zzé
als wij ons daarvan geheel niets zouden aantrekken.
Ik moet dan ook de aantijging van „zwak heleid" en
„ommezwaai" beslist van de hand wijzen. In feite is
het verschil tussen het voorstel van nu en het vorige
ook maar heel gering. Het voornaamste voordeel van
het nieuwe voorstel is m.i., dat het duidelijker is. We
zeggen nu wat we bedoelen; iedereen kan dat zien. Het
zal U niet verwonderen, dat wij aan de motie-Knol
geen enkele behoefte hebben. Het is al zo vaak mistig
tegenwoordig; wij willen met deze zaak voor zover
het aan ons ligt beslist niet de mist ingaan.
Over hetgeen de heer Vellenga heeft gezegd aller
eerst dit. Ik geloof, dat het standpunt van de heer
Vellenga in wezen maar heel weinig verschilt van het
voorstel van B. en W. (De heer Ten Brug (weth.):
Al weer één; nu zijn er al drie gelijk.) Ik zeg niet
gelijk, maar er is wel weinig verschil. Ik heb de in
druk, dat er in deze hele zaak telkens begripsverwar
ringen meespelen, dat, wat de een op een bepaald mo
ment zegt, door de ander op een andere manier uitge
legd wordt dan is bedoeld. En dat is een van
de nare ontwikkelingen van deze zaak. Ik dacht,
dat de heer Vellenga zal moeten worden toe
gegeven, dat we nu bepaalde beslissingen moe
ten nemen, zonder dat het onderzoek van Twijn-
stra en Gudde gereed is. En hier zou een gevaar
in kunnen zitten. Aan de andere kant, er zit ook een
zeer positieve kant aan dit voorstel ook t.o.v. Twijn-
stra en Gudde. Immers, als wij een besluit nemen,
weten zij wat de Raad wil en kunnen zij zich daar naar
richten. En ik geloof, dat het voorstel van B. en W.
een tikje beter is dan dat van de heer Vellenga, hoewel
nogmaals naar mijn mening het verschil echt
niet zo groot is. Ten eerste is er overeenstemming over,
dat er een hoofd-directeur moet komen en dat is ver
reweg het voornaamste; daar zitten we het meest om
verlegen. En voorts is er, dacht ik, over invoering van
de project-organisatie vrijwel geen verschil van me
ning. Een logisch gevolg hiervan lijkt mij, dat wij dan
moeten komen tot drie directeuren die ieder him eigen
dienst runnen, geheel en al; zo staat het ook duidelijk
in het voorstel van B. en W. Anders zal, lijkt mij, de
project-organisatie in het gedrang komen. Ik zou er
eigenlijk ook nog geen bezwaar tegen hebben om te
spreken van vier directeuren; de vierde man heeft n.l.
het r.o.-management en is in het overleg en alles wat
er aan te pas komt, gelijk aan de andere drie. Hij is
echter tevens hoofd-directeur en vervult dan de taken
die duidelijk in de raadsbrief zijn omschreven. Zo is
zijn positie. Het essentiële verschil tussen B. en W. en
de heer Vellenga is, dacht ik, dat de heer Vellenga een
hoofd-directeur wil die de leiding zal moeten uitoefe
nen en de verantwoordelijkheid zal moeten dragen.
Maar dat is naar mijn stellige overtuiging onmogelijk.
Je zou dan, dacht ik, zelfs nog niet eens klaar zijn met
een schaap met negen poten, laat staan met één met
vijf. En we moeten hier m.i. ook voorzichtig mee zijn.
De overleden directeur, de heer Bos, heeft jarenlang
deze taak op zijn schouders gehad en ik geloof zeker,
dat de heer Bos hiermee te zwaar belast is geweest.
