'3 18 Volgno. 506/1. De heer Snel: Vraag 3 handelt over de verdere ont wikkeling van de S.A.D. in het raam van de financiële mogelijkheden van 1973. Mijn fractie is van mening, dat wij blij mogen zijn, dat wij een S.A.D. hebben en ik spreek, namens mijn fractie, de hoop uit, dat wij deze dienst ondanks de dreiging van art. 12 zullen kunnen handhaven en dat deze dienst in ieder geval zodanig zal kunnen functioneren, dat de ont wikkeling zich kan voortzetten. Ik hoop, dat de Wet houder deze mening deelt. In vraag 8 wordt gesproken over de provinciale on derwijsbegeleidingsdienst. In het antwoord zegt U, dat de levensbeschouwelijke richtingen binnen het on derwijs daarbij een rol spelen. Ook bij onze S.A.D. spe len die levensbeschouwelijke richtingen een rol en dat werkt, dacht ik, bevredigend; ik heb althans begre pen, dat het goed gaat. Nu is mijn vraag: Waarom zou dat nu op het provinciale vlak wel moeilijkheden geven De heer Van Haaren: Een aantal vragen betref fende de S.A.D. hebben wij neergelegd in een nota en die is aangeboden in de onderwijscommissie. Ik ge loof, dat we het antwoord op die nota maar moeten af wachten en nu niet verder op die vragen in moeten gaan. Vraag 7 is door ons gesteld en als ik die overlees, dan begrijp ik, dat het moeilijk is er een antwoord op te geven. Ik heb mij door mensen die er meer ver stand van hebben dan ik, laten uitleggen wat het ver schil is tussen een school met traditioneel onderwijs en een school met flexibel onderwijs en ik heb begre pen, dat het mogelijk is, dat een school met flexibel onderwijs betere resultaten geeft. Ik had daar graag iets meer over willen horen, maar ik begrijp, dat het erg moeilijk is daarover meer te vertellen. Ik wil er toch wel een paar vragen aan koppelen. Juist als we er vanuit willen gaan, dat flexibel onderwijs eigenlijk een betere onderwijsvorm is, zou ik graag willen we ten aan welke scholen systematisch wordt getracht onder stimulans van de S.A.D. nieuwe flexibele onderwijsvormen in praktijk te brengen. Verder zou ik graag horen hoe het is met de doorbreking van het vakgerichte onderwijs. En dan een derde vraag: Hoe tracht men het jaarklassensysteem te doorbreken? Ik weet niet of U hier direct op kunt antwoorden; is dat niet het geval, dan kunt U er misschien na overleg met de Schooladviesdienst eventueel in de onderwijs commissie eens op ingaan. De heer Ten Brug (weth.)Met de heer Snel ben ik blij, dat Leeuwarden wat de S.A.D. betreft in de voorste gelederen staat. Dat werk heeft in het geheel van de on derwijspolitiek duidelijk een grote prioriteit gekregen. De S.A.D. in Leeuwarden is duur; dat wil ik niet ont kennen. Er zijn schooladviesdiensten niet veel die nog duurder zijn, maar het kost ons ook bijzonder veel. Daar staat tegenover, dat wij in het kader van het onderwijs ook een aantal dingen bewust niet doen. We hebben duidelijk prioriteiten gesteld. We hebben bijv. geen vakonderwijs bij het lager onderwijs. Wij kunnen nu eenmaal niet alles doen. Uit mijn opmer kingen kan de heer Snel, dacht ik, wel concluderen, dat ik in de toekomst ook als wij art. 12-ge- meente zijn aan het voortbestaan en het uitbouwen van de S.A.D. het uitbouwen zal iets moeilijker zijn dan het voortbestaan een heel hoge prioriteit ga stellen, ik dacht, in het belang van het hele onderwijs. Ten aanzien van de opzet van een provinciale on derwijsbegeleidingsdienst kan ik tot mijn vreugde mee delen, dat mij uit de recente stukken die ik als lid van de werkgroep heb ontvangen, is gebleken, dat de reali sering momenteel niet vastzit op levensbeschouwelijke vraagstukken. Dat vind ik een verheugende