730
6 3
ik toen naar voren heb gebracht. Dat zou te lang
duren. Ik houd er niet van een lang betoog te houden;
dat weet U. De Raad heeft de vorige keer wel kun
nen horen hoe ik over deze zaak denk. Ik heb toen
duidelijk gezegd: ik geloof er niet aan, dat wij hier
een structuur krijgen van vier directeuren; vier kapi
teins op één schip. Ik zie het schip al ergens op zee
dobberen; als een keer de verkeerde vlag in top wordt
gehesen, word je door een onderzeeër kapotgescho
ten, omdat er eerst een stafvergadering moet worden
gehouden over de vraag wie van de vier de aanvaller
de kelder in moet jagen. (De heer Tiekstra (weth.):
Het licht staat op rood, hoor!) Ik voel er niet voor
hier een strijkkwartet te krijgen waarin drie blazers
zitten en waar dan een violist bij moet. Ik wilde maar
even duidelijk zeggen: Ik voel niet voor een struc
tuur die nergens in Nederland bekend is. (De heer
Tiekstra (weth.): En Triotel dan?) Triotel? Je mag
één keer raden wie daar de baas is. (Gelach) (De heer
Ten Brug (weth.): Dat is een opmerking die van
weinig kennis van zaken getuigt met betrekking tot
Triotel.) Het ging om een interruptie van Uw fractie
genoot. Dan moet hij dat maar niet doen. Enfin, wij
kunnen er nog wel eens over praten. Dat heeft met
deze zaak niets te maken. (De Voorzitter: Dat doen
we wei verder af in B. en W.)
Ik heb dus al gezegd, dat ik niets voor vier kapiteins
op één schip voel, helemaal niets. Ik heb daar verder
niets aan toe te voegen. Men vindt het nergens in Ne
derland. Dit zou hier een probeersel worden om eens te
zien hoe het gaat. In het rapport van Twijnstra en
Gudde staat duidelijk, dat de vier directieleden het uit
eindelijk heel goed eens moeten zijn om het zo voor
elkaar te krijgen. Ik geloof daar niet in.
Ik wilde het maar kort maken. In eerste instantie
heb ik samen met de heer Weide gezegd: een alge
meen directeur en drie adjunct-directeuren c.q. drie
directeuren. Ik kom dus dicht bij de motie van de heer
Vellenga. Ik had liever, dat hij van die adjunct-direc
teuren directeuren maakte. Dan ga ik heel graag met
zijn motie akkoord. (De heer Heidinga: Dat is het
voorstel van B. en W.; letterlijk!) (Stemmen: Nee,
nee.) Nee, dat is helemaal niet hetzelfde.
De Voorzitter: Is er niemand meer die in tweede
instantie het woord wil voeren? (De heer Wiersma
vraagt het woord.) Er is geen derde ronde, mijnheer
Wiersma. Uw motie verwacht ik nog. (De hear Klomp:
Der mei dochs wol sein wurde, dat dy moty in bytsje
wizige is? Hwant dat woe de hear Wiersma efkes
sizze.) Als de heer Wiersma een punt van orde heeft,
is dat een andere zaak. De heer Vellenga heeft ook
nog een punt van orde. Ik wil graag eerst weten of
de tweede instantie werkelijk is afgewei-kt. Ja? Mooi,
dan komen nu de punten van orde.
De heer Vellenga: Ik vroeg het woord voor een
punt van orde, maar het heeft wel met een motie te
maken. Het betreft niet een motie van orde; dat mis
verstand wil ik even wegnemen. Ik heb straks ge
vraagd of er een tijdstip gekozen zou kunnen worden
waarop ik mogelijk met een variant zou kunnen ko
men op het meerderheidsvoorstel van B. en W. Ik heb
in eerste instantie een voorstel ingediend: directeur
adjunct-directeuren. Daar zijn een aantal zakelijke en
formele bezwaren tegen ingebracht. Ik wil op dit mo
ment aan U meedelen, dat ik dat voorstel intrek en
dat ik daarvoor in de plaats het volgende voorstel in
dien:
„De Raad der gemeente Leeuwarden spreekt zich
t.a.v de Dienst voor Stadsontwikkeling uit voor een
directiestructuur als bedoeld in het meerderheidsvoor
stel van B. en W., met dien verstande, dat de hoofd
directeur alleen en rechtstreeks verantwoordelijk is
aan het College van B. en W."
