6
hier verder mee moesten, maar daar is uiteraard maar
één ronde; je komt er niet in één keer uit. Toen U,
mijnheer de Voorzitter, mij preste precies aan te ge
ven, waarover ik in de plenaire vergadering zou willen
spreken, heb ik gezegd: Ik wil een voorstel doen tot
verhoging van het subsidie aan deze instelling. Ik heb
in latere gesprekken met leden van het College ge
hoord, dat B. en W. de indruk hebben, dat het bestuur
van de O.L.B. zelf wel in staat zou zijn uit de reserves
en fondsen deze f 9.585,die men nu te kort heeft,
op te vangen. Van de kant van de penningmeester van
de O.L.B. is me verzekerd, dat dit een misvatting is,
dat er weliswaar enige reserve is, maar dat die deel
uitmaakt van het kapitaal, dat het pand aan Twee-
baksmarkt vertegenwoordigt. Als men komt tot de
stichting van een nieuwe bibliotheek, waarover overleg
gaande is, dan zal men deze middelen meer dan nodig
hebben om er straks heelhuids uit te springen. Kort
om, de financiële positie van de O.L.B. is niet dus
danig, dat men zo gemakkelijk deze f 9.585,kan op
brengen. Wat ik nu aan U zou willen vragen, is in
de eerste plaats dit: U gaat er van uit, dat de contri
butie op f10,per jaar vastgesteld zal moeten worden.
Het bestuur van de O.L.B. heeft die echter vastgesteld
op f 7,50 per jaar en, rekening houdende met de al
gehele trendverhoging, is dit een zaak die stellig de
toets der kritiek kan doorstaan. Bent U als College
bereid in het verdere overleg met de O.L.B. ervan uit
te gaan, dat deze f 7,50 een aanvaardbare norm is
In de tweede plaats zou ik U willen vragen het over
leg met het bestuur van de O.L.B. te heropenen, want
ik dacht toch, dat men op zijn minst recht en aan
spraak heeft op overleg n.a.v. de brief van 11 septem
ber, waarin men U gevraagd heeft het subsidie vast
te stellen niet op f 398.000,maar op f 407.585,
Ik weet wel, dat het hier om grote bedragen gaat,
maar ik heb zopas ook al gezegd, dat alles wat te
maken heeft met cultuuroverdracht in de vorm van
boeken, een zaak is, een offer van de gemeenschap
waard. Ik heb nogeens navraag gedaan, hoe deze zaak
in Groningen lag. De stad Groningen dat is onze
voorganger ook op het terrein van art. 12 (De Voor
zitter: Alleen t.a.v. art. 12; dat is wat anders.)
heeft voor 1973 voor haar O.L.B. f 1.700.000,uitge
trokken. Als we dat bedrag omslaan naar de Leeuwar
der verhoudingen, komt dat altijd nog op een bedrag
van ruim 9 ton uit.
Mevr. Visser-van den Bos: Er moet geen enkele
twijfel over bestaan, dat wij het bezit van een goed
geoutilleerde bibliotheek en zo mogelijk met filialen in
alle wijken van de stad, een groot bezit vinden. Een
andere vraag is natuurlijk, of een dergelijke bibliotheek
ook geheel gratis moet zijn en op het ogenblik wel
gratis kan zijn. Buitengewoon jammer is, dat hier ook
al weer een kortsluiting is geweest tussen B. en W.
en de bibliotheek, wat tot uiting komt in de kwestie
van niet overleg plegen over het verhogen van de con
tributie. Ik vind het wel een bijzonder moeilijke zaak
om op dit moment, nu onze Gemeente in zulke moei
lijke financiële omstandigheden verkeert, erover te
gaan praten een toch wel behoorlijk groot subsidiebe
drag nog te gaan verhogen. Betekent het nu werkelijk
zo'n grote last voor de lezers, die toch dat cultuur
bezit net zo hoog moeten waarderen als wij hier met
z'n allen, een verhoging van de jaarlijkse contributie
voor het lidmaatschap van de bibliotheek op te bren
gen? Alle mensen die werken, krijgen regelmatig sa
larisverhogingen en toch ook een stukje welvaartsver
groting. Is het nu zo dwaas, dat je van dat stukje wel
vaart ook een deeltje bijdraagt aan het scheppen en
het in stand houden van het cultuurbezit in onze stad
en aan het voor iedereen toegankelijk zijn van dat cul
tuurbezit? We weten allemaal, welke de prijzen van
de boeken op het ogenblik zijn, hoe kostbaar en hoe
moeilijk het daarom thans voor een bibliotheek is om
een goed boekenbezit op te bouwen, wanneer ze niet
wat ruimer middelen om handen heeft. Ik zou me
zelfs kunnen voorstellen, dat een vereniging, zoals de
Openbare Leeszaal en Bibliotheek is, bepaald wel in
staat zou zijn met een goed gerichte actie van haar
leden een bedrag bijeen te krijgen, waarmee ze haar
boekenbezit op een aangename wijze zou kunnen ver
groten. Ook dit is natuurlijk een particulier initiatief
dat ontwikkeld zou kunnen worden. Er mag dus geen
misverstand over bestaan, dat ook ik niet hoop, dat we in
de toekomst een bibliotheek kunnen krijgen, die vrij is
van contributie, maar dit moment zou wel bijzonder
ongelukkig voor opheffing van contributie zijn. Ik zie
niet in, dat de heffing van een contributie van f 10,
die voorgesteld is aan de bibliotheek, werkelijk een
belemmering is voor het publiek om lid van de biblio
theek te blijven. Onze fractie zal dan ook niet stem
men voor een verhoging van het subsidie aan de Open
bare Leeszaal en Bibliotheek.