situatie. Aanvankelijk waren er wel moeilijkheden op dat vlak. Het is een moeilijk punt; dat wil ik niet ontkennen. (De samenwerking die in het kader van de S.A.D. in Leeu warden tot stand is gekomen, is ook niet een zaak ge weest van een achtermiddag.) De P.C.B.O. (organi satie van het Prot. Chr. basisonderwijs) heeft een stuk ingediend, dat van een heel andere opzet uitgaat; dat gaat uit van een centrale opzet voor de provincie met sub-regio's, een opzet gelijk aan de oorspronkelijke op zet voor de brandweerhulpverleningsdienst waar ik persoonlijk nogal wat bezwaren tegen had. Misschien kunt U nu nog beter begrijpen waarom ik toen die bezwaren nogal duidelijk liet uitkomen. Over het be treffende stuk zal nader worden gesproken op provin ciaal niveau; binnenkort is daarover de eerste ver gadering. We zullen moeten bekijken hoe we dit zake lijke verschil het heeft met levensbeschouwing niets te maken uit de weg kunnen ruimen. Ik ben ten aanzien daarvan wel hoopvol gestemd. Als dit pro bleem is opgelost, betekent het natuurlijk nog niet, dat we er dan zijn. Het Rijk heeft als wij elkaar vinden 3 ton voor het starten van een net van schooladviesdiensten in het vooruitzicht gesteld. Als U weet wat onze eigen S.A.D. kost, dan begrijpt U wel, dat met die 3 ton heel weinig gedaan kan worden. Als U dan ook nog weet, dat hetzelfde bedrag op het ogenblik ongeveer wordt besteed aan de Federatie voor School en Kind en dat en dat steekt mij veel meer bijna 2 miljoen naar Oost-Grojningen gaat voor een S.A.D., geheel draaiende op rijkskosten, dan is 3 ton wel een heel bescheiden bedrag. (De heer Visser: Die dienst in Oost-Groningen is een experiment.) Wij willen hier ook best experimenteren als men ons meer geld geeft. (De hear Singelsma: Wy hawwe gjin Fré Meis!) Ik vind het jammer. Maar ik zie de standpunten op pro vinciaal niveau hoe langer hoe meer naar elkaar toe groeien. De moeilijkheden met betrekking tot het echte verschil, dat er aanvankelijk zat tussen het standpunt van Leeuwarden en de V.N.G., afd. Fries land, (zelfstandige regionale diensten met onderling contact) en dat van de Federatie voor School en Kind, zijn al uit de weg geruimd. Ik dacht, dat er enige voortgang is te constateren. De heer Van Haaren heeft inderdaad in de onder wijscommissie een aantal punten op tafel gelegd met betrekking tot het experiment en de evaluatie van de speelleerklassen. Wij hebben afgesproken, dat wij daar over' het gevoelen zullen vragen van de leiding van de S.A.D.; we zullen het nader bespreken. Verder heb ben we afgesproken, dat de onderwijscommissie dan met de leiding van de S.A.D. hierover eens van ge dachten zal wisselen; ik dacht, dat dat voor die com missie zeer instructief zou kunnen zijn. Ik ben inderdaad niet in staat op dit moment ant woord te geven op de vragen die de heer Van Haaren nu helemaal nieuw inbrengt. Ik ben graag bereid ze nader te bekijken. Als ik het mocht vergeten, kan hij mij er nog wel eens aan herinneren. (De heer Va" Haaren: Ik vergeet het niet.) We ontmoeten elkaar wel weer in de onderwijscommissie. Ik ben straks niet ingegaan op de opmerking van de heer Van Haaren, dat er in de onderwijscommissie zo weinig wordt gesproken over inhoudelijke zaken Laat ik er dit van zeggen. Elk lid kan dat soort dingen natuurlijk aan de orde stellen. (De heer Van Haaren: Wij zullen het blijven proberen.) Graag. De Voorzitter: We zijn aan het einde van deze afdelingsvergadering gekomen. Ik zeg U hartelijk dank voor Uw medewerking. Ik constateer met vol doening, dat wij met een schone lei zijn geëindigd. Dat is bijzonder fijn. Het is, dacht ik, de eerste keer, dat dat gebeurt. De