4
De hear Tiekstra (weth.): Ik haw der forlet fan
earst even yn to gean op in oanhaling üt in tillefoan-
gesprek, dat ik hawn haw mei de hear Visser jr. jr. Ik
wol der fan sizze, dat yn dat tillefoangesprek fansels
folie mear sein is; ik haw de tekst niet hielendal ünt-
halden; der binne wierskynlik ek wol teksten mear
de muoite wurdich om to ünthalden. Ik fyn it ündcr-
werp dat oan de oarder is ek net sa maklik foar de
tillefoan to bihanneljen. De hear Visser is nea by my
lans kaem; syn pake wol. Ik moat dat gesprek mar
litte foar hwat it is. En ik sil ek de skriftlike mei-
dieling oan de hear Miedema mar litte foar hwat dy is.
Ik wol wol düdlik sizze, dat de kwestje fan Visser
yn Wirdum nou om de ütwei giet, mar altyd gien hat
om de mooglikheit op dy kavel to bouwen. De Ried
moat him wol réalisearje, dat, as de Ried nou dizze
meiwurking jowt foar f 1.500,dan in bouperseel
üntstiet dêr't troch Visser uteraerd mei in for-
klearring fan gjin biswier; de tapassing fan art. 19,
hwant der leit in agraryske bistimming op op boud
wurde kin. Men moat dit witte, omt fan it bigjin óf
B. en W. ré west hawwe om dy foarm fan meiwurking
to jaen, eartiids op groun fan art. 20 fan de „Weder-
opbouwwet", nou op groun fan art. 19 fan de nije
Wet op de Romtlike Oardering; dêrta hawwe wy ré
west. De diskusje gie doe om de fraech: Kinnc der
twa of trije wenningen op dy kavel boud wurde? Oar-
spronklik woe men der trije op hawwe; wy hawwe
sein: Der kinne net mear as twa op. Yn dizze situ-
aesje bin ik fan bitinken, dat de filosofy dat der mar
ien hüs op kin, net kloppet, as wy it der eartiids oer
iens wiene, dat der wol twa huzen op koene.
Ik leau, dat it ek goed is, dat ik de Ried warskögje.
Hwannear't dit perseel, dat nou gjin ütwei hat, al in
ütwei krijt, dan is it dêrmei, sjoen de foarskiednis fan
it hiele probleem, yn feite bouripe groun wurden. Dat
docht neat óf of ta oan de kwestje fan de oansluting
op it rioel. Sa gau wy in riolearringssysteem foar Wur-
dum meitsje mei of sünder suvering hat de
Gemeente it inisiatyf nommen en kin twingend oplein
wurde, dat men oanslüt op dy riolearring. Salang dat
net it gefal is, sil ek fan dizze kavel op deselde wize
de riolearring regele wurde moatte as fan de om-
lizzende kavels. Of it nou fia in buis yn de sleatten
komt of rjochtstreeks fan de kavel groun óf, docht
foar it probleem net ta de saek. Dêrom hawwe B. en
W. ek wolbiwust, ütgeande fan dizze redenaesje, sein:
Dan sil der nou ek de algemiene omslach fan f 2,50
per m2 fan de hiele kavel bitelle wurde moatte. It
kin, tinkt my, nea de bidoeling fan de Ried wêze der
oan mei to wurkjen, dat op dizze wize, op in goed-
keape manier in goedkeape boukavel üntstiet. Ik fyn,
dat ik dat de Ried düdlik öfriede moat. Mei in priis
fan f 3.000,wurdt it noch net sa hiel djür, mar mei
f 1.500,wurdt it oan de goedkeape kant. Ik mien,
dat de Ried foar dizze kant fan de saek perfoarst ek
each hawwe moat en halde moat. Dêrom hanthavenje
ik de birekkening fan B. en W. mei de ütkomst op
f 3.000,Ik fyn de „halvering" fan dit bidrach troch
it foarstel fan de hear Miedema hielendal net moti-
vearre. Ik gean der dêrby fan üt, dat der op dy kavel,
lyk as wy it der yn it forline oer iens wiene, twa wen
ningen boud wurde kinne hwannear't dizze kavel in
ütwei krijt op de Swichumerdyk.
