#1M wel onder sterke controle van G.S.), zal het in het kader van het art. 12-gemeente-zijn in 1973 wel hij zonder moeilijk worden. In dat opzicht behoeven we ons niet te veel illusies te maken. Als er van een nieu we taak sprake zou zijn, zal eerst wel om toestemming gevraagd moeten worden. De Voorzitter: Definitief bevroren is er niets, Wet houder. G.S. hebben op de door U bedoelde post wel een dun ijslaagje gelegd en wij zijn voortdurend aan het „schotsje-springen". En wij hopen, dat wij zoveel stuklopen tot 1 januari, dat alles is toegestaan. Maar of we er helemaal in slagen, betwijfel ik. (De hear Miedema: Bliuwe de fuotten der droech by?) Ja, aêr binne wy linich genöch foar. En men moat der ek net bang foar wêze. (De hear Miedema: Né, dér sjoch ik Jo ek net foar oan.) (Laitsjen) (De heer Van Haaren: Worden we nog een art. 12-gemeente of blijven we een hele tijd „schotsje-springen", zodat men het pas in december 1973 ontdekt?) Nee, dat gaat 1 januari in, aan het begin van het nieuwe begrotingsjaar. En waar Weth. De Jong nu over spreekt, is de begroting 1972. Daar stelde de heer Heidinga ook vragen over. (Mevr. Visser-van den Bos: Het is natuurlijk wel moeilijk; we zijn allemaal geneigd om steeds te zeggen: Laten we nog proberen dit en dat voor de befaamde datum in de wacht te slepen. Ik noem nu maar even het Princessehof, hoe wel je het haast niet durft te zeggen, want het is natuurlijk een vreselijke ketterij, wanneer je iets moois toch zorgelijk vindt. Maar waar gaan we de mensen nog voor aanstellen? Je vraagt je af, of het een goed beleid is nu beslissingen in zake aanstellingen te ne men. Als we straks moeten strepen, dan gaan we wel geen mensen ontslaan want dat kan in geen ge val maar dan heb ik nog van niemand achter de B. en W.-tafel gehoord, waar we dan wél zouden kunnen strepen. En dat is dan toch wel het grootste probleem. Ik ben zo bang voor de welzijnssector.) (De heer Van Haaren: Daar vallen de klappen.) De heer De Jong (weth.)Ik zou zo graag willen, dat we deze discussie voeren, wanneer we over meer gegevens beschikken. Maar dat het strepen komt, is iets, waar mevr. Visser gelijk in heeft. Daar staat echter tegenover om nu het Princessehof te nemen dat we een begroting hebben opgezet - dat staat ook in de aanbiedingsbrief met inachtneming van een aantal uitgangspunten; we hebben expres de opzet zodanig gemaakt, dat die volledig verantwoord is. We kunnen ook niet zeggen, dat we ons al zodanig hebben lam gelegd met tal van uitgaven, dat het voorzieningenniveau te zeer is aangetast. Ik geloof, dat met inachtneming van die uitgangs punten, na de miljoenen, die het Princessehof ons in de loop der jaren gekost heeft, je er haast niet aan ontkomt op een gegeven moment, nu het zo ongeveer klaar komt, in de personele sector voorzieningen te treffen. Dat moet niét overtrokken worden, maar toch moet de personeelsvoorziening wel zo zijn, dat de mil joenen niet voor niets in dit object gestopt zijn; het moet ook gaan functioneren. En het is een museum van nationale en van internationale betekenis. (Mevr. Visser-van den Bos: Maar het is dus wel een struc tureel verstorend element.) Misschien. We zullen het naar voren brengen, omdat andere plaatsen een der gelijk museum niet hebben. We zijn nu bezig te trach ten het Rijk, dat hierin zelf ook gaat subsidiëren, te doen uitspreken, dat dit museum van bovengemeente- lijk en bovenprovinciaal belang is. (Mevr. Visser-van den Bos: Dat is al van rijkswege gedaan, maar met de opmerking erbij: We zullen pas betalen, als wij geld hebben.) De Voorzitter: Wat U nu zegt, mevr. Visser, komt weer neer op wat ik zojuist gesteld heb t.a.v. de drie stadia; U sprak al over het tweede en het derde sta dium. Wij moeten echter eerst analiseren, welde de structureel verstorende factoren zijn waarvoor wij ver goeding van het Rijk krijgen, en dan zullen we ons hebben te beraden over wat we moeten bezuinigen. Ik meen, dat het