Ik heb dat van vrij dichtbij meegemaakt. En nu ver
zwaren wij deze taak nog; het Grondbedrijf, het mana
gement ruimtelijke ordening en niet te vergeten de
coördinatie komen er bij. Ik meen, dat wij dit niet mo
gen eisen van één persoon. Zo wij er al een bekwaam
man voor zouden vinden, lijkt het mij tevens een ver
oordeling in te houden. Het is m.i. dan ook noodzake
lijk, dat de andere drie directeuren meer bevoegdhe
den en meer verantwoordelijkheid krijgen dan de heer
Vellenga wil. Wij hebben bekwame mensen; ze kunnen
het wel. En met elkaar op werkend, kan zo'n directo
rium veel voor de Gemeente tot stand brengen.
Wij staan volledig achter het voorstel van B. en W.
en wij hopen ook, dat de Raad dit voorstel zal aanne
men.
Voor het Grondbedrijf zien wij in de nieuwe situatie
echt geen moeilijkheden. De kern zit niet in de bedrij
ven, maar in de onderlinge samenwerking en coördi
natie. Die moeten optimaal zijn. Alle paarden moeten
dezelfde kant uit trekken of in dezelfde richting trek
ken.
Voor de afdeling V.O.W. ligt het wel wat moeilijker,
maar, al zal daar iets in moeten worden gereorgani
seerd, die afdeling kan er toch wel op rekenen, dat de
rechten van het personeel in ieder geval volledig ge
waarborgd zijn.
Dan blijft mij nog een opmerking over t.a.v. het bu
reau Twijnstra en Gudde. U weet, dat ik mij de vorige
keer heb uitgelaten in de richting van: Zullen we er
maar niet mee ophouden Dat kwam hoofdzakelijk
door de prijs die de heren vragen. Achteraf ben ik er
natuurlijk wel weer over gaan nadenken en heb ik nog
eens geïnformeerd. Het zal toch wel zo zijn, dat, willen
wij nut hebben van het werk dat al gedaan is, wij dit
onderzoek moeten voortzetten; anders is de eerste ton
misschien weggegooid geld. In mijn fractie ligt het
zelfs zo, dat, als het nodig blijkt te zijn, er ook geen
bezwaar is om de laatste f 12.000,er ook maar bij te
doen. We moeten nu zien, dat we de zaak rond krijgen.
De heer Knol: Een paar opmerkingen. In de eerste
plaats dit. Gisteravond heeft niemand gesproken over
de f12.000,maar ik hoor nu van de heer Heidinga,
dat de C.C.P. ervoor is de f 12.000,alsnog te be
steden. (De heer Vellenga: Heb je niet gehoord, dat
ik erover gesproken heb?) Ja, maar ik bedoelde van
de zijde van de C.C.P. In de tweede plaats wilde ik
opmerken, dat ik blij ben, dat de heer Wiersma aan
zijn uitstekende betoog een tekening heeft toegevoegd
waarop schematisch de directiestructuur wordt aan
gegeven die de heer Wiersma en zijn fractie voor ogen
staat. Ik meen echter, dat het blokje, voorstellende
het Bureau R.O. (belast met coördinatie en secreta
riaat), niet op de juiste plaats staat. Uit het betoog
van de heer Wiersma heb ik n.l. begrepen, dat dit
bureau een staffunctie is toebedeeld en als zodanig
heeft het dus geen dirigerende functie naar onderen,
zoals op de tekening wel wordt gesuggereerd. In het
schema hoort dit blokje naast de algemeen directeur
te staan. Als het schema op de door mij bedoelde wijze
is gecorrigeerd, blijft er het oude, vertrouwde beeld van
de lijn-staf-organisatie, met de verticale gezagsstruc
tuur over. Nu is het jammer, dat de heer Vellenga
geen tekening of schema heeft laten circuleren waarop
zijn visie op de directiestructuur staat aangegeven.
