«3'
wolle hja graech? Trochgean of fhwat oars? Sels
stean ik op it stanpunt, dat wy trochgean moatte mei
de periodyk „Uw Leeuwarden". Ik stean dus efter it
minderheitsstanpunt fan de Boargemaster en Weth.
Tiekstra. Ik bin ta dy bislissing kommen doe't ik dat
moaije blêd fan Smellingerlan yn hannen krige; sa'n
soarte fan blêd moatte ek wy halde. Wy moatte net
kieze tusken Huis aan Huis en Leeuwarder Weekblad,
hokker blêden in machtsstriid fiere om de gunst fan
de advertearders en dêrby de gemeentlike pagina
brüke wolle. Ik sjoch ek greate biswieren tsjin it
eltse moanne ütkommen mei in pagina yn in oare
krante. Dat sil in wjerkögjen wurde fan it aktuele
nijs, dat al earder yn de deiblêdden stien hat. En hoe
moat it dan mei de presintaesje nei büten üt In
twadde periodyk derby? Dan komt it lak noch djür-
der as de brief.
Om nou efkes op it mearderheitsfoarstel fan B. en
W. to kommen: Hokker wissichheit hawwe wy, dat
dy f 6.000,net mei in pear jier sa mar f 10.000,
of mear wurdt? Dan biedt in Leeuwarder Weekblad
mear wissichheit. Dat is forgees en dat bliuwt for-
gees en dêr komt ek gjin B.T.W. by. (De hear Mie-
dema: Hwer stiet dat?) As it yn dit gefal wier,
wier om de bisuniging gie, dan hie it foarstel wêze
moatten: it keapjen fan in pagina foar nul sinten by
it Leeuwarder Weekblad. Mar, lyk as ik al sei, ik bin
foar in eigen periodyk en dus foar it bihald fan „Uw
Leeuwarden".
De Voorzitter: Ik dacht, dat wij van de zijde van
het College vrij kort zouden kunnen antwoorden.
In de raadsbrief is duidelijk aangegeven welke de
argumenten van de meerderheid van het College zijn
om te komen met het voorstel zoals het is gedaan. Er-
zijn twee kernpunten; die staan ook in de raadsbrief.
In de eerste plaats hecht de meerderheid van het
College vrij veel waarde aan een hogere verschij
ningsfrequentie waarmee ook de actualiteit van dat
gene wat wordt gebracht, groter kan worden; dat is
duidelijk. In de tweede plaats heeft bij de meerder
heid de moeilijke financiële positie ook een belang
rijke rol gespeeld om tot dit standpunt te komen.
Het standpunt van de minderheid staat ook duide
lijk in de raadsbrief. Die hecht iets minder aan de
kwestie van de verschijningsfrequentie en de daar
mee samenhangende actualiteit. Ik geloof ook, dat de
minderheid de problematiek van de actualiteit niet zo
zwaar laten wegen, omdat zij van mening is, dat de
dagbladen de actuele zaken wel brengen. De minder
heid meent, dat het gaat om artikelen die voorlich
tend van aard zijn en waarbij ook wel iets wordt ge
daan aan public relations. Maar ook dat is, dacht ik,
verder wel duidelijk aangegeven.
Ik zou nog willen opmerken de heer Van Haaren
heeft daarnaar gevraagd dat, wanneer „Uw Leeu
warden" zou worden gehandhaafd U vindt dat ook
ergens in de raadsbrief; dat is dan ook het standpunt
van de minderheid wij wel van mening zijn, dat wij
een weg moeten vinden om wat meer nog dan in het
verleden rekening te houden met problemen waarvan
men algemeen van mening is dat we ze inder
daad moeten brengen in het kader van de publici
teit, de voorlichting en het verkopen van onze stad,
als ik het zo mag noemen. En daar is heus wel een
weg voor te vinden. Het ligt ook in de bedoeling daar
dan eventueel een iets andere structuur van werken
voor te volgen.
Voorts wil ik nog zeggen, dat bij de minderheid van
het College de moeilijke financiële situatie eveneens
een rol heeft gespeeld; vandaar haar keuze voor de wat
vereenvoudigde uitgave. Als wij niet zo zwaar tilden
aan de financiële moeilijkheden, hadden wij stellig voor
de handhaving van het huidige blad gekozen. Wij wil
len daar dus wel zo veel mogelijk rekening mee houden,
maar anderzijds zijn wij toch van mening, dat, als we
moeten bezuinigen, we het niet moeten doen op die pun
ten waarmee we m.b.t. onze stad zowel intern aan de
burgerij als extern naar buiten iets kenbaar willen ma
ken, iets waarvan wij menen, dat het nadere toelichting
verdient. En dat staat los van het brengen van de
directe actualiteit.