De heer Weide (weth.): Over de taak en functie
van het bibliotheekwezen verschillen de heer De Vries
en ik niet van mening. Ik heb bij het afscheid van
mej. Haanstra de vorige week mijn opvatting, dat het
bibliotheekwerk een stuk cultuuroverdracht, een stuk
volksontwikkeling, een stuk informatie voor de bur
gerij betekent, ook niet onder stoelen of banken ge
stoken. Maar tegen het gratis ter beschikking stellen
van deze dienstverlening heeft het College wel enige
bedenkingen. De Openbare Leeszaal en Bibliotheek in
Leeuwarden loopt in verschillend opzicht vooraan. Ze
was een der eersten in den lande, die een dis
cotheek instelde, een discotheek die voortreffelijk
loopt; ze had de primeur in Nederland m.b.t. de bi
bliobus. Het aantal uitleningen is in een reeks van
jaren van 40.000 tot 400.000 gestegen. Deze bibliotheek
functioneert dus optimaal, ondanks de contributiever
hogingen, waardoor de contributie van 1958 tot 1972
van f 3,50 op f 6,50 is gekomen. (Het bestuur stelt dus
nu voor de contributie voor 1973 op f 7,50 te stellen.)
Met de Centrale Bibliotheekdienst is gelukkig ook een
heel nauwe samenwerking gecreëerd. We zijn blij, dat
het overleg in het bibliotheekwezen in Leeuwarden
t.a.v. nauwere samenwerking en t.a.v. de aanpak van
nieuwe taken zo bijzonder goed en vlot verloopt. De
Centrale Bibliotheekdienst heeft zijn leden geadviseerd
de contributie te bepalen op f 10,Het is inderdaad
een advies, want het is het bibliotheekbestuur zelf, dat
de contributie bepaalt. Ook het Gemeentebestuur kan
die niet vaststellen. Het kan alleen het subsidiebedrag
vaststellen aan de hand van een advies terzake van de
hoogte van de contributie. Wij hebben dit dus gedaan
op basis van f 10,contributie per lid per jaar, zoals
dat in talloze andere gemeenten in den lande is ge
beurd. In Deventer, Apeldoorn, Drachten en Groningen
is de contributie f 10,in Emmen loopt die van f8,—
tot f 11,50.
De heer De Vries heeft, dacht ik, één ding vergeten,
n.l. het jeugdtarief. In vele plaatsen is het jeugdtarief
de laatste jaren gestegen. Wij hebben echter de vast
stelling van ons subsidiebedrag mede gebaseerd op
handhaving van het jeugdtarief van f 2,50. Wij gaan
echt niet op de stoel van het bestuur van de O.L.B.
zitten. Wij hebben alleen maar een bijzonder goed
overleg met dat bestuur. Dat er aanvankelijk een klei
ne kortsluiting is geweest, is uit het volgende voort
gekomen. In 1971 hebben wij de mening van het be
stuur gevraagd over de hoogte van de contributie,
maar op de betreffende brief hebben wij geen ant
woord ontvangen. (De heer De Vries: Wanneer was
dat?) Ik meende 1 december. Als U de exacte datum
wilt weten, kunt U die straks wel van mij te horen
krijgen, tenminste als wij de brief hier bij de hand
hebben. Met het bestuur van de O.L.B. is het vorige
jaar los van de samenwerkingsverbanden over
leg geweest. De Burgemeester en ik hebben ook enkele
weken geleden nog een gesprek met het bestuur ge
had, waarin o.a. ook de contributieverhoging aan de
orde is geweest. Men heeft wel begrip voor ons stand
punt getoond en zelfs gezegd: Als U het subsidiebe
drag op basis van een contributie van f 10,wilt vast
stellen, dan zullen wij met het ontbrekende bedrag in
onze exploitatie wel rekening houden. Want het be
stuur beschikt bepaald nog wel over reserve. Ik ge
loof, dat het bepalen van ons subsidiebedrag aan de
hand van de adviezen van de Centrale Bibliotheek
dienst zeer reëel is en dat wij daarmee taak en functie
van het bibliotheekwerk in Leeuwarden bepaald niet
aantasten.