Want wat hadden we dan gezien? Juist, dezelfde te
kening als die van de heer Wiersma; alleen de namen
van de functies zouden wat anders zijn geweest. In
plaats van algemeen directeur had de heer Vellenga
directeur ingevuld en in plaats van directeuren zou er
in het schema van de heer Vellenga sprake zijn ge
weest van adjunct-directeuren. De heer Vellenga heeft
ook duidelijk het management als een staffunctie toe
gevoegd aan de opperste baas. Naar mijn idee dus twee
precies dezelfde directiestructuren. Dit blijkt boven
dien ook nog uit het feit, dat op de tekening van de
heer Wiersma geen rechtstreekse lijnen lopen van de
z.g. vak-directeuren naar B. en W. waardoor de eigen
verantwoordelijkheid van deze mensen tot uitdrukking
zou worden gebracht. (Deze beperkte eigen verantwoor
delijkheid wil de meerderheid van het College wel.)
De heren Wiersma en Vellenga kiezen beide eveneens
voor de invoering van het principe van de project-or
ganisatie op lagere niveaus, wat in de oude lijn-staf-
organisatie ook wel de variant van mijnheer Fayol
wordt genoemd of wel de passarelle of wel het overleg-
comité. Dit alles op een rijtje zettend, kom ik tot de
conclusie, dat de directiestructuur van de heer
Wiersma en de directiestructuur die de heer Vel
lenga voor ogen staat, vrijwel identiek zijn. Hier
van uitgaande wordt de kwestie op zich veel
duidelijker. We kiezen öf voor hetgeen de heren Vellen
ga en Wiersma willen öf voor de oorspronkelijke hori
zontale directiestructuur volgens de raadsbrief van 9
november j.l. (De Voorzitter: Of voor de structuur die
de meerderheid van het College nu voorstelt!) (Stem:
Dat is geen hom en geen kuit.) (De heer Rijpma: De
heer Kol vergist zich, dacht ik, ten aanzien van de
gelijkheid van de standpunten van de heren Wiersma
en Vellenga.) Ik heb, meen ik, aan de hand van de
tekening aangetoond, dat die standpunten niet ver
schillen. Ik weet niet of de standpuntbepaling van de
C.C.P. uitmondt in een voorstel.
Nu zit mij nog één ding dwars. (Ik ben blij, dat de
heer Heidinga heeft verklaard waarom hij een omme
zwaai heeft gemaakt.) Het betreft een opmerking van
de heer J. de Jong, aan mij gericht, over de werkwijze
van de begeleidingscommissie. De begeleidingscommis
sie heeft in eerste instantie unaniem gekozen voor een
horizontale structuur. En als de heren De Jong en Hei
dinga nu achter de ideeën van de heer Wiersma gaan
staan dat heeft de heer De Jong gisteren gezegd
ideeën die dus gelijk zijn aan die van de heer Vellenga,
dan vind ik, dat daarvoor een deugdelijke verklaring
moet worden gegeven. De heer Heidinga heeft inmid
dels een verklaring gegeven. Ik zal het nog sterker
vertellen. In de commissievergadering van 10 oktober
heb ik bezwaar gemaakt tegen de omschrijving van de
eindverantwoordelijkheid van de r.o.-manager zoals die
in de raadsbrief zou worden opgenomen en zoals die is
opgenomen. (Die omschrijving heb ik gisteravond voor
gelezen.) Ik vond, dat die omschrijving niet voldoende
die eindverantwoordelijkheid weergaf. U, mijnheer de
Voorzitter, was het met mij eens op dat punt en wij
zijn toen met elkaar tot de conclusie gekomen, dat de
omschrijving zoals die in de raadsbrief stond toch juist
was. M.n. de heer De Jong vond toen, dat nevenschik
king het juiste woord was. Ik vraag mij wel af, als er
op deze wijze met twee tongen wordt gesproken, wat
het nut van een dergelijke commissie dan is.
De heren De Leeuw en Singelsma zijn inmiddels ter
vergadering gekomen.