De Voorzitter: Er is geen behoefte aan een tweede
instantie, zie ik. Handhaven de indieners hun motie?
Ja Dan gaan we er over stemmen.
De motie van de heren W. Miedema, S. Hiemstra,
J. de Jong, J. Knol en C. L. Rijpma wordt aangenomen
met 23 tegen 12 stemmen. Tegen stemmen de heren
S. Bouma, J. ten Brug (weth.), J. Heetla (weth.), K.
J. de Jong (weth.), H. Meijerhof, K. Spoelstra, J. Tiek
stra (weth.), Mr. B. P. van der Veen, P. van der Veen,
J. T. Vellenga, F. van der Wal en K. Weide (weth.).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W. met inachtneming van de wijziging voort
vloeiende uit de aangenomen motie.
Punt 10 (bijlage no. 74).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 11 (bijlage no. 71).
De heer Van Haaren: Op 29 november 1972 is het
verzoek van de Willem de Zwijgerschool voor een
extra krediet voor het leesonderwijs binnengekomen.
Op 1 maart j.l. kwam er, toen ik op een vergadering
in Zwolle zat, plotseling een telefoontje, dat er 's mid
dags een bijeenkomst was van de Commissie Onder
wijs, speciaal om deze brief te bespreken. Ik heb ern
stig bezwaar tegen een dergelijke gang van zaken (er
komt een brief binnen, die blijft 3 maanden liggen en
dan moet je plotseling telefonisch horen, dat je nog
dezelfde middag verwacht wordt voor het bespreken
van een dergelijk belangrijk onderwerp in de Commis
sie Onderwijs). Ik betreur deze gang van zaken; ik
vind die onjuist.
Een andere zaak, die ik ook niet juist vind, is, dat
bij de stukken geen afschrift van de brief van B. en
W. aan het schoolbestuur was gevoegd; de aanvraag
van het schoolbestuur en de reactie van dat bestuur
op de brief die het kreeg als antwoord op de aanvraag
lagen wel ter inzage. Waarom was er geen afschrift
van de brief van B. en W. ter inzage gelegd? Was die
er wel geweest, dan hadden we de zaak in de Lees
kamer beter kunnen beoordelen. Ik vind het erg jam
mer, dat het met de procedure niet helemaal goed is
gegaan, want ik geloof, dat dit toch een heel belang
rijke kwestie is. Ik had in de Commissie Onderwijs
graag hierover met de Wethouder willen praten, uit
voerig van gedachten willen wisselen. Dat is niet mo
gelijk geweest en daarom zal ik proberen het hier te
doen.
Uit het verzoek van de Willem de Zwijgerschool
blijkt, dat men daar kiest voor het niveaulezen. Deze
nieuwe leesvorm moet je in de hele school doorvoeren.
Het gaat hier om een poging tot onderwijsvernieuwing
die, zoals in de raadsbrief wordt vermeid, het jaarklas
sen-systeem doorbreekt. Wil je deze onderwijsvernieuw
ing, dan kost dat geld, omdat de aanwezige leesstof niet
voldoende is, ook al zou je met andere scholen lees
materiaal kunnen uitwisselen. Deze school heeft eigen
leesstof nodig, niet geleidelijk of voor een paar klassen
maar nu en voor de hele school.
Bij het overstappen op een andere leermethode kan
een schoolbestuur een beroep doen op art. 72 van de
Lager-onderwijswet 1920. Het verzoek van de Willem
de Zwijgerschool dient naar de mening van onze frac
tie dan ook door de Gemeente te worden ingewilligd.
