8 De heer Weide (weth.): Het is natuurlijk bijzonder jammer, dat er niet een accountantverklaring bij de jaarrekening 1971 kon worden gevoegd. Ik dacht, dat de heer Knol zich nog wel herinnert, dat 1971 voor de Stichting Culturele Centra een overgangsjaar was. Er was een wisseling in het personeel; de administrateur is in dat jaar overleden. Niet alle concrete gegevens waren beschikbaar. Bovendien zat er een verschil van f 15.000,in de kapitaallasten van de verbouwing van de artistenaccommodatie; dat verschil was een gevolg van de verschillende berekeningswijzen van de Gemeente en de administratie van de stichting. Mij is bekend, dat op dit moment de relatie tussen Gemeente en stichting- van dien aard is, dat de moeilijkheden die in 1971 bestonden niet weer voor zullen komen. Het is wenselijk ik kom nu op de tweede vraag van de heer Knol dat m.b.t. het onderhoud van de Har monie een meerjarenplanning wordt opgezet. De Com missie Verbouw Harmonie is daar ook al vrij intensief mee bezig. Er moeten verschrikkelijk veel onderhouds werkzaamheden worden verricht. Hoe dat meerjaren plan voor onderhoud wordt opgesteld, is sterk afhan kelijk van hetgeen in de toekomst aan middelen be schikbaar zal worden gesteld in het kader van de to tale verbouwing. Het is de vraag in hoeverre de onder houdswerkzaamheden kunnen worden opgevangen. Deze kwestie heeft de voortdurende aandacht van het stich tingsbestuur. Ingaande op de derde vraag van de heer Knol, kan ik de Raad, dacht ik, wel toezeggen, dat op zeer korte termijn aan de Raad een beslissing zal worden ge vraagd over het meerjarenplan m.b.t. de culturele ac commodaties in de stad. (De heer Knol: Hoe lang is die termijn. Een halfjaar? Drie maanden?) M.b.t."het meerjarenplan voor de accommodaties reken ik in we ken. (De heer Ten Brug (weth.): Als je dan met 52 weken rekent(Gelach) (De Voorzitter: Nee, het komt een van de eerstvolgende raadsvergaderin gen aan de orde.) De heer Knol: Ik heb nog geen antwoord gekregen op mijn laatste vraag. Die is misschien niet aan de orde, maar De Voorzitter: Weth. De Jong heeft daarover me dedeling gedaan tijdens de begrotingszitting. Wij zijn nog steeds van plan om hetgeen de Wethouder toen heeft gezegd, te realiseren. Als U dat even naleest, bent U volkomen op de hoogte. (Gelach) Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 18 (bijlage no. 83). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 19 (bijlage no. 82). De heer De Leeuw: Ik had in de achterliggende weken en m.n. de laatste dagen een hele hoop feiten materiaal verzameld op grond waarvan ik mij had voorgesteld vanavond iets te zeggen. Die achterliggen de dagen hebben mij echter geleerd, dat ik het eigen lijk even goed achterwege kan laten. Er is mij zelden en ik wist dat min of meer uit de literatuur, maar niet uit eigen ervaring zo scherp geworden hoe groot bijna: hoe oneindig groot de afstand is tussen de meeste mensen in hun dagelijks leven en het probleem waar ons vandaag een oordeel over gevraagd wordt. En dat betekent eigenlijk, dat ik het improvi- serenderwijze zal moeten doen, omdat ik ook in de zelfde achterliggende dagen heb begrepen hoe moeilijk het is om een woord zo te vormen en zo te brengen, dat het niet de hoon of de lachlust van anderen op wekt, want het is ook duidelijk, dat voor velen geldt, dat om dat wat zij niet kennen, gelachen moet worden. Ik wil er nog wel bij zeggen, dat het bepaald niet mijn bedoeling is om een rel te maken of om kritiek te uiten op het College, want ik vind, dat het op grond van de situatie juist handelt. Ik wil ook niet in scherpe be woordingen hekelen, dat de geportretteerde i.e. de oud burgemeester van Leeuwarden, Mr. A. A. M. van der Meulen, niet het volste recht zou hebben om zijn eigen oordeel naar voren te brengen over zijn eigen beelte nis; ik vecht dat niet aan. Ik wil alleen proberen een aantal dingen zo in Uw midden te leggen dat zij dui delijk maken, dat hier niet alleen sprake is van de vraag of iemand al of niet het recht heeft om nee te zeggen ten aanzien van zijn eigen beeltenis, maar dat er ook een