De heer Vellbnga,: Gisteravond hebben zowel de
heer Tiekstra als U, mijnheer de Voorzitter, gerea
geerd althans een poging daartoe gedaan op dat
gene wat vanuit de Raad naar voren is gebracht. Dat
spitste zich dat lag ook wel voor de hand weer
toe op de zaak van de directiestructuur. Ik ben gis
teravond begonnen met te zeggen, dat ik vind, dat de
zaak van het management mogelijk nog wel belang
rijker is dan de zaak van de directiestructuur. Maar
er is natuurlijk een heel duidelijk verband tussen beide.
En daar waar wij vanavond in staat zijn om beslis
singen te nemen, zullen die zich moeten richten op de
structuur van de directie van de Dienst voor Stads
ontwikkeling zoals wij ons die voorstellen. Ik heb gis
ter ook aangekondigd, dat ik een poging wilde doen
om globaal aan te geven in welke richting naar mijn me
ning de studie tweede fase van het bureau Twijnstra en
Gudde zou moeten gaan, omdat daar m.i. onvoldoende
duidelijkheid over bestaat. De studie tweede fase heeft
zijn weerslag op de toekomstige, definitieve structuur
van de Dienst voor Stadsontwikkeling, die heeft ook
zijn weerslag op het werk dat hier op de Secretarie
gebeurt, maar die heeft ook gevolgen voor de onder
linge samenwerking tussen beide. Wat is de omvang
van de verschillende vormen van management, waar
liggen de grenzen, waar liggen de competenties en al
les wat daarbij hoort? En vandaar dat ik het dienstig
acht om te beginnen met het indienen van een voorstel
dat betrekking heeft op de opdracht tweede fase. Het
is een voorstel dat zowel de handtekening van de heer
Knol als die van mij draagt. Het luidt:
„De Raad der gemeente Leeuwarden ziet als op
dracht tweede fase van het organisatie-onderzoek
Ruimtelijke Ordening in ieder geval het verder uit
werken van en concreet vormgeven aan de in het eer
ste rapport vastgelegde denkbeelden over het r.o.-ma-
nagement, zodanig, dat bijv. in overleg met een in te
stellen ambtelijke werkgroep er meer duidelijkheid
komt over het overall-management en het afdelings-
management, in welk kader ook het r.o.-managament
zijn plaats dient te hebben."
Ik dacht, dat we op die manier enigszins richting
geven aan het verdere onderzoek van het bureau Twijn
stra en Gudde en op een bepaald moment ook duidelijk
een aantal lijnen zien die van belang kunnen zijn voor
de verdere ontwikkeling juist ook op dit belangrijke
terrein.
Het tweede wat ik zou willen zeggen, is het volgen
de. Ik heb de indruk, dat m.n. Weth. Tiekstra gister
een te scherp onderscheid heeft gemaakt tussen wat
hij aanduidde als de gezagsstructuur hoewel dat
woord uit de mond van de heer Singelsma was gerold;
ik zou het in dit verband niet gebruiken en de over
legstructuur. Nu geloof ik, dat dat niet juist gezien is.
Als er gepleit wordt voor een goed overleg op het hele
brede terrein waarover wij gisteravond hebben gespro
ken en nu spreken, ben ik daar natuurlijk een voor
stander van; ook ben ik voor een stuk samenwerking,
een stuk teamwork, afijn, hoe je al die dingen ook maar
onder woorden wilt brengen. Daar kan nooit begrips
verwarring over ontstaan. Wat dat betreft bedoelen we
ook allemaal wel hetzelfde. Alleen, èn dat overleg èn
die samenwerking zijn niet het hoogste doel waar wij
naar streven; zij zijn beide een middel. Een middel
waarvoor? Om vorm te geven aan een aantal wensen,
een aantal eisen, een bepaalde visie, een bepaalde koers,
een bepaald beleid en om mogelijk te maken, dat dat
beleid ook zo efficiënt mogelijk gaat worden uitge
voerd. En nu dacht ik dus, dat, wanneer je die fase
van overleg en samenwerking hebt gehad, er een mo
ment komt, dat er één man moet zijn die zicht heeft
op die hele ontwikkeling, één man moet zijn die goed
coördineert. Hij doet dat natuurlijk in samenspel met
de anderen; dat brengt het samenspel mee, maar ook
het verlangen van ons allen dat hij gezond moge blij
ven, Die man moet dan ook rechtstreeks verantwoor
delijk zijn aan B. en W. opdat B. en W. het gemakke
lijker hebben de zaak geolied te laten verlopen.