De motie is mede-ondertekend door de heer J. de
Jong; deze motie vervangt dus het voorstel dat ik
straks heb ingediend.
De Voorzitter: Voordat ik Weth. Tiekstra het
woord geef, moet ik U eerst nog even een ander punt
voorleggen. Aan het begin van de avond heeft de heer
Van Haaren gevraagd om de gelegenheid te krijgen
hij moet om tien voor negen weg over „Uw Leeu
warden" te spreken. Nu weet ik wel, dat we onze dis-
cusssies waanzinnig gecompliceerd maken als wij het
agendapunt betreffende „Uw Leeuwarden" nu gaan
behandelen, maar ik wil de Raad voorleggen of
hij al dan niet aan het verzoek van de heer Van Haa
ren wil voldoen. De heer De Leeuw is aanwezig;
wat dat betreft kan de discussie nu wel doorgaan.
Kunt U ermee akkoord gaan, dat we even de discussie
over de ruimtelijke ordening opschorten en eerst over
stappen op „Uw Leeuwarden"
De Raad stemt hiermee in.
l'unt 19 (bijlage no. 20).
De heer Van Haaren: Wij hebben er in deze Raad
al meerdere malen met klem op aangedrongen het tijd
schrift „Uw Leeuwarden" te handhaven. Wij hebben het
gevoel, dat dit een verschrikkelijk belangrijk instru
ment is voor een goed contact met de burgerij. Wij
hebben dikwijls gesteld, dat dat contact met de bur
gerij onvoldoende is geweest, dat er daardoor aller
hande stoornissen zijn geweest, dat het ook een van
de redenen is waarom wij als Axies naar voren zijn
gekomen en nog bestaan. Wij geloven echt, dat het
bijzonder wenselijk is om dit contact via dit orgaan
te realiseren en te continueren. Wij vinden het werke
lijk een zeer essentiële zaak. Dat is het aspect van de
voorlichting waar ik verder dus kort over kan zijn.
Wij hebben bij het vooroverleg dat gepleegd is met
een aantal mensen van verschillende fracties, nog een
ander punt naar voren gebracht en gezegd, dat „Uw
Leeuwarden" ook een belangrijke functie zou kunnen
hebben in het kader van public relations, belangrijk
dus voor de externe relaties van de Gemeente. Wij ge
loven, dat het bijzonder goed zou zijn voor deze externe
relaties, dat zij vier keer per jaar dat tijdschrift „Uw
Leeuwarden" op hun bureau krijgen, dat dat eigenlijk
toch veel beter werkt dan dat je af en toe eens een
heel dure brochure gaat maken die je dan naar iedereen
toezendt. Ik heb het ook altijd een beetje een idiote
zaak gevonden, dat Weth. Weide, zoals hij dat ook in de
afdeling heeft moeten verklaren, zich eigenlijk een
ongeluk sjouwt zo werd het gesteld om al die
externe relaties te onderhouden, er steeds weer naar
toe moet gaan om persoonlijke contacten te leggen,
terwijl wij er eigenlijk helemaal geen geld in steken
om werkelijk iets te doen aan onze public relations.