hele hoop menselijke en naar mijn gevoel zelfs tragisch menselijke maar ik weet niet of ik dat mag zeggen aspecten aan de zaak zitten waar ik bijzondere belangstelling voor zou willen vragen. Iets van de irritatie, die ook tevens die afstand tot de kunstenaar in het algemeen bewerkstelligt, wordt misschien en ik zeg dat met enige aarzeling mee bepaald doordat we vinden, dat hij zich anders ge draagt dan wij misschen voor ons zelf vinden, dat hij zou moeten doen, of dat hij andere dingen maakt, dan hij naar ons oordeel zou moeten maken. Maar daar gaat het in dit geval niet om. Ik dacht, dat we voldoende mogelijkheden moesten hebben binnen in onszelf en van uit het cultuurbeleid van de overheid in het algemeen om te kunnen objectiveren en dan doet het mij eigen lijk een beetje pijn, dat, als er duidelijk is, dat je iets wilt zeggen over dit soort zaken, er mensen zijn die vinden, dat je dat doet om de kunstenaar te helpen in reclame. Ik wil duidelijk zeggen, dat ik me voor dit soort van reclame niet leen. Ik laat mij niet spannen voor een kar waarvan ik zou vinden, dat haar lading niet welriekend was. Welk woord moet ik kiezen om duidelijk te maken wat het betekent voor de kunstenaar om het product dat hij gemaakt heeft tot in einde van dagen niet meer te zien. Wat moet ik zeggen om duidelijk te maken, dat het voor die kunstenaar een stuk van zijn eigen leven is. Het ligt duidelijk in een andere orde van grootte dan even je tuinhekje schilderen. Wat moet ik zeggen wanneer ik tot uitdrukking wil brengen, dat naar mijn gevoel de overheid heel dui delijk een taak heeft en zeker wanneer het gaat over iets dat in haar eigen bezit is en dat zij misschien ook in moeilijke situaties zou moeten proberen om dat wat aan experiment door de kunstenaar is geprobeerd als een waardevolle bijdrage aan het maatschappelijk leven te willen zien en in te brengen en te laten zien. Een van de redenen waarom het belangrijk is om daar hier en nu over te praten, is niet alleen dit voor beeld, maar is meer, omdat het naar mijn gevoelen moet worden betrokken in dat totaal van weggestop te producten van arbeid van de kant van de kunste naar waar wij ons eigenlijk nationaal voor zouden moe ten schamen. Ik geef toe, dat ligt niet direct hieraan; voor mijn gevoel is het daaraan wel gekoppeld. Wat moet ik zeggen en welk woord mag ik dan zo kiezen, dat het geen irritatie wekt, dat het een rede lijk argument is om te zeggen: Dit totaal, die drie portretten, hebben juist in hun totaal ook een uitge sproken kunstzinnige betekenis. U zult mij misschien toevoegen, dat dat op zich niet wordt bestreden. Dan moet ik het weer anders formuleren en zeggen: Hoe kan ik het dan zeggen, dat er in feite voor de gepor tretteerde niet wezenlijk ergernis behoeft te zijn, om dat de beschouwing van het portret duidelijk anders is dan het alleen maar kijken naar een foto. Het ma ken van een portret, zeker door iemand die daar ver stand van heeft ik geef onmiddellijk toe, dat ik dat niet ben is een stuk van jezelf in de verbeel ding van de ander geven; dat is het vorm geven van abstracties. Wij constateren of hebben dat kunnen doen dat het schilderij een opmerkelijk schilderij is van een opmerkelijke man. Ik heb het in dat verband dan ook meer dan merkwaardig gevonden en daar wordt de kunstenaar thans op vast gepind dat de direc teur van het Fries Museum een oordeel heeft gegeven waarvan ik zelfs als leek zou zeggen: Dat kan je als vakman niet doen. Want de vergelijking alleen van ,,lykt het of lykt het niet" is in de kring van de kunst kenners is mij gezegd niet een criterium. Daar wordt gesproken over uitdrukkingsvorm, over eigen techniekmogelijkheden, over eigenheid van het karak ter; en aan al die voorwaarden voldoet het portret Maar we kunnen het niet zien al is het een opmerke lijk schilderij van een opmerkelijke man. Hoe zou ik het moeten zeggen, als ik alleen deze zaak zo wil bediscussiëren en straks een uitspraak 9 vraag van de Raad, niet in de zin en ik herhaal dat nog eens van een veroordeling of een bekritisering, maar in de zin van een beroep op mensen