De heer De Vries: Nog een enkele opmerking. Ik
wil graag, dat de Wethouder nadrukkelijk uitspreekt,
dat, toen het bestuur in het overleg ermee akkoord
ging, dat de Gemeente het subsidiebedrag op een con
tributie van f 10,baseert, dat niet wilde zeggen, dat
het ermee akkoord ging, dat de contributie f 10,zou
worden. Het bestuur heeft de zaak natuurlijk gezien
in de totale context van de calculatie, die het ons al
in september heeft gestuurd.
Mevr. Visser en haar geestverwanten vragen voor
de R.K. Openbare Bibliotheek ook f 7,50 per jaar aan
contributie. Je zou dat een zinvol argument kunnen
noemen uit hoofde van synchronisatie, dit ook met het
oog op eventuele verdere mogelijkheden van samen
werking.
Ik geloof, dat ik er op dit moment maar het beste
het zwijgen toe kan doen. Maar ik wil er wel op
wijzen, dat het bestuur van de O.L.B. de contributie
vaststelt en dat het advies van de Centrale Bibliotheek
dienst geen advies aan B. en W. is geweest, maar aan
de aangesloten instellingen.
Mevr. Visser-van den Bos: Ik weet tot mijn ge
noegen dat er nauwe samenwerking is tussen de
O.L.B. en de R.K. Openbare Bibliotheek, dus ik wil
helemaal niet zeggen, dat de katholieke minder zou
moeten vragen dan de openbare. Voor beide geldt pre
cies hetzelfde. Ik betreur het, dat de O.L.B. zich de
gelegenheid laat ontgaan om een contributieverhoging
tot f10,door te voeren, omdat ik ervan overtuigd
ben om mij heen ziende en constaterende wat het
publiek voor alle mogelijke dingen kan uitgeven
dat men ook voor iets als een contributie voor een
bibliotheek wel een tientje per jaar over kan hebben.
Vooral ook, als we in aanmerking nemen, dat de
jeugdcontributie een rijksdaalder is, lijkt het me wat
zielig, dat een volwassene voor het lenen van kostbare
boeken nog geen gulden per maand over zou hebben.
Wat jammer nu, dat men op zo'n groot ledenaantal
die rijksdaalder per lid derft, waarmee men zo'n mooi
bedrag in handen zou kunnen krijgen om het boeken
bezit te vergroten. Maar dit zal dan wel een verschil
in inzicht tussen de heer De Vries en mij zijn. Een
sportclub o.i.d. vraagt toch ook bepaalde contributie
verhogingen. Waarom dan niet een leesbibliotheek?
De Voorzitter: Heeft de Wethouder nog behoefte in
tweede instantie te reageren?
De heer Weide (weth.): Nee, dank U, ik heb er geen
behoefte aan.
Volgno. 542,
De Voorzitter: Ik vraag de heer Eijgelaar, of hij de
mogelijkheid die hij heeft willen openhouden om over
„Cambuur" het woord te voeren, vandaag ook wil be
nutten.
De heer Eijgelaar: Nee, mijnheer de Voorzitter.
De Voorzitter: Dank U wel. U wacht dus tot wij de
nota terzake binnenkort in de Raad krijgen.
Volgno. 544.
De heer De Vries: Toen we de begrotingsstukken
ontvingen, hebben we naarstig gezocht naar een op
merking over de ontwikkeling van de peuterspeelzalen
in onze stad. We weten, dat ze links en rechts in
de werkelijke betekenis van het woord van ons zijn
opgebloeid... (De heer Ten B.rug (weth.): Hoe ziet U
dat?) In het Bilgaard zijn er in elk geval drie; ik ging
uit van mijn woonsituatie. Je bent dus nieuwsgierig,
hoe het Gemeentebestuur zich tegenover deze ontwik
keling opstelt. En dan is het bijzonder teleurstellend,
dat B. en W. zonder meer zeggen: „Wij zien hier voor-
alsnog geen taak voor de Gemeente." Dat is het
dat hebt U al ontdekt in de afdelingsvergadering
wat ons in het verkeerde keelgat is geschoten. We
vinden n.l., dat de Gemeente hier wel een taak heeft.