Ik weet niet of er van de zijde van de meerderheid
nog een toelichting komt. Ik zie Weth. Weide al op
springen, dus hij zal het meerderheidsstandpunt ver
dedigen.
De heer Weide (weth.): Ik heb er wel behoefte
aan om namens de meerderheid iets toe te voegen
aan hetgeen U, mijnheer de Voorzitter, hebt gezegd
en ook aan hetgeen in de raadsbrief staat. Ik dacht,
dat de voorstanders van het handhaven van „Uw
Leeuwarden" één grote fout maken. Zij halen n.l. pu
blic relations en voorlichting doorelkaar. (De heer
Van Haaren: Bij elkaar en niet doorelkaar!) Het zijn
twee totaal verschillende zaken. (De Voorzitter: Nu
maakt U een fout, wij niet!) Het zijn verschillende za
ken. Een stuk public relations kan je alleen maar be
reiken via de organisaties die in deze stad op dit mo
ment al werkzaam zijn. Ik denk aan een stuk Leeu-
warden-promotion, dat door de Stichting Bedrijfsge
bouwen en door diverse woningbouwverenigingen ge
beurt. Daarbij gaat het om periodieken die allemaal
een stuk Leeuwarden-promotion brengen. Ik dacht, dat,
als je informatie wilt geven, permanente informatie
aan de burgerij van Leeuwarden, je dat doel niet dient
door een periodiek uit te geven eens per drie maanden;
dat doel kun je alleen bereiken met een maandelijkse
uitgave. Ik denk hierbij speciaal aan het jaarlijks vast
stellen van de tarieven, de wijzigingen van de tarie
ven (energietarieven, reinigingstarieven, tarieven sport
accommodaties), aan openstellingen van scholen, aan
het opgeven van leerlingen e.d. Dit soort dingen kunt
U alleen maar publiceren wanneer met een maande
lijkse frequentie informatie aan de burgerij wordt
verstrekt. (De heer Vellenga: Ik dacht, dat dat soort
dingen via de dagbladen ging. Ik lees wel eens ad
vertenties daarover.) De telefoontjes van de burgers
om informaties met betrekking tot tarieven, openstel
lingen, aangiftes enz. inzake alle onderdelen van het
gemeentelijk bestel zijn legio. Die kun je natuurlijk
in belangrijke mate voorkomen wanneer je die infor
matie direct aan de burgers bekend maakt via een
maandelijkse uitgifte. (De heer Tiekstra (weth.): Bur
gers die weten dat er een telefoon is, weten dat een
telefonische informatie ook goed is!) Goed, wij hoeven
de discussie die wij al meerdere malen in het College
gehad hebben, niet te herhalen. Ik dacht, dat wij de
twee door mij genoemde zaken duidelijk uit elkaar
moesten houden. Als je een goed stuk directe informa
tie aan de burgers wilt geven, kan je dat uitsluitend
en alleen maar doen door middel van een maandelijkse
uitgave. Wij zijn aan het denken geslagen doordat de
offertes van de drukkers van „Uw Leeuwarden" hoger
werden. Wij hebben toen bekeken hoe wij de informa
tie op andere wijze zouden kunnen verstrekken. De
meerderheid van het College staat op het standpunt,
dat de informatie aan de burgers van Leeuwarden
aanzienlijk beter wordt gediend door middel van een
maandelijkse uitgave.
De heer Buising: Ik geloof, dat de fout waar de
Wethouder het bij zijn beantwoording over had, wat
minder enorm is dan hijzelf meent. Ik moet U zeggen,
dat zijn beantwoording mij toch niet van mijn stand
punt heeft kunnen afbrengen. Dat had hij natuurlijk
ook niet verwacht. Om het kort te houden, ik
wilde nu het voorstel indienen, dat ik in eerste instan
tie heb aangekondigd. Het luidt als volgt:
„De Raad der gemeente Leeuwarden, in vergadering
bijeen op 9 januari 1973, besluit voor 1973 tot voort
zetting van de uitgave van het kwartaalschrift „Uw
Leeuwarden" in de vorm, zoals omschreven onder punt
3 van de raadsbrief „Kwartaalschrift Uw Leeuwar
den" d.d. 28-12-1972, bijlage no. 20."
Dit voorstel wordt, afgezien van die van mijzelf,
gesierd door de handtekeningen van mevr. Branden
burg en de heer Van Haaren.
De Voorzitter: Er is kennnelijk geen behoefte aan
een verdere discussie. Dan gaan we stemmen over het
voorstel, dat de heer Buising net heeft ingediend.
Het voorstel van mevr. Brandenburg-Sjoerdsma en
de heren Buising en Van Haaren wordt verworpen met
18 tegen 14 stemmen. Voor stemmen mevr. E. Bran
denburg-Sjoerdsma en de heren G. Buising, T. H. van
Haaren, S. Hiemstra, J. F. Janssen, A. Klomp, J.
