gedachtengang die er achter zit geheel eens. Alleen
dacht ik, dat het toch niet zo ver ligt van het systeem
dat toch al door de Gemeente wordt gevolgd. In die
situatie zou ik liever niet het College daar onmiddel
lijk aan vast willen spijkeren.
De heer Van Haaren: Nu toch al tot een soort
stemmotivering t.a.v. de ingediende moties wordt over
gegaan, wil ik ook graag onze mening geven.
Wij vinden, dat de leerlingen uit de buitengemeen
ten en hun ouders niet de dupe moeten worden van
het feit, dat er een stuk terughoudendheid bestaat bij
deze randgemeenten en bij het Rijk. Wij vinden dat
onbillijk en onjuist. Daarom zijn wij tegen de eerste
motie.
Wat de tweede motie betreft, zeggen wij ook, dat
wij de consequentie hiervan niet kunnen overzien. Daar
om wil ik mij, wat dat betreft, graag aansluiten bij
wat de heer Vellenga hierover heeft gezegd.
De heer Heidinga: Ik wil ook graag een stemver
klaring geven. Het is helemaal niet de eerste keer,
dat mevr. Visser deze zaak aansnijdt. Ze heeft dat al
enige malen gedaan. Maar men deed een plas en liet
het zoals het was. Zo gaan we altijd maar door. Elke
keer wordt er gezegd: We kunnen het niet overzien
en we laten het maar zitten. Als wij met elkaar van
mening zijn, dat wij een onredelijk bedrag aan deze
school ten koste leggen, een bedrag, dat ver uitgaat
boven wat de Gemeente zich kan veroorloven, dan
moeten wij er eens wat aan doen.
De heer Ten Brug (weth)De heer Heidinga heeft
gelijk met zijn ietwat waterige opmerking; het is in
derdaad niet de eerste keer, dat mevr. Visser over deze
materie spreekt en het is waar, dat ook de vorige keer
haar opmerkingen in deze richting gingen. Ik heb niet
gemerkt, dat er de vorige keer zo'n grote controverse
was; wij zijn er, al pratende over nuances in de rege
ling, uitgekomen. De allereerste botsing vond plaats
toen wij van een algemeen tarief gingen en dat
moesten we om sociale redenen wat laag houden
naar een progressief tarief. Ik weet best, dat je, als
je over een progressief tarief begint, allerlei variaties
kunt bedenken, maar daarover houdt de discussie
nooit op. Je kunt uren praten over de vraag of bij
een bepaalde schoolgeldmaatstaf f 225,of f 235,
billijk is. Maar dat zet, dacht ik, ook weinig zoden
aan de dijk.
De eerste opmerking van mevr. Visser in de
tweede ronde was: Bekijk nu de opbouw van
de tarieven nog eens. Dat is al uitvoerig be
keken; uitgaande van een minimum tarief van
f 140,en een maximum tarief van f 345,
voor een lesuur van 30 minuten, zijn wij tot
een bepaalde billijke indeling gekomen. Dat heeft tot
gevolg gehad, dat de tarieven voor de verschillende
groepen niet met hetzelfde bedrag omhoog gaan. Maar
ik dacht, dat, als je het over een jaar berekent, het
niet over zulke geweldige bedragen gaat. Wij kwamen
bij onze aanvankelijke berekening, toen wij een bere
kening opzetten om f 30.000,te vinden en met per
centages gingen werken, voor de laagste groep op een
bedrag van f 137,50. Dat leek ons niet juist en wij heb
ben dat bedrag afgerond op f 140,Maar als je zo
doorgaat, en je wilt het een beetje billijk opbouwen
tot het maximum van f 345,dan kom je toch tot
de nu voorgestelde bedragen. Ik geloof toch niet, dat
deze opzet aanleiding zal geven tot veel onbillijkheden
of ongerustheid.
Ik ben bereid te bekijken dat heb ik ook in
eerste instantie al gezegd of wij met betrekking tot
de onderbouw van de opleiding voor de harmonie- en
fanfarekorpsen (opleiding voor de diploma's A en B)
niet wat meer aan groepslessen kunnen doen. Het
gaat bij deze opleiding speciaal om leden van de korp
sen; het is ook duidelijk in het belang van de korpsen,
dat hun leden een goede opleiding krijgen. Er is eigen
lijk meer een band tussen de korpsen en het instituut
dan tussen de verzorgers van de betreffende leerlingen
en het instituut; er kunnen ook meerderjarige leer
lingen bij zijn. Over het tarief valt te twisten; het is
een algemene richtlijn bij de muziekinsituten in de
hele provincie, dat deze lessen tegen een vrij laag ta
rief worden gegeven om de korpsen leefbaar te hou
den. Nu kun je zeggen: Als je het particulier beziet,
dan zijn er leerlingen die wel meer kunnen betalen.
Maar dan is het de vraag of ze het er voor over heb
ben; hebben ze dat niet, dan krijgen ze geen les en
dat is dan weer een nadeel voor het functioneren van
het korps in de gemeenschap. Ik zou het zoeken van
een oplossing in die richting toch beslist willen ont
raden.