Ik ben onvoldoende deskundig om werkelijk goed te
kunnen beoordelen wat al dan niet onder art. 72 van
de Lager-onderwijswet 1920 valt, maar volgens een aan
tal mensen binnen onze werkgroep die hier veel meer
van weten, zijn er ook wel precedenten van soortgelijke
gevallen waarin wel toestemming is verleend en dit
artikel dus wel werd toegepast.
Voor de onderwijsvernieuwing is het belangrijk, dat
juist op de Willem de Zwijgerschool een vorm van lezen
wordt doorgevoerd die het kind op zijn eigen niveau
met de hele wereld in aanraking brengt. Dat vinden
wij belangrijker dan de school-t.v. De Willem de Zwij
gerschool is een contact-school die via de contacten
met het Pedagogisch Centrum ervaringen doorspeelt
naar andere scholen. Het is een soort experimenteer-
school voor onderwijsvernieuwing. Op deze school moe
ten onderwijsmethoden als het niveaulezen getoetst
kunnen worden. Dat kan alleen maar als wij daarvoor
financieel de ruimte willen scheppen. Als wij die ruimte
niet scheppen, houden wij onderwijsvernieuwing tegen.
Wij mogen gewoon niet wat nieuw is, afdoen met het
formele argument, dat het nieuwe geen vervanging van
het oude is. Als wij zo blijven redeneren dan zitten
onze kleinkinderen in het jaar 2000 nog met leesplank-
jes „aap, noot en mies" en komen wij nooit verder.
Wij mogen ook niet volstaan met in de raadsbrief vrij
blijvend te constateren, dat wij waardering hebben voor
het toepassen van nieuwe en betere methoden. Daar
heeft geen hond wat aan. Wij zullen, als wij werkelijk
willen zoeken naar nieuwe onderwijsmethoden, finan
cieel over de brug moeten komen. Ook t.a.v. de open
bare lagere scholen zult U Uw gedragslijn moeten wij
zigen, want dat is mij gezegd binnenkort zullen
circa 15 openbare lagere scholen komen met het ver
zoek financieel ruimte te scheppen voor het niveau
lezen. Wij mogen dit niet, schouder aan schouder met
5
een inspecteur die afwijzend zou staan tegenover alles
wat maar naar niveaulezen riekt, in de grond boren.
Wat is nu op een lagere school belangrijker dan het
lezen en het zoeken naar leesmethoden die kinderen in
hun eigen ontplooiing verder helpen en die mede dienst
baar zijn om taalachterstand bij voornamelijk kinderen
van financieel minderdraagkrachtige ouders te bestrij
den!
Mijn fractie is van plan een motie in te dienen om
alsnog de Willem de Zwijgerschool de gevraagde mede
werking te verlenen. Want als wij niet meewerken aan
onderwijsvernieuwing, dan werken wij tegen. De motie
luidt als volgt:
„De Raad der gemeente Leeuwarden; op 12 maart
1973 in vergadering bijeen; besluit het door de Willem
de Zwijgerschool gevraagde extra-krediet voor de aan
schaf van leermiddelen te verlenen."
De motie is mede-ondertekend door de heer Piet van
der Wal.
De heer Visser: Wanneer er één artikel in de La
ger-onderwijswet is, dat aanleiding kan geven tot een
stoeipartijtje, dan is het, dacht ik, wel art. 72. Wij
hebben het in het verleden hier wel eens vaker mee
gemaakt en ik heb het gevoel, dat het vanavond ook
weer het geval is. Wat is hier aan de hand? Uw voor
stel beoogt het weigeren van medewerking aan het
bestuur van de Vereniging voor Prot. Chr. Basisonder
wijs Leeuwarden voor de aanschaffing van leesboe
ken voor het niveaulezen t.b.v. de Willem de Zwijger
school. De heer Van Haaren heeft al een aantal aspec
ten belicht die verband houden met deze aanvraag; ik
hoef daar dus niet verder op in te gaan. Ook mij be
vreemdt het, dat Uw College met een voorstel tot wei
gering komt. Wij hebben dit punt in de Commissie On
derwijs besproken en ik had toen echt mijn twijfels.