nu daarvoor niet de tijd is. We hebben als grote lijn voor deze begroting gesteld: in principe een ongewijzigd beleid. Daar starten we mee. Ik geef U toe, dat het laatste wat je zou doen en dat zijn wij ons ook goed bewust is: mensen ontslaan. Dat wordt het laatste. Maar daar mag U niet uit conclu deren, dat je in de personele sector niet kunt bezuini gen. Want in een groot apparaat als het onze met meer dan 2000 ambtenaren hebben we dagelijks met nieuwe vacatures te maken. En dan krijg je na tuurlijk wel het probleem, dat je op een bepaald mo ment in vacatures niet mag voorzien, maar het kan ook zo zijn, dat je er dan niet in wilt of zult voorzien. Je kunt dus ook in de personele sector wel bezuinigen zonder dat je mensen op een bepaald moment ont slaat, zij het, dat je hiermee op iets langere termijn werkt. Dat is de lijn, waar we ook heel duidelijk op koersen. De heer De Jong (weth.): Mevr. Brandenburg, die bij punt 29 vroeg, of er in de belasting op het onroe rend goed, die in de plaats komt van de straatbelasting en de rioolbelasting, de hoofdsom en opcenten perso nele belasting en de hoofdsom en opcenten grondbe lasting, ook progressiviteit zit, moet ik antwoorden, dat ik dat niet weet. Als dat kan, dan zullen we het in onze overwegingen betrekken. Maar hierbij is op zichzelf reeds, al naar gelang van het uitgangspunt, van verschil in hoogte van de bedragen sprake. Als uitgangspunt kan men kiezen: oppervlakte of econo mische waarde. De oppervlakte vormt een gelijkblij vend uitgangspunt, de economische waarde niet. Het kan zijn, dat in de grondslagen zelf al zodanige diffe rentiatie verwerkt is, dat progressiviteit hierbij niet aan de orde is. Het is echter een probleem, dat straks onze aandacht krijgt. En we zullen proberen de Raad dit jaar nog voorstellen te doen i.z. het uitgangspunt dat we kiezen: öf de oppervlakte öf de economische waarde. Wanneer dat eenkeer door de Raad is vastge steld, kan aan deze zaak verder gewerkt worden. Er is al over geklaagd, dat er in het kader van de Ver eniging van Nederlandse Gemeenten nog geen model verordening voor beschikbaar is. (Ik meen, dat dit hier ook aangeroerd is.) We moeten het zelf maar wat uitzoeken. Toch moeten we er wel zo spoedig mogelijk bij zijn, maar eigenlijk moest dit van hogerhand ook zodanig voorbereid zijn, dat we maar op de nieuwe belasting zouden kunnen overgaan. We streven er ech ter naar, zoals ik reeds zei, dit jaar de zaak ter beslis sing aan de Raad voor te leggen, zodat m.i.v. 1974 de inkomsten uit deze nieuwe belasting in de begroting verwerkt kunnen worden. Wij zijn van mening, dat deze inkomsten voor de begrotingspositie een wezen lijk element vormen; de meerdere gelden zullen ons goed van pas komen. De Voorzitter: Er komt van de V.N.G. een voor ontwerp. Dat het er nu nog niet is, is heel jammer, maar er zijn zeer principiële meningsverschillen ten aanzien van de uitgangspunten gebleken tussen de beide Staatssecretarissen en de V.N.G.-commissie die met de zaak bezig is. De bewindslieden hebben ook heel lang geaarzeld om de verordeningen van de twee gemeenten die een ontwerp hebben gemaakt, waarvan het dubieus is, of men wel of niet met de overeenge komen uitgangspunten rekening heeft gehouden, goed te keuren. Men heeft het echter onverantwoord ge acht ze af te wijzen. Men heeft ze voorlopig goedge keurd. Het is mij bekend uit vergaderingen in Den Haag, dat er ondertussen een aantal principiële over eenstemmingen is bereikt tussen de beide Staatssecre tarissen en de V.N.G.