Ik heb ook in eerste instantie gezegd, dat het op
zichzelf een billijk uitgangspunt zou zijn, dat je de
buitengemeenten de vaste lasten in rekening brengt.
Wij hebben dat indertijd ook tegen de buitengemeen
ten gezegd, en ook dat wij bereid zijn om de algemene
kosten van het instituut voor rekening van de ge
meente Leeuwarden te nemen, want die lasten hebben
we toch. Wij hebben in het overleg met de buitenge
meenten U, mijnheer de Voorzitter, had de leiding
bij die bespreking duidelijk nul op het rekest ge
kregen. De betreffende gemeenten zijn niet van plan
de vaste lasten te betalen. Ze zeiden: Wij willen hele
maal de billijkheid van jullie voorstellen niet aantas
ten, maar er valt met ons niet over te praten. Ik ben
echter best bereid, n.a.v. de eerste motie van mevr.
Visser, dat overleg met de buitengemeenten weer op
te nemen. Daar heb ik geen bezwaar tegen, al stel
ik mij er niet al te veel van voor. Ik heb er wel be
zwaar tegen de heren Vellenga en Van der Veen
hebben daar ook iets over gezegd dat de Raad
vanavond zo zonder meer een uitspraak doet als in
de eerste motie wordt gevraagd. Want dat zou bete
kenen, dat de betreffende regeling ook zou gelden
voor de buitenleerlingen die wij op dit moment hebben.
Wij hebben hen binnen een bepaalde tarifering toege
laten en ik vind het een beetje onheus tegen hen te
zeggen: Daar houden we mee op; als je het nieuwe
tarief niet kunt betalen, is het jammer; je bent met
de opleiding begonnen, maar je houdt er dan nu maar
mee op. Ik geloof, dat dat niet juist is. Je kunt dan
wel zeggen: die verantwoordelijkheid ligt eigenlijk bij
de gemeente van inwoning, maar toen de betreffende
leerlingen bij ons kwamen, wisten ze op grond van
welke financiële lasten dat zou kunnen. Als er een
andere regeling kwam, zou minstens ingebouwd moe
ten worden maar ik zou eerst opnieuw overleg wil
len voeren dat er een afvloeiingsregeling komt voor
de leerlingen die nu al op het instituut les krijgen;
maar daar zou je een regeling voor moeten maken
zodat ze niet tot in lengte van jaren zonder meer hier
zouden kunnen blijven. Ik zou de eerste motie dus
willen ontraden, maar ik ben bereid met de buiten
gemeenten te gaan praten.
Dan iets over de tweede motie. Ik dacht, dat ik in
eerste instantie heb gezegd ik heb dat ook in de
commissies gezegd dat ermee gerekend moet wor
den, dat wij geregeld met verhogingen van de tarieven
van het instituut zullen komen. Maar om nu bij voor
baat gebonden te zijn de Raad is er uiteraard vrij
in dat te besluiten zou ik erg onplezierig vinden.
Wij zullen er naar streven op gezette tijden met aan
passing van de tarieven te komen, maar er zijn soms
omstandigheden die maken, dat dat niet lukt. Het is
niet een eenvoudige affaire. Gezien de veranderingen
die wij in het instituut verwachten o.a. verande
ringen met betrekking tot de directie; ik vind die
veranderingen nodig is het de vraag of we aan
zo'n uitspraak van de Raad zouden kunnen voldoen.
Ik ben bereid er naar te streven, maar ik zou het
plezierig vinden, dat de Raad ons in dit opzicht enige
elasticiteit zou willen gunnen.
Ik zou nog even willen aankopen bij een opmerking
van de heer Van Haaren. Hij vroeg zich af het
ging voornamelijk om de buitenleerlingen, maar toch
ook om onze leerlingen of wij de leerlingen slacht
offer moeten laten worden van de terughoudendheid
van de buitengemeenten en het Rijk. Bij de opening
van het nieuwe muziekinstituut in Dokkum heeft Mi
nister Engels van C.R.M. gezegd: Een billijke ver
deling lijkt mij 1/3 uit de lesgelden, 1/3 voor rekening
van de gemeente en 1/3 voor rekening van het Rijk.
Dat is een opbouw die wel meer voorkomt. Bij het
onderwijs is er ook een verdeling tussen gemeenten
en Rijk. Ook bij de instituten voor andere expressie
mogelijkheden denkt men aan een veel zwaardere sub
21
sidiëring dan bij de muziekscholen. Ik dacht, dat met
alle mogelijke moeite gepoogd moet worden het Rijk
zover te krijgen, dat er wat meer subsidie wordt ge
geven dan tot nu toe het geval is. Want wat het Rijk
nu geeft een bedrag van ca f 17.000,op een bud
get van f 720.000,is meer een erkenning, dat er
een amateuropleiding in Leeuwarden is, dan dat je
dat een subsidie kunt noemen.