Voorzitter sluit, om 23.00 uur, de vergadering. Verslag van de vergadering op donderdag 23 november 1972 van de afdeling IV van de gemeenteraad ter voorbereiding van de behandeling van de Ontwerp-begrotingen voor 1973. Aanwezig van de afdeling de dames E. Branden- burg-Sjoerdsma en M. M. Th. Visser-van den Bos en de heren T. H. van Haaren, K. J. de Jong (weth.) en W. Miedema. Afwezig: de heer J. Knol. Aanwezige overige raadsleden: de heren O. Heidin- ga, S. Hiemstra, J. de Jong (tot 22.00 uur), K. Spoel- stra, N. Sterk (tot de koffiepauze), P. van der Veen (tot 22.15 uur), G. de Vries (tot 22.15 uur) en P. D. van der Wal. Voorzitter: de heer J. S. Brandsma, Burgemeester. Voorts zijn aanwezig: de heren P. P. de Jong, Secre taris, Ir. C. B. van Ardenne, Directeur van de Energie bedrijven (tot 22.25 uur), W. Braaksma, adj. Hoofd van de afd. Bedrijven en Controle, Ir. J. van Rooijen, Di recteur van de Dienst voor Reiniging en Brandweer, J. van der Veen, Directeur van het Woningbedrijf, G. A. de Vries, ambtenaar van de afd. Bedrijven en Con trole, J. de Vries, Directeur van het Markt-, Haven- en Slachthuisbedrijf, J. van der Wal, Hoofd van de afd. Volkshuisvesting en Openbare Werken, en C. IJsbran- dij, Hoofd van de afd. Financiën en Belastingen. Te behandelen punten: Financiële beschouwingen. Markt-, Haven- en Slachthuisbedrijf. Woningbedrijf. Dienst voor Reiniging en Brandweer. Energiebedrijven. Algemene Dienst: Hoofdstuk II, Personeelsaangelegenheden. Hoofdstuk V, Volkshuisvesting. Hoofdstuk X, Stadsautobusdienst. De Voorzitter: Dames en heren, ik stel voor, dat we met onze werkzaamheden beginnen. Ik moet U meedelen, dat wij bericht hebben ontvangen, dat de heer Knol verhinderd is vanavond aanwezig te zijn. De heer Miedema kan ieder ogenblik binnenkomen; die moest eerst naar een andere vergadering. Financiële beschouwingen. De Voorzitter: Ik stel voor dit onderdeel in twee- en te splitsen; de vragen 1 t.e.m. 11 handelen eigenlijk aile over de problematiek van de beleidsplanning en de andere vragen hebben betrekking op de eigenlijke financiële problematiek. Punten 1 t/m 11. De heer Van Haaren: De vragen 4 t.e.m. 11 zijn door onze fractie gesteld. Uit de vragen blijkt reeds, dat wij een heel andere opzet willen dan U voor ogen staat. De nota „meerjarenplanning 1973-1976 on gewijzigd beleid" zien wij als een overigens nood zakelijke inventarisatie van taken en daaruit vol gende financiële consequenties. Een voorlopige begro ting, zouden wij het willen noemen (dat staat ook er gens in de vragen), maar geen regeringsverklaring. Als de door U voorgestelde procedure wordt gevolgd, zullen we nog heel lang moeten wachten op een be leidsplan. Gezien de financiële situatie zullen we al lerlei uitgaven moeten beperken of schrappen nog voordat het beleidsplan dat U aankondigt, er is. Dat leidt, naar onze mening, tot wat wij in één van de vragen hebben genoemd: „met een rood potlood op goed geluk in de verschillende sectoren gaan schrap pen". Wij vinden daarom, dat op grond van visie en beleid duidelijk gemaakt zal moeten worden waarom wij het ene zullen schrappen en het andere niet. Daar om willen wij dan ook zo spoedig mogelijk vaststellen in welke sectoren welke prioriteiten moeten worden gesteld en vragen wij U nu reeds te komen tot een soort doelstellingennota die B. en W. o.i. in samenwer king met het ambtelijk apparaat en de functionele raden dienen op te stellen. Op vraag 21 (pag. 53 van de mem. v. a.) antwoordt U trouwens zelfs, dat de noodzaak om prioriteiten te stellen zich in nog sterkere mate doet gevoelen dan tot dusver; U erkent zelf dus in het antwoord op