Wanneer èn deze man èn de andere directeuren het
recht en de mogelijkheid hebben om dingen naar boven
door te spelen, weet ik wel waar het begin, maar niet
waar het einde is. Daarom wil ik dus die centrale fi
guur meer pois, meer inhoud, meer competentie, meer
bevoegdheid geven, (De heer B. P. van der Veen: En
gezag!) dan in het voorstel van B. en W. besloten ligt;
en ergens ligt dat dan in de buurt van wat als gezag
zou kunnen worden aangeduid. (De hear Singelsma:
Dat is in fiis wurd.) Ik heb dat nooit zo gezien, maar
de heer Singelsma zegt het. Maar nu zit ik wat dat
betreft voor de keus ten aanzien van twee structuren
waar ik gister over heb gepraat. Het logische gevolg
van mijn verhaal van gister was: een directeur met
adjunct-directeuren. Waarom trok ik die conclusie
Omdat ik dacht, dat we daarmee de meeste mogelijk
heden hebben om de zaak ietwat open te houden en
ons niet al te keihard vast te leggen op bepaalde
dingen waar we misschien later spijt van krijgen. Want
dit is een moeilijke materie waarbij dat heb ik
gister ook al gezegd mensen zijn betrokken, maar
waarbij ook de voortgang op een bepaald terrein, waar wij
in deze Raad heel vaak over hebben gesproken, betrok
ken is. Ik kan er dan eigenlijk ook niet omheen om
naast het voorstel dat ik net heb ingediend, toch ook
een voorstel in te dienen met betrekking tot die di
rectiestructuur: één directeur met enkele adjunct-di
recteuren. Nu heb ik het vermoeden, dat dat voorstel
het wel eens niet zou kunnen halen. Dan kom ik dich
ter in de buurt van het voorstel van het College van
B. en W. Daar zal ik mogelijk een variant op moeten
aanbrengen in de zin van alles wat ik daarover tot nog
toe in deze Raad heb gezegd. Ik kan dat nu nog niet
doen. Ik claim dus de mogelijkheid om op een bepaald
ogenblik wanneer we enkele stemmingen hebben
gehad met Uw goedvinden een zodanig voorstel in
te dienen. Op dit moment dien ik een voorstel in, dat
behalve door mij ook door de heer Janssen is onder
tekend. Ik had het ook nog door de heer Singelsma
willen laten tekenen, maar hij was bij het begin van
de vergadering nog niet aanwezig. (De hear Singelsma:
It ken nou ek noch wol.Goed. De heer B. P. van der
Veen: Lees je het eerst voor of moet hij het zo te
kenen?) Ja, ik lees het eerst voor. Ik begrijp de vrees
van de heer Van der Veen. Er zou eens een vies woord
in kunnen staan. (Gelach) Het voorstel luidt:
„De Raad der gemeente Leeuwarden spreekt zich
bij de behandeling van het punt Organisatie-onderzoek
Ruimtelijke Ordening uit voor het tot stand brengen
van een Dienst voor Stadsontwikkeling waarvan de
leiding bestaat uit een directeur en enkele adjunct
directeuren, welke directeur alleen en rechtstreeks ver
antwoordelijk is aan het College van B. en W."
Als de heer Singelsma dit voorstel heeft getekend,
dien ik het voorstel bij U in en ben ik voor dit moment
klaar.
De heer Van Haaren: Nog even een kleine reactie
op een opmerking van de heer Tiekstra. Ik hoop echt
vurig, dat in een veel later stadium in het kader van
de Commissie Ruimtelijke Ordening overleg plaats zal
vinden met vertegenwoordigers van de diensten en de
medezeggenschapscommissies. De Commissie R.O. is