Knol, H. Meijerhof, K. Spoelstra, J. Tiekstra (weth.),
P. van der Veen, J. T. Vellenga, G. de Vries en P. D.
van der Wal.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
De Voorzitter schorst, om 20.55 uur, de vergadering
voor de koffiepauze.
De Voorzitter heropent, om 21.20 uur, de vergade
ring.
De heer Van Haaren heeft inmiddels de vergadering
verlaten.
De heer De Jong (weth.) is inmiddels ter vergade
ring gekomen.
Punt 18 (Voortzetting).
De heer Tiekstra (weth.)Het lijkt mij nuttig, dat
ik probeer de spraakverwarring die geleidelijk aan,
ook door een serie moties, is ontstaan, terug te bren
gen tot enige helderheid en duidelijkheid. Ik zal daar
om trachten een aantal opmerkingen en een enkele
nog gestelde vraag uit de tweede instantie te beant
woorden. Ik stel mij voor, dat ik dan van mijn kant
nog een korte beschouwing houd over het standpunt
zoals dat door Weth. Ten Brug en mij wordt ingeno
men, en dat ik aan het eind van de rit, mede namens
het College, iets zeg over enkele moties en dan tevens
mijn bijdrage lever over de overige moties die nog
ter tafel liggen. Ik hoop het zo kort mogelijk te hou
den.
Op hetgeen de heer Heidinga gezegd heeft, hoef ik
niet zoveel te antwoorden. Wel wil ik met grote na
druk bevestigen wat de heer Heidinga gezegd heeft
t.a.v. de leden van de toekomstige directie. (Ik gebruik
hier met opzet niet het woord directorium.) De heer
Heidinga heeft gelijk, dat op dit ogenblik, voor wat de
aanwezige leden betreft, er voldoende deskundigheid
beschikbaar is, en dat dat dus ook niet in twijfel be
hoeft te worden getrokken.
Ik heb gisteravond en dan kom ik even terecht
bij de heer Knol en via hem bij het schema van de heer
Wiersma opzettelijk gezegd en ik zeg de dingen
meestal wel met opzet laten we dit schema prik
ken in het verdergaande onderzoek, het onderzoek
tweede fase. Waarom zeg ik dat? De heer Wiersma
heeft ruiterlijk erkend en ik dacht, dat hem dat
siert dat het schema uiteraard het werk is van een
man die wel met organisatorische problemen ver
trouwd is, maar dat het niet beoordeeld moet worden
met de mate van deskundigheid waarmee organisatie
rapporteringen moeten worden beoordeeld, en dat het
dus ook van mijn kant niet als een perfect systeem
wordt gezien. Ik geloof, dat dat op zich juist is. Van
daar dat ik heb gemeend over dat schema van de heer
Wiersma op dat moment niet verder te moeten dis
cussiëren, maar het in te moeten brengen in het onder
zoek tweede fase; dan komt daaromtrent ook het in
zicht vanzelf boven.
Ik dacht, dat, wat mijn aandeel betreft van het ant
woord aan de heer Vellenga, het echt wel meer is ge
weest dan een poging. Wij zijn het niet eens, maar dat
is een andere zaak. Ik meen, dat mijn opstelling t.a.v.
het standpunt van de heer Vellenga nogal duidelijk is
geweest. Daaromtrent behoeft dus binnen deze Raad
ook geen misverstand te blijven bestaan.
De hear Miedema hat yn syn bitooch de saek werom
brocht nei de punten hwêrom it by de bislissing dy't
nou nommen wurde moat, giet, ntl. fêststelle hwat de
ütgongspunten wêze sille by it ündersyk twadde fase;
mear is der, hat de hear Miedema sein, net oan de
oarder. It is wichtich genóch en foaral it punt fan
de direksjestruktuer is wichtich genóch, mar mear
is der op dit stuit net oan de oarder, hat hy sein, en
litte wy dus oppasse, dat wy yn de diskusje net mear
bringe dan der op dit momint yn thus heart.
Ter voorkoming van misverstand zou ik nog willen
zeggen verschillende raadsleden, o.a. de heren Knol
en Vellenga, hebben daarover een opmerking gemaakt
dat de kwestie van de f 12.000,uiteraard voor
het College geen halszaak is. Het College heeft, dacht
ik, met voldoening kennis genomen van de bereidheid
van de Raad om geld beschikbaar te stellen voor de
begeleiding door het organisatiebureau van de oproep
en selectieprocedure voor de te benoemen functionaris.
Ik dacht dus, dat de motie van de heren Van der Wal
en Van Haaren bij het College op zich genomen geen
bezwaar behoeft op te roepen.
9 32.