-commissie. En ik heb wel enige hoop, dat wij binnen afzienbare tijd een voor-ontwerp krijgen, waarin deze principiële overeenstemmingen zijn ingebouwd, op welk voor-ontwerp wij dan kunnen voortborduren. Dan hebben we de grootste kans, dat we niet weer binnenkort de zaak op de kop behoeven te zetten. Ik hoop, dat we de steun van deze middelen in de komende jaren wel krijgen. De heer De Jong (weth.): Mevr. Visser die over het muziekinstituut heeft gesproken, kan ik te harer geruststelling zeggen, dat er een raadsbrief komt, waarbij voor de lagere inkomensgroepen een kleine verhoging en voor de hogere inkomensgroepen een sterkere verhoging wordt voorgesteld. Ik dacht, dat dit wel in de lijn ligt, waarin de gedachten van mevr. Visser gaan. Het voorstel bergt verder een verfijning van de tariefsehaal in zich, een splitsing van enkele bestaande tariefsgroepen en ook een verlenging van de tariefsehaal. Ik dacht, dat wij de suggestie die mevr. Visser bij de vorige begroting gedaan heeft, wel voor een belangrijk deel hebben verwerkelijkt. Ik zou haast zeggen, dat zij dit voorstel met vertrouwen te gemoet kan zien. Er is alles op gezet om dit voor het komende schooljaar, dat met september aanvangt, ge realiseerd te krijgen. De Voorzitter: Zijn er nog specifieke punten over gebleven, die de raadsleden niet in de algemene fi nanciële beschouwingen gaan inbouwen De heer Van Haaren: Krijgen wij de concept-no- tulen van deze afdelingsvergadering vóór de plenaire begrotingszitting De Voorzitter: Nee, dat is uitgesloten. Maar net als vorige jaren krijgt U wel de punten die overblij ven, toegezonden. De heer Van Haaren: Maar het is voor ons niet mogelijk, de dingen die van de zijde van het College zojuist gezegd zijn en die ik erg belangrijk vond zowel voor het beleid als voor de gehele begroting, te noteren of vast te houden. De Voorzitter: Het komt morgen wel in de krant en dan kunnen we het allemaal lezen. De heer Van Haaren: Maar het is dus niet moge lijk er een verslag van te krijgen? De Voorzitter: Nee, dat is technisch niet moge lijk. Ik zou U natuurlijk graag toezeggen, dat we het zullen proberen, maar dat zou niet reëel zijn; over drie, vier maanden kunnen al de verslagen pas klaar zijn. De heer Van Haaren: Ik begrijp het, maar het is jammer, want het is een stevig houvast voor je, als je de tekst voor je hebt. De Voorzitter: Het is ook jammer; uiteindelijk zou het voor ons allen fijn zijn, dat de verslagen van de afdelingen klaar waren vóór de plenaire zitting. Dat hebben wij ook wel herhaaldelijk besproken, maar het is gewoon technisch onuitvoerbaar. MARKT-, HAVEN- EN SLACHTHÜISBEDRIJF. Mevr. Brandenburg-Sjoerdsma: Wij hebben enige tijd geleden een voorstel aangenomen om een claim te leggen op de dinsdag als tweede veemarktdag. Daar hebben we nooit meer iets over gehoord. Dan nog het volgende: Naar mij werd verteld, zou den de kooplieden die op de zaterdagmarkt staan, graag willen, dat deze markt werd verplaatst. Zij kiezen voor het Ruiterskwartier. Later heb ik gehoord, dat het College daar bezwaren tegen heeft. Misschien mag ik weten, welke motieven B. en W. daarvoor hebben. De hear Miedema: Under punt 3 is in fraech steld oer it eventuele tokoart fan de Markt- en Havendienst en der is frege, hoe't dat moat. Ik soe der wol in komplimint foar jaen wolle, dat it tokoart op de fémerk werombrocht is lyk as oanjown. Dat fyn ik in pres- taesje. De heer Van Haaren: Mijn opmerking betreft vraag 4 (mogelijkheid verlaging verontreinigingshef fingen). Ik heb het gevoel, dat deze door ons gestelde vraag niet helemaal goed is overgekomen. U zegt dan ook: „Van meer of minder vervuiling is hier evenwel geen sprake." Natuurlijk niet, maar wij bedoelden, dat de verlaging van de heffingen een prikkel zou kunnen zijn om het milieu schoon te houden. Je zou het schoon houden kunnen stimuleren door te zeggen: Dan kost het wat minder geld. De heer De Jong (weth.); Wat de tweede veemarkt dag betreft, destijds is toegezegd, dat we met deze zaak weer bij de Raad terug zouden komen met een voor stel tot eventuele invoering daarvan. In de tussentijd, nadat de beslissing pro tweede marktdag in de Raad gevallen was, was er mogelijkheid van heroep. En nu is er van alle kanten bezwaar tegen gemaakt, ook van verschillende veemarkt-gemeenten: Sneek, Gronin gen, Purmerend en Doetinchem. In september 1971 