die zeggen: Hier zijn ook heel duidelijk menselijke factoren in het spel; kunnen we als volwassen mensen niet tot een oplossing komen? Ik zou het maar dat is dan mis schien een wat al te romantische voorstelling van za ken een daad van grootmoedigheid vinden van de kant van Mr. Van der Meulen wanneer hij toch, over wegende, dat bepaald niet motieven van willen kren ken aan de orde zijn geweest, dat heel duidelijk door de vakbroeders wordt erkend, dat hier sprake is van een opmerkelijke schilderij al zal hij in zijn beschei denheid niet zeggen, dat hij een opmerkelijke man is eraan mee zou willen werken, dat wij ooit uit deze wat trieste conflictssituatie zullen raken. (Ik hoop dat nog steeds; misschien is dat irriëel, maar zonder die hoop zullen we nergens komen.) Een andere vraag is: Stel dat dat niet zou lukken Is het nu zo dwaas om de zaak te verkopen? De be doeling is duidelijk geweest een kunstwerk te scheppen, dat een zinvolle bestemming zou vinden binnen de gren zen van de gemeente Leeuwarden. Aan die bedoeling wordt niet beantwoord; nu niet en misschien helaas straks ook niet. Waarom zou je het dan niet afsto ten? Waarom zou je niet, juist gelet op de verstrek king in het kader van de complementaire arbeidsvoor ziening voor de beeldende kunst, zeggen: Laat dan anderen, middels de overheid of na de overheid, van dit product kennis nemen en daar een eigen genoegen aan beleven? Misschien dat daar een mogelijkheid in zou zitten maar ik geef toe, dat dat wat bedenkelijke kanten heeft - - in een andere juridische situatie te recht te komen. Juist in het vertrouwen dat ik graag wil blijven hou den, dat we een oplossing zouden kunnen vinden voor dit probleem, had ik aan de Raad een motie willen voorleggen die als volgt luidt: ,,De Raad van de gemeente Leeuwarden; in verga dering bijeen op 12 maart 1973 en beraadslagend over het agendapunt 19; besluit: B. en W. uit te nodigen aan Mr. A. A. M. van der Meulen het verzoek van de Raad te willen overbrengen of hij het besluit zou wil len nemen zijn weigering m.b.t. het tentoonstellen van het van hem vervaardigde portret in het belang van cle kunst en de kunstenaar te herzien." Ik heb een tweede deel aan die motie vast zitten, omdat ik vind, dat de conclusie zoals die op pag. 2 bij het preadvies vermeld is, een volstrekt onlogische con clusie is. Want wat heeft Prof. Gerson gevraagd? Of niet bekeken zou kunnen worden of niet uit die situatie gekomen kan worden. En U zegt daarop: Wij willen dat eigenlijk niet eens bekijken; wij wijzen dat ver zoek af. Ik zou mij nog kunnen indenken, dat U zegt: Wij berichten aan Prof. Gerson, dat wij geen enkele mogelijkheid zien om aan zijn overigens humaan en redelijk verzoek tegemoet te komen. Zoals het hier otaat, lijkt het mij bijna grof, maar ik weet zeker, dat het niet zo bedoeld hebt. En dientengevolge heb ik als tweede deel van de motie staan: ,,De Raad besluit voorts aan Prof. dr. H. Gerson te berichten, dat de Raad middels dit verzoek aan Mr. van der Meulen als enige mogelijkheid aan zijn suggestie wil voldoen." Het is mij een eer te mogen zeggen, dat dit voor stel tevens de handtekening draagt van de heer Buising. De heer Van Haaren: Ik ben om te beginnen eerst ens naar het Letterkundig Museum gegaan; daar is een expositie en daar hangen twee portretten en een foto van het derde portret. Ik heb ze bekeken en dan kom ik tot de conclusie, dat ik wel een duidelijke ge lijkenis zie met de heer Van der Meulen. De heer Harmsma herken ik bijzonder goed, de heer Van der Meulen herken ik ook heel duidelijk, maar de heer Brandsma herken ik helemaal niet. Maar dat oordeel is natuurlijk net zo subjectief als het oordeel van de kunsthistoricus Bosma die zich als kunsthistoricus eigenlijk nooit voor het karretje had moeten laten spannen en nooit met zo'n vergelijkingshandeltje mee had moeten doen. Met Prof. Gerson ben ik van mening, dat het de oud-burgemeester is die spoken ziet als hij dit schil derij wil karakteriseren als een karikatuur of een spookbeeld. Het is natuurlijk zijn goed recht om het niet mooi te vinden. Maar