Dan moet ik tegenover de heer Van Haaren staande
houden, dat de raadscommissie Ruimtelijke Ordening
bij de organisatie-problematiek die nu aan de orde is,
geen taak heeft. Ik meen dat dat juist is. Dit is ook
niet de opdracht van een raadscommissie. Ik dacht,
dat iets dergelijks duidelijk veel meer op de weg ligt
van de Commissie Openbare Werken en de Commissie
Grondbedrijf.
Ik zal proberen een opmerking van de heer Van der
Veen te beantwoorden. Hij heeft nogal nadrukkelijk
gevraagd: Hoe zit het in het voorstel van de heer Vel
lenga het eerste voorstel; er is een nader voor
stel gekomen met de verandering* van de functie
directeur Grondbedrijf in adjunct-directeur? Daar zit
ten inderdaad formele problemen aan. Ik dacht, dat
de heer Vellenga dat begrepen heeft en dat hij waar
schijnlijk deswege zijn nieuwe motie in dat opzicht
heeft aangepast.
Dan kom ik bij de beantwoording van de heer Wier
sma toch wel terecht in de tweede fase van mijn be
antwoording. Ik wil een poging wagen om de spraak
verwarring die hier zo nu en dan kennelijk dreigt,
weg te nemen. Ik dacht, dat het College van het begin
af duidelijk gesteld heeft en zich het probleem ook dui
delijk heeft gerealiseerd: Als je een dienst integreert
op de wijze zoals nu wordt voorgesteld, dan ontstaat
er één organisatorisch geheel. Voor dat organisatori
sche geheel zal één man verantwoordelijk moeten zijn.
Daar is, dacht ik, geen verschil van mening over. Die
verantwoordelijkheid zal bij één van de directieleden
terecht komen en het lijkt in deze situatie juist de te
benoemen functionaris ermee te belasten omdat die
functionaris ook met dat oogmerk kan worden ex
cuseer mij, dat ik het zo zeg geselecteerd. (Ik zou
eigenlijk liever zeggen: met een lantaarn Nederland
ingaan en proberen zo een man te vinden.) Dat lijkt
het beste, ook al omdat de aanwezige directieleden
zeer duidelijk van een andere, specifieke discipline zijn.
Daarbij wil ik geen misverstand veroorzaken. Het is
n.l. zo, dat één van deze directieleden, i.e. de heer Ach
terhof, al meer dan twee jaar waarnemend directeur
is van de nog niet geïntegreerde dienst en dus op dit
ogenblik in deze situatie de overall-directie moet voe
ren. Ik dacht, dat wij van het begin af gesteld hebben,
dat bij een geïntegreerde dienst een stuk overall-direc
tie hoort en dat die overall-directie denkt U maar
eens aan personeelszaken, huisvestingsproblemen, be
grotingszaken en allerhande soorten administratieve
aangelegenheden bij één directeur dient te worden
ondergebracht. Die verantwoordelijkheid staat naast
onverschillig of er een directorium is of een structuur
zoals wordt voorgestaan door de meerderheid van het
College de verantwoordelijkheid op het terrein van
het ruimtelijke ordening-management. Onder dat ruim
telijke ordening-management dient dan te worden ver
staan het bundelen, het coördineren en waar nodig ook
het stimuleren van verschillende disciplines die op het
terrein van de ruimtelijke ordening werkzaam zijn. Dat
zijn natuurlijk veer meer disciplines dan in de Dienst
voor Stadsontwikkeling beschikbaar zijn. De Ruimte
lijke Ordening-manager zal zo nodig ook diensten van
disciplines buiten zijn organisatie hebben op te sporen
en in het proces te betrekken. Ik denk ook in het bij
zonder aan de functionering van bijv. een inspraakpro
cedure en al dat soort zaken meer; daar zal de betrok
ken functionaris terdege op hebben te letten. Dit laat
de specifieke deskundige verantwoordelijkheid onver
let; hiermee kom ik weer bij het voorbeeld van de heer
Wiersma terecht. Op het ogenblik ik denk dus aan
de gang van zaken m.b.t. de taakuitoefening door de
Directeur Grondbedrijf heeft de Directeur de op
dracht binnen een bepaald verwervingsbeleid zoals dat
is vastgesteld, zorg te dragen voor die verwerving. Dat
voltrekt zich in een rechtstreeks overleg resp. met
deze Wethouder dan wel met het College, resp. in het
samenspel en het overleg in de betreffende commis
sies. En zo zijn er ook binnen het eenmaal vastgestelde
beleid op het terrein van de ruimtelijke ordening al
tijd gebieden duidelijk aan te wijzen waarop die speci
fieke discipline functioneren zal, ook in een recht
streekse verantwoordelijkheid aan het College van B.
en W. Ik werk dit met opzet zo uit, omdat ik de in
druk heb, dat men alleen maar stil staat op dit mo
ment bij dat ruimtelijke ordening-proces en het gevaar