is er een bespreking in Den Haag geweest, waarbij alle veemarktgemeenten uitgenodigd waren. Toen is een heftige discussie ontstaan over het houden van meer dan één veemarktdag. Dat gold dus niet alleen Leeu warden. Vooral i.v.m. het wegvallen van de veemarkt te Rotterdam had 's-Hertogenbosch een tweede markt dag of nog een extra marktdag geclaimd en Utrecht ook. En Leiden zou proberen van de vrijdag naar de dinsdag te gaan. Die bespreking heeft hierin geresulteerd, dat men de status quo nog een jaar handhaaft en dat men er volgend jaar weer over wil praten. Intussen is er nog niet een tweede instantie van dit gesprek geweest. Wij hebben gezegd: Is het niet van belang, dat, nu de kleinere veemarktgemeen ten een kongsi gevormd hebben, wij als grotere vee marktgemeenten ook bij elkaar stappen Zodoende heb ben wij eens met Zwolle, Utrecht en Den Bosch ge sproken om te trachten één lijn te trekken. En dat is ons eigenlijk wel gelukt. Voor de rest is het afwachten, hoe het komt. Wanneer straks Rotterdam wegvalt als veemarkt, dan zal ongetwijfeld het marktdebiet dat overblijft, opgevangen moeten worden. Daar zullen dan waarschijnlijk Utrecht en 's-Hertogenbosch voor in aanmerking komen. Het lijkt ons, dat het probleem voor deze steden het meest acuut is. Voor Leeuwarden ligt dat probleem iets verder weg. Er is hij ons geen acute noodzaak aanwezig om op dit moment of met ingang van 1974 tot een tweede marktdag over te gaan. We willen zo'n dag echter wel claimen, omdat wij structureel de ontwikkeling wel zo zien, dat we menen, dat de noodzaak van het instellen van een tweede marktdag toch komt, en wel binnen een niet zo heel groot aantal jaren. En dan moeten wij, vooral nu er eenmaal geclaimd wordt door anderen, onze claim naast die van de anderen leggen. Wij hebben die claim ook gemotiveerd en wij kregen de indruk, dat daar wel naar geluisterd werd. Als de noodzaak over te gaan tot een tweede marktdag dichterbij komt, kun nen wij ook nog overleg plegen met het bedrijfsleven, dat hier in al zijn variaties ten nauwste bij betrokken is. Maar daar hebben we de komende jaren de tijd nog voor. Wanneer in de toekomst mocht blijken, dat het bedrijfsleven vraagt om uitbreiding met een tweede marktdag, dan zouden wij die wel willen instellen. Dat is ook het standpunt van Zwolle. Wij moeten de ont wikkeling maar zo goed mogelijk volgen. Wij konden ons i.v.m. het leggen van de claim door Den Bosch en Utrecht moeilijk stil houden. Wij hebben ons op dui delijke wijze laten horen en nu hebben wij de hoop, dat het tij voor ons een beetje gunstig is. Wat de zaterdagmarkt betreft, toen de vraag van de marktkooplieden om verplaatsing tot ons kwam, heb ben we die besproken in de Commissie voor het Markt wezen en het Slachthuis. De commissie had, als het geen bezwaar opleverde bij alle groepen van belang hebbenden, er ook geen bezwaar tegen, dat de markt verplaatst wordt naar het Ruiterskwartier. Men had n.I. de indruk, dat die markt het niet meer deed. We hebben toen de mensen die er ten nauwste bij betrok ken zijn, bij elkaar gehaald. Daar waren de centrum winkeliers bij, zowel van de Voorstreek als van de Njieuwestad, de Vereniging van Huisvrouwen, de po litie (voor het verkeer), de mensen van ons Markt-, Haven- en Slachthuisbedrijf en uiteraard de markt kooplieden zelf. Wij zijn toen toch wel tot een zekere overeenstemming gekomen, in die zin, dat men zich, de een met wat meer bezwaar dan de ander, of met wat meer enthousiasme dan de ander, ermee verenigen kon, dat de markt werd verplaatst. Toen dachten wij: Dit kan dus straks doorgevoerd worden, mits ook de Commissie voor het Midden- en Kleinbedrijf wordt ge hoord. Maar in die commissie was de stemming pre cies omgekeerd. Behalve de middenstandswinkeliers is ook de Kamer van Koophandel daarin vertegenwoor digd. In de kring van m.n. de middenstandswinkeliers

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1972 | | pagina 13