Ik geloof n.l„ dat in een bedrijf waar het slecht gaat,
je alle aandacht moet besteden aan reclame. En we
hebben een bedrijf dat slecht gaat; er gaan inwoners
weg, we moeten industrie aantrekken, we moeten hier
mensen naar toe zien te krijgen om het bedrijf behoor
lijk te kunnen runnen. Ik dacht dus, dat wij gewoon
meer aandacht zouden moeten besteden aan onze pu
blic relations en dat niet moeten overlaten aan de
activiteiten van de Wethouder, hoe goed het misschien
ook zou kunnen zijn voor zijn omvang, daar achteraan
te blijven hollen. Wij moeten als we het handhaven
natuurlijk wel iets aan dat kwartaalschrift veran
deren. Ik dacht, dat het dan, wat het aspect voorlich
ting betreft, toch iets moderner, iets actueler moet
worden, meer gericht op wat in Leeuwarden leeft, op
wat op een bepaald moment in discussie is, dat er ook
meer discussie in dat blad mogelijk zou moeten zijn.
Daarnaast moet het natuurlijk toch ook meer gericht
zijn juist op de acquisitie, op de externe relaties. Er
moeten bijdragen in komen zoals die ook te vinden zijn
in andere gemeentelijke en regionale periodieken die
meer gericht zijn op de acquisitie.
Een ander punt waarom „Uw Leeuwarden" toch be
langrijk is, is dat dit blad een formule heeft die de
aandacht trekt. Als je dat in de bus krijgt, is dat; iets
aparts; het is een tijdschrift. Daar kijk je naar en dat
gooi je niet zo gauw in de prullebak. Het vestigt veel
meer de aandacht op zich dan een weekend-formaat
o.i.d. Het heeft ook het voordeel, dat je het kunt be
waren. Het kan gebruikt worden en het wordt ook ge
bruikt voor scholen. Ik geloof toch ook, dat straks, in
een veel later stadium, de geschiedschrijving van onze
stad daarin voor een groot stuk is terug te vinden.
Er zijn echt veel meer art. 12-gemeenten die, juist
omdat het niet zo goed gaat, geld investeren om een
blad uit te geven. Ik geloof, dat dat heel verstandig
is. Mijn fractie vindt het dan ook niet alleen verant
woord, maar ook bijzonder wenselijk dat wij er
f 30.000,voor over hebben, waarbij wij dan helemaal
akkoord gaan met het onder 3 in de raadsbrief ge
noemde model voor een uitgave van „Uw Leeuwarden".
Wij tonen dan onze goede wil en besparen in ieder ge
val een bepaald bedrag.
Een eigen uitgave op weekend-formaat kan naar
onze mening het kwartaalschrift absoluut niet vervan
gen. Het is iets heel anders, het trekt veel minder de
aandacht; het is ook bijzonder ongeschikt om bij de
externe relaties met zo'n krantenformaat aan te ko
men. Een al dan niet gratis in een advertentieblad op
genomen pagina van de Gemeente degradeert o.i. het
gezicht van Leeuwarden tot het niveau van medede
lingen over de prijs en de kwaliteit van boerenkool en
spruitjes, hoe lekker die dingen dan ook kunnen zijn.
De heer Buising: Ik zal de Raad en de tribune niet
pesten met een lang verhaal, want we komen al om
in de lange verhalen. Ik wilde U toch wel meedelen,
dat mijn fractie een tegenstander is van het voorstel
van de meerderheid van het College om m.i.v. 1973
over te gaan tot het kopen van een pagina in het
weekblad Huis aan Huis. De reden die daaraan ten
grondslag ligt, is, dat mijn fractie voorstander is van
het handhaven van „Uw Leeuwarden". Wij zijn met de
minderheid in het College eens, dat Leeuwarden er be
lang bij heeft ook op deze manier een eigen gezicht
te blijven tonen. Een stad als de onze moet, vinden wij,
zonder meer op een behoorlijk niveau met zijn burgers
communiceren. Dat wordt nu door middel van „Uw
Leeuwarden" gedaan en wij vinden, dat dat zo behoort
te blijven. Het argument van het voordeel, dat een
grotere frequentie zou bieden, spreekt mij niet zo erg
aan, juist omdat door het bereiken van die grotere
frequentie de vorm veel te veel zou worden aangetast.