Op grond daarvan heb ik mij toen dan ook mijn stem
voorbehouden.
Mijn twijfel is na de commissievergadering helemaal
weggenomen door het feit, dat ik er achter kwam
ik had het eigenlijk wel moeten weten; we hadden het
allemaal moeten weten dat deze Raad op 21 sep
tember 1970 een verzoek van de Stichting Katholiek
Onderwijs Leeuwarden voor de aanschaffing van een
nieuwe rekenmethode t.b.v. de St. Paulusschool heeft
ingewilligd. Die school heeft toen het z.g. Jenaplan
ingevoerd; dat was voor die school natuurlijk een hele
revolutie in het onderwijs. Nu zie ik eigenlijk geen we
zenlijk verschil; of men nu in het kader van de onder
wijsvernieuwing werkt met het z.g. Jenaplan of met
de z.g. flexibiliseringsmethode, maakt m.i. niets uit.
Misschien kan de Wethouder mij straks van het tegen
deel overtuigen, maar op dit moment zie ik het verschil
niet.
Ik ben van mening, dat de Raad van Leeuwarden
heeft toen ja gezegd tegen het verzoek van de St. Pau
lusschool de Raad nee moet zeggen tegen het voor
stel tot weigering van het verzoek. Ik vind, dat de
Raad de consequentie van eerder genomen beslissingen
moet aanvaarden, en dat het niet getuigt van behoor
lijk bestuur wanneer de Raad het voorstel van B. en
W. aanvaardt.
De heer Schaafsma: Ik geloof om maar bij de
laatste opmerkingen van de heer Visser te beginnen
dat het invoeren van een nieuwe rekenmethode vol
gens het Jenaplan aan de St. Paulusschool toch wezen
lijk iets anders is dan het niveaulezen waar het nu
om gaat. (De heer Visser: Het gaat in beide gevallen
om de toepassing van art. 72.) Ja, het is toepassing
van art. 72, maar voor verschillende dingen. Een Jena-
plan-school die met een rekenmethode begint volgens
het Jenaplan-systeem heeft een volledige nieuwe re
kenmethode nodig. En daarvoor heeft de Raad des
tijds, op de rand van art. 72, ter wille van het experi
ment ja gezegd. Maar waar het hier nu om gaat, is,
dat men na drie jaren experiment volledig naar het
niveaulezen over wil gaan. Het experimentele karakter
wordt wel benadrukt, maar het blijft toch echt ver
vanging van aanwezige leerstof die niet verouderd is.
Daar is de raadsbrief zeer duidelijk over; daar is,
dacht ik, het bestuur, dat deze aanvraag doet, ook erg
duidelijk over. Het is een vervanging van een methode
die niet aan vervanging toe is en die ook in wezen
niet verouderd is.
Ik wil, ook aan het adres van deze school, toch wel
opmerken, dat er in Leeuwarden meer scholen zijn die
het niveaulezen allang hebben ingevoerd, ook als ex
periment, ook met begeleiding van de Pedagogische
Academie. Ik heb mij, na de bespreking in de commis
sie, hierover op de hoogte gesteld en ik weet zo een
rijtje scholen te noemen: in het westen de Coornhert-
school, in het noorden de Taniaburgschool, in het zui
den de Antillenschoolik meen ook, dat de Leeuwerik-
school en de Telemannschool II eraan meedoen. Dit
zijn allemaal scholen die het niveaulezen toepassen en
die geleidelijk aan de meerdere leesstof die voor het
niveaulezen nodig is, uit het normale krediet hebben
aangeschaft. Die hebben de al beschikbare leesmethode
gebruikt die is tenslotte ook voor verschillende ni
veaus hebben de niveaus gemengd en hebben daar
naast de z.g. door-ren-boekjes geleidelijk aan aange
schaft. Men had het dus ook aan de Willem de Zwijger
school geleidelijk aan kunnen doen. Zo nieuw is wat
hier gebeurt nu ook weer niet.