deze vraag enigszins de noodzaak van deze prioriteitenstelling. Gezien de enorme hoe veelheid gemeenteraadswerk die de laatste weken op ons afgekomen is, is het mij gewoon niet mogelijk ge weest nog voor deze afdelingsvergadering deze ideeën, in overleg met onze stuurgroep, nader uit te werken. Ik dacht dan ook, dat het zinvol kan zijn, dat ik op deze hele materie terug kom in de algemene beschou wingen en dan probeer vrij uitvoerig en nader uitge werkt onze ideeën naar voren te brengen. Ik geloof n.l., dat dit een heel principiële zaak is; naar onze mening is de nota over de meerjarenplanning een van de be langrijkste aspecten van de hele aanbiedingsbrief van de begroting voor 1973. Wij menen, dat er hier echt een verschil van zienswijze is tussen U en onze frac tie; het gaat om zeer wezenlijke dingen voor de toe komstige ontwikkelingen in onze gemeente. De heer De Jong (weth.): De heer Van Haaren zegt zelf al, dat hij een principieel andere opzet wil dan in de betreffende nota is neergelegd. Dat is in derdaad zo, als hij het woord „beleidsplan" hanteert. De meerjarenplanning zoals die in de Commissie Meerjarenraming wordt uitgewerkt, is voorlopig een kwestie van inventarisatie en het op een rijtje zetten van de gegevens die nu al beschikbaar zijn op grond van beslissingen die de Raad genomen heeft, uitge werkt t.e.m. het jaar 1976. Dan weten we waar we aan toe zijn, als er niets verandert. Dat is een belang rijk document, noodzakelijk voor het beleidsplan waar de heer Van Haaren over spreekt. Als wij de term „beleidsplan" hanteren, hebben wij eigenlijk een wat langere termijn op het oog dan de heer Van Haaren; niet in die zin, dat wij het maar wegschuiven, maar gezien de nogal complexe problematiek waarmee wij hier geconfronteerd worden, moet U bij ons schema denken aan een aantal jaren. Ik heb het idee, dat, als wij met het beleidsplan klaar komen, we ongeveer drie jaar verder zijn. Dan zullen we een beleidsplan hebben, dat tot in onderdelen uitgewerkt is en waar mee wij uit de voeten kunnen. Dat wil niet zeggen, dat wij zo lang maar niets moeten doen aan het stellen van prioriteiten; maar dan wordt het een prioriteiten schema, dat los staat van het beleidsplanningschema dat wij ons hebben voorgenomen. Het is ondoenlijk om het op kortere termijn anders te doen. Of we zou den een heel nieuwe afdeling moeten creëren die wat de heer Van Haaren vraagt, gaat doen. Ik neem niet aan, dat dat zijn bedoeling is. (De heer Van Haaren: Nee.) Dat prioriteitenschema is inderdaad een zaak waar wij straks met de neus op gedrukt zullen wor den; wij zullen dat wel heel hard nodig hebben bij het komen tot een opstelling i.v.m. de begrotingspositie in 1973. Naar onze overtuiging zal dat het beste kunnen wanneer de meerjaren-ramingen bekend zijn. Laten we aannemen, dat de gegevens begin 1973 beschikbaar ko men (zo mogelijk voor 1 febr.)die zullen aan de raads leden worden toegezonden. Daarna zullen de commis sies van advies en bijstand en de raden gevraagd wor den binnen 3 maanden aan B. en W. hun bevindingen en aanbevelingen te doen toekomen; dan weten wij dus ook hoe zij mede op grond van de meerjaren raming over het beleid denken. Het College zal dan de meerjaren-raming in een plenaire zitting van de Raad aan de orde stellen; dat zal waarschijnlijk te gelijk met de behandeling van de begroting 1973 in tweede termijn kunnen gebeuren. (Want daar zullen we ook nog wel eens over moeten spreken.) Het voor deel is dan, dat de Raad een nota verschaft wordt die een duidelijk inzicht op langere termijn geeft, dat de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1972 | | pagina 10