het is m.i. volstrekt onjuist, dat een wat ijdele man, op grond van zijn opvatting over gelijkenis, de gemeenschap die dit kunstwerk heeft betaald, eenzijdig het recht onthoudt dit schilderij te zien. Het hof spreekt in zijn arrest dan ook over ,,het wat starre standpunt van Mr. Van der Meulen, dat te weinig rekening houdt met het grote, ideële en ma teriële belang van de heer De Vries." Het gedoe van de heer Van der Meulen zou volgens mij een typisch provinciaal lachertje zijn als het niet zo triest was, dat deze jurist een eenvoudig kunstenaar zo heeft weten te manipuleren, dat hij in een volkomen dwaze beoordelingsafspraak is gestapt en nu formeel volkomen vast zit. Ik weet uit gesprekken met Sjoerd de Vries hoe machteloos en gemanipuleerd deze zich voelt, hoe hij er kapot van is, dat dit gedeelte van zijn burgemeesters-drieluik niet tentoongesteld kan wor den. De heer De Leeuw heeft hier ook al het een en ander over gezegd. Formeel klopt het nu weer allemaal; dat gebeurt zo vaak. En ook het standpunt van B. en W. is begrijpe lijk. Maar naar mijn mening is feitelijk de heer De Vries grof onrecht aangedaan. En dit werkt door naar de bewoners van onze stad die, danzij de overgevoelig heid van een kennelijk aculturele oud-burgemeester, een met gemeenschapsgeld vervaardigd schilderij niet mo gen zien, een schilderij, dat door de commissie van ad vies met lof over de kwaliteiten is aanbevolen als een aanwinst voor onze gemeente. Ik zou het voorstel van de heer De Leeuw graag willen ondersteunen, dat B. en W. op verzoek van de Raad nog eens proberen de heer Van der Meulen te bewegen om zijn weigering te herzien. Daarnaast zou het misschien goed zijn, dat bij alle opdrachten aan kunstenaars in de z.g. beeldende kun stenaarsregeling duidelijk schriftelijk wordt vastgelegd, dat het kunstwerk te allen tijde aan de auteur t.b.v. tentoonstellingen in bruikleen zal kunnen worden af gestaan. Mijn fractie zal op deze kwestie zeker terug komen als de heer Van der Meulen ook na dit verzoek van de Raad halsstarrig blijft weigeren zoals hij tot op heden heeft gedaan. Dan zullen wij, desnoods in een motie, de Gemeente vragen het doek voor expositie vrij te geven. Als de heer Van der Meulen het schilderij dan in beslag laat nemen, verandert er niet zo veel aan de situatie, want nu mag ook niemand het zien. En een oud-burgemeester die in de bezettingsjaren 100% o.k. was, zal nooit in het voetspoor treden van de nazi's die kunstwerken, die hun op de een of andere manier niet zinden, gingen vernietigen. De heer B. P. van der Veen: Ik had niet gedacht, dat over dit punt gesproken had behoeven te worden. We hebben nu een tijdje horen spreken over oud-bur gemeester Van der Meulen; ik voor mij heb de stel lige overtuiging, dat, als de oud-burgemeester op Uw plaats had gezeten, mijnheer de Voorzitter, dit gesprek vandaag niet gevoerd was geworden omdat dit alles buiten de orde was, zeker in het regime-Van der Meu len. Maar dit even terzijde. Het gaat hier alleen maar om een verzoek van een mijnheer Gerson om iets te publiceren waarvan de Gemeente weet, dat het niet gepubliceerd mag wor den. De zaak ligt eenvoudig; er is over geprocedeerd. In de uitspraak staat duidelijk, dat, als de Gemeente wel tot publikatie zou overgaan, zij zich schuldig zal maken aan onbetamelijk gedrag, iets dat ik van de Gemeente niet verwacht. Ik dacht ook niet, dat de Raad in oude samenstelling daar ooit een voorstander- van geweest was; ik kan me dat van de Raad van nu ook niet voorstellen. En ik geloof, dat de kous daar mee af is. Ik zie geen enkele reden om opnieuw, op welke manier dan ook, stappen te doen om de heer Van der Meulen tot andere gedachten te brengen. Ik dacht, dat het iedereen die hem kent wel duidelijk is, dat, als hij zijn gedachten eenmaal heeft gevormd, geen mens en ook geen gemeenteraad daar meer ver andering in kan brengen. Daarover is geen twijfel mogelijk. Er is gezegd, dat het bijna grof is om aan de heer Gerson te vertellen, dat zijn verzoek niet voor inwilli-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1973 | | pagina 5