En ik dacht, dat het juist mede die vorm is waarin
„Uw Leeuwarden" wordt gegoten die het blad tot een
zo gewaardeerde verschijning maakt. Los daarvan lijkt
het mij, dat elke frequentie die lager is dan dagelijks
of wekelijks in wezen tegen dezelfde moeilijkheid wat
betreft de actualiteit zou aanlopen, als sommigen vin
den dat met „Uw Leeuwarden" het geval is. Overigens
is het natuurlijk nog de vraag of aan de actualiteit
als zodanig bij uitgaven zoals deze, wel een zo grote im
portantie moet worden toegekend. Nu kan ik me voor
stellen, dat als bezwaar en daarover had de heer
Van Haaren het ook al even zijdelings tegen de
huidige redactionele opzet wordt aangevoerd, dat het
blad zich min of meer beperkt tot het zuiver voorlich
tende element en dat er te weinig aandacht wordt be
steed aan wat ik nu voor het gemak maar even „pro
motion" noem. Welnu, ik geloof, dat het voor de re
dactie-commissie niet bij voorbaat een onmogelijke
zaak is om haar redactie-formule bij zo'n bezwaar
ais dat mocht worden geuit aan te passen. Mijn
fractie zou daar ook niet op tegen zijn.
Als ik goed ben ingelicht, loopt het contract met de
drukker /uitgever van juni tot juni en praten we nu
over de periode juni 1973—juni 1974. (De Voorzitter:
Het contract loopt per kalenderjaar.) O, loopt het wel
per kalenderjaar. In ieder geval zijn wij zoals ik al
zei voorstander van contunuering van „Uw Leeu
warden" en wel in de vorm zoals die in punt 3 van de
raadsbrief is omschreven. Ik wilde het graag van de
loop van do discussie laten afhangen of ik in tweede
instantie nog kom mot een voorstel in deze richting.
De hear Singelsma: Men kin net sizze, dat wy gjin
kar hawwe. Ik leau, der binne acht mooglikheden.
Myn prinsipe nou ja, dat is hwat in djür wurd foar
in yn wêzen ünbilangrike saek myn idé is, dat de
oerheit gjin blêd üt hoecht to jaen. Wy moatte de
foarljochtingsamtners ek net yn in dwangposysje
bringe om hyltiten mar wer de loftrompet to stekken
oer de dieden en de woldieden fan de Gemeente en syn
bistjür. Dy lju moatte op it lést ek ris in kear né
sizze kinne as it bilied harren net oanstiet. En ik wol
dizze minsken net forleegje ta hwat wy foarhinne
neamden: „inktkoelies". Nou, dêrmei forfalle de earste
fjouwer mooglikheden en itselde eins jildt foar de
mooglikheden 5 en 6.
Dan bliuwe 7 en 8 oer: it keapjen fan in pagina
yn in bisteand wykblêd. De twa neamde wykblêden
binne reklameblêden. Der is it blêd fan mynhear Stum-
pel üt Hoarne. Dy wol It, leau ik, foar neat dwaen.
De Fryske Parse wol it foar f 6.000,dwaen. Dat
keapjen fan in pagina kostet dus hast neat. It giet my
by dat blêd fan mynhear Stumpel net om it feit, dat
dy man yn Hoarne wennet. Dêr soe de hear Heidinga
miskien hwat biswier tsjin hawwe, mar sa is dat by
my net. (De hear Heidinga: Hoarne leit yn West-
Fryslan!) Ja, dat is ek sa. It is „Frisia iridenta". Mar
dat blêd fan de hear Stumpel hat in anonyme haed-
redakteur, neamd Skutter. Dat is in üdweidlike jager,
in rare skutter. (Laitsjen) Ja, dy jaget mei ien each
of mei twa eagen ticht, it komt net sa krekt. Hy rek-
ket altiten wol hwat. Sjoch, om gemeentlike bilangen
oan sa'n blêd ta to bitrouwen en oan sa'n anonyme
skutter, is my de Gemeente fierstento goed foar.