Wat dit alles met de draagkracht van de ouders te ma
ken heeft de heer Van Haaren sprak daarover be
grijp ik niet. Er is hier sprake van een normale bijzon
dere lagere school die in een normale situatie met een
aanvraag komt. Ik vind wel, dat de draagkracht van
de ouders er hier met de haren wordt bijgesleept. Zo
exclusief als de heer Van Haaren dit experiment voor
stelt, is het m.i. helemaal niet. Er zijn gelukkig tal van
scholen in Leeuwarden met niveaulezen bezig; die heb
ben de nieuwe methode ingevoerd zonder een extra kre
diet te vragen.
De heer Buising: In de eerste plaats zou ik namens
mijn fractie willen zeggen, dat ook wij niet van mening
zijn, dat hier een standpuntbepaling aan de orde is
m.b.t. een stuk vernieuwing van het onderwijs. Als
dat wel zo zou zijn, zou mijn fractie uiteraard graag
haar medewerking aan het bestuur van de Willem de
Zwijgerschool willen verlenen. Bovendien had ik dan
van het College geen afwijzende beslissing verwacht.
Waar het naar de mening van mijn fractie wel om
gaat, is een juiste toepassing van art. 72. Als er wordt
voldaan aan de normen en voorwaarden in dit artikel
vervat, dan moet de Raad medewerking verlenen. Dan
is dus ook niet in het minst in het geding hoe men in
de Raad over de methode waar het om gaat, of over
de school waar men de methode wil toepassen, denkt.
Met het College is mijn fractie van mening, dat hier
inderdaad geen sprake is van vervanging van op zich
verouderde of versleten leermiddelen of van een aan
vulling in verband met een toenemend leerlingenaantal.
Wij vinden ook, dat in dit geval bekostiging uit de ex-
ploitatiegelden de aangewezen manier is, want niets
belet het schoolbestuur om de Willem de Zwijgerschool
uit de haar ter beschikking staande exploitatiemidde
len met iets extra's te bedenken als men inderdaad
vindt, dat een experiment als het onderhavige doorgang
moet vinden. Bovendien ben ik, wat dit betreft, hele
maal met de heer Schaafsma eens, dat aan bepaalde
openbare lagere scholen ook al aan niveaulezen wordt
gedaan; de middelen die daarvoor nodig zijn geweest,
zijn ook uit de exploitatiegelden betaald. Redelijkerwijs
moeten wij dus wel met het standpunt van het College
meegaan. Daarbij komt, dat ik toch wel mag aannemen,
dat het bestuur niet helemaal onkundig kan zijn van
het standpunt van de inspectie in dezen. Er wordt wel
mede als argument aangevoerd, dat het C.P.S. bij het
experiment is ingeschakeld, maar dat spreekt mij in
dit geval niet zo erg aan omdat in de brief van het
bestuur van november 1972 toch duidelijk staat, dat
het schoolhoofd dezelfde persoon is als de begeleider
van het experiment.
Afgezien van dit alles kunnen natuurlijk een hele
boel moeilijkheden op dit punt worden voorkomen als
men dergelijke experimenten zou plannen op het mo
ment, dat de bestaande leermiddelen versleten zijn en
men dus toch tot nieuwe aanschaf moet overgaan.
Ik vraag mij met de heer Schaafsma af of het inder
tijd toegestane verzoek van de St. Paulusschool toen
die Jenaplan-school werd wel helemaal vergelijkbaar
is met het experiment dat hier aan de orde is, maar
we kunnen ten aanzien daarvan misschien beter het
oordeel van de Wethouder afwachten.
Ik wilde ten slotte nog zeggen, dat ik mij afvraag
hoe G.S. op een dergelijke uitgave zouden reageren als