De hele situatie ligt nogal chaotisch. Er is een kleu
terspeelplaats georganiseerd vanuit een stuk buurt
werk, die dus in dat kader gesubsidieerd wordt er
is een andere peuterspeelplaats, die gesubsidieerd wordt
krachtens de Rijksregeling voor jeugd- en jongeren
werk en derhalve ook door de Gemeente en er zijn een
aantal particuliere peuterspeelzalen, die functioneren
op kosten van de ouders, die daar hun kinderen enige
uren per week onderbrengen. En nu kan men totaal
verschillend denken over de situatie, waarin in die
laatste groep de zaak zich ontwikkelt, een feit is, dat
door de hoogbouw in onze stad de ontwikkeling van
kleine kinderen beslist niet optimaal is. Een ander
aspect van de zaak is, dat onze gezinnen kleiner wor
den, dat de afstand tussen het eerste en tweede kind
aanmerkelijk groter wordt dan vroeger wel het geval
pleegde te zijn en dat daardoor de identificatiemoge
lijkheden van de kinderen het met elkander leren
omgaan minder gemakkelijk zijn, terwijl aan de an
dere kant door de „uitdunning" kinderen minder ontmoe
tingsmogelijkheden met andere kinderen hebben. Dit
zijn alllemaal factoren, die ertoe kunnen bijdragen, dat
je zegt: Het kan zinvol zijn, dat zo'n peuterspeelzaal
in een stedelijke gemeenschap functioneert. Deze zaak
is ook wel onderkend door de VJST.G. en eveneens door
de Provinciale Raad voor de Volksgezondheid, want in
december 1971 is over deze zaak een nota verschenen,
eigenlijk een model-verordening, waarin t.a.v. kinder
centra bepaalde richtlijnen zijn vastgelegd. We weten,
dat bij het Ministerie van C.R.M. een wetsontwerp in
voorbereiding is op het functioneren van een erken
ningsregeling voor deze instellingen. Het zal er niet
om gaan, dat het Rijk subsidie verleent omdat dit
zoals bij zovele andere dingen, om budgettaire redenen
niet mogelijk is, want het zou op zichzelf een bijzonder
kostbare aangelegenheid zijn maar men wil wel
een wettelijke regeling t.a.v. deze instellingen, omdat
men vindt, dat ze kwalitatief aan bepaalde minimum
eisen moeten voldoen. En daarom vinden wij, dat U
in Uw beantwoording niet helemaal recht doet aan
deze zaak. Wij menen n.l., dat het toch, in afwachting
van deze wettelijke regeling, die nog wel enige tijd op
zich kan laten wachten, alleszins nodig en noodzakelijk
is, dat hier wordt nagegaan in welke situatie de in
onze stad aanwezige peuterspeelzalen functioneren. We
hebben een horeca-verordening, waarin precies staat
aan welke normen een hotelbedrijf en cafébedrijf moe
ten beantwoorden, er zijn allerlei voorschriften op hy
giënisch terrein, waaraan voldaan moet worden, en
t.a.v. de meest jeugdige en kwetsbare groep in onze
samenleving onze kleine peuters laten we de
zaak voorlopig maar blauw-blauw. In tal van gemeen
ten in het westen van het land heeft men al ettelijke
jaren een verordening op deze instellingen. En ik kan
me wel voorstellen, dat U, afgeschrikt door de finan
ciële positie van de Gemeente, zegt: Wij kunnen niet
meer lasten naar ons toe halen (en dan zeg ik ak
koord; daar kan ik wel mee instemmen), maar we
zouden toch wel eens precies willen weten, hoe deze
instellingen in de gemeente functioneren. En daarom
heb ik de eer, mijnheer de Voorzitter, de volgende mo
tie nu alvast aan U voor te leggen:
„De Raad van de gemeente Leeuwarden; in vergadering
bijeen op 19 december 1972; verzoekt het College van
Burgemeester en Wethouders zo spoedig mogelijk een
onderzoek in te stellen naar de ontwikkeling en de
kwaliteit van de peuterspeelzalen in deze gemeente,
in het bijzonder met betrekking tot de vraag, of, in
afwachting van een wettelijke regeling, maatregelen
op gemeentelijk niveau ten aanzien van het toezicht
e.d. noodzakelijk zijn, en hierover aan de Raad verslag
te doen."
De motie is mede-ondertekend door mijn fractiege
noot de heer Snel.
De hear Klomp: Ik woe foar de aerdichheit wolris
witte, hwat nou sa'n ündersykje en it meitsjen fan
regelingen de Gemeente kostje sil.
De heer Van Haaren: Ik ben het volledig eens met
wat de heer De Vries naar voren heeft gebracht, maar
hij vraagt eigenlijk alleen, dacht ik, toezicht op wat er
gebeurt en om eens te kijken wat er nu allemaal ge
beurt. Ik zou het verzoek uitgebreid willen zien met
de vraag, of de Gemeente ook bereid is financiële steun
te verlenen aan deze opvangmogelijkheden.