Bliuwt dus oer de mooglikheit nr. 7. Nou, dy fol-
docht my ek net. Ik sjoch de hear Weide al mei in
steapel „Huis aan Huizen" nei syn relaesjes sjouwen.
It is gjin gesieht.
Ik bliuw der by: alle acht mooglikheden foldogge
my net en dêrmei haw ik it sein.
De heer De Leeuw: Het gaat om drie dingen. In
de eerste plaats en ik dacht, dat we dat vrijwel
allemaal willen om de informatie die wij op gezette
tijden aan de burgerij willen geven. In de tweede
plaats om de informatie die gewenst wordt geacht
in verschillende graden van heftigheid naar
buiten toe. En in de derde plaats om de financiële
kant van de zaak.
Wat het eerste betreft de informatie aan de bur
gerij vinden wij, dat die wel erg belangrijk is, dat
daarbij een heel duidelijke regelmaat toch zijn goede
kanten heeft, en dat die in ieder geval zou moeten
worden geëffectueerd. In relatie gebracht met de in
formatie naar buiten toe, blijft bij ons gewoon de
aarzeling bestaan of je beide zaken in één kunt com
bineren. Dat is gewoon een oprechte en eerlijke twijfel
die wij dienaangaande hebben. Bij ons leeft de indruk,
dat de informatie die de zoveel bezongen en poëtisch
benaderde public relation en wervingskracht deszelves
zou moeten opbrengen, toch een heel andere inhoud,
een heel andere benadering moet hebben dan de infor
matie aan de burgerij, wil zij bij haar overkomen op
de wijze zoals wij dat graag zouden willen zien. Wil
je daarvoor een oplossing vinden, dan is in onze ge-
dachtengang dat toch niet te combineren met de lo
pende informatie aan de burgerij en zou daar inciden
teel of niet-incidenteel dat kan ik niet bekijken
een andere en duidelijk meer gerichte publikatie voor
moeten komen. Ik heb mij maar dat is uit de losse
hand laten vertellen, dat daar financieringsmoge
lijkheden, wellicht nog uit de pot Voorlichting, voor te
vinden zouden zijn, maar ik zeg dat met alle voorzich
tigheid waarmee ik in het algemeen probeer de dingen
te zeggen.
Dan blijft er het derde punt: de financiën. Wij heb
ben ook de vorige keer toen wij over dit onderwerp
spraken, gezegd, dat een van de argumenten voor ons
de precaire situatie van de gemeentebegroting was en
wij ontkomen toch voor onszelf niet aan de gedachte,
dat wij vroeg of laat zullen moeten beslissen wat we
binnen onze huidige budgettering zullen moeten laten
vallen. Voor ons was dit in ieder geval een aanleiding
gelet ook op het gecombineerde karakter, om te zeg
gen: in deze gedachtengang lijkt ons een vermindering
van deze uitgave terecht als daarmee niet wordt voor
komen, dat de burgers toch informatie krijgen. Als ik
het heel simpel mag zeggen, zijn wij bereid om het
meerderheidsvoorstel te volgen en daarbij, gelet ook
op de krant die het zou moeten gaan doen, is voor
ons al is dat maar een klein argumentje en betekent
het op zich in zijn totaliteit niet zoveel het argu
ment, dat aan de plaatselijke werkgeverij wordt ge
dacht tevens een punt van overweging.
De hear Klomp: Ik wol ek graech in pear opmer
kingen meitsje en in pear fragen stelle." Sa soe ik
graech witte wolle hoe yn dizze tiid fan ynspraek de
fjouwer man fan üs foarljochtingstsjinst oer dizze saek
tinke. Ik haw nearne har miening léze kinnen. Hwat