Ik ben dus bereid de nodige stappen te doen n.a.v.
de moties, ik ben ook bereid te streven naar een ge
regelde aanpassing van de tarieven en dan denk ik
echt niet in de zin van een keer in de drie jaar, maar
als het kan telkenjare en ik zou, dat in aanmer
king nemend, de Raad willen vragen hiermee genoe
gen te willen nemen.
De Voorzitter: Ik zou nu graag van mevr. Visser
en de heer Rijpma willen weten of zij de moties hand
haven na hetgeen Weth. Ten Brug heeft gezegd.
Mevr. Visser-van den Bos: Ik wil hier nog wel iets
over zeggen. Ik kan tellen en wat het voorstel m.b.t.
de buitengemeenten aangaat, kan ik wel nagaan, dat
die motie verworpen zal worden. Ik geef er de voor
keur aan, dat de Wethouder opnieuw met de buiten
gemeenten in onderhandeling treedt. Ik zou het bij
zonder op prijs stellen als hij ons t.z.t. het resultaat
van de onderhandelingen laat weten. Hij heeft nu weel
de cijfers voor zich gekregen en gezien hoe hoog het
subsidie aan de buitengemeente is. (De heer Ten Brug
(weth.): Die waren niet onbekend.) Ik trek de eerste
motie dus in.
De andere motie wil ik handhaven, omdat ik niet
kan begrijpen waarom het niet mogelijk zou zijn om
elk jaar de tarieven te herzien. Als dat niet gebeurt,
krijg je een veel te grote sprong; ik wil de zaak een
beetje in redelijkheid bijhouden.
De Voorzitter: Wij gaan dan nu stemmen over de
motie waarin mevr. Visser en de heer Rijpma vragen
om een jaarlijkse aanpassing van de tarieven aan de
trendontwikkelingen. Weth. Ten Brug heeft gezegd,
dat wij de tarieven regelmatig zullen aanpassen, in
principe jaarlijks, maar niet in het nauwe keurslijf.
Dat is eigenlijk het enige meningsverschil.
De motie van mevr. Visser-van den Bos en de heer
Rijpma wordt verworpen met 23 tegen 9 stemmen.
Voor stemmen mevr. M. M. Th. Visser-van den Bos
en de heren G. F. Eijgelaar, O. Heidinga, H. Jansma,
A. Klomp, Ir. C. L. Rijpma, N. Sterk, L. Visser en
J. Wiersma.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 17 (bijlage no. 88).
De Voorzitter: Ik zou in discussie willen brengen
of het niet beter is, dat wij dit punt uitstellen tot de
volgende raadsvergadering. Ik heb begrepen, dat er
nogal wat raadsleden over dit punt het woord willen
voeren. De consequentie van het uitstel zou zijn, dat
het vragenuur drie weken later ingaat. Als we het
voorstel nu behandelen, ben ik bang, dat het niet tot
zijn recht komt. Het is al laat en er staan nog een
paar punten op de agenda die vanavond beslist afge
handeld moeten worden. Gaat U ermee akkoord, dat
wij dit voorstel de volgende keer behandelen?
De Raad gaat hiermee akkoord.
Puilt 18 (bijlage no. 101).
De heer Heidinga: Ik krijg weer hoop. Ik ben nu
aan mijn vierde periode bezig, dus ik neem aan, dat
ik zo'n 15 jaar in de Raad zit. In de eerste periode van
mijn raadslidmaatschap zat ik in de Commissie voor
de Energiebedrijven; in die commissie en bij de be
grotingsbehandeling ik geloof, drie jaar achterel
kaar heb ik bepleit, dat deze reserve geen doel had
en moest worden opgeheven. Ik beleef het nog, dat
deze reserve toch wordt opgeheven. Is het niet een
lust? (Gelach)
De heer Meijerhof: Eigenlijk zou mijn collega Knol
het woord voeren over deze kwestie; nu de weergoden
hem naar huis hebben geroepen, zal ik een poging
doen hetgeen hij naar voren wilde brengen, in de Raad
in het midden te brengen.
In dit voorstel wordt een aantal boekhoudtechnische
zaken geregeld. Ik heb net van de heer Heidinga ge
hoord, dat hij eindelijk zijn zin krijgt. Alleen de moti
vering waarmee deze raadsbrief begint, vind ik niet
juist. Hier wordt gesproken over bruto-investeringen
en netto-investeringen. De balans zou geen goed in
zicht geven omdat er bruto-investeringen op staan. Nu
dacht ik, dat de begrippen bruto-investeringen en net
to-investeringen hier helemaal niet ter zake doen. Waar
het in feite om gaat, is, dat de klant van het Gas- en
Elektriciteitsbedrijf een bijdrage a fonds perdu heeft
gegeven, eenzelfde situatie als wij kennen bijv. t.a.v.
wijkgebouwen en clubhuizen. Alleen heeft de Gemeen
te m.b.t. de wijkgebouwen en clubhuizen een aantal
voorwaarden gesteld, o.a. dat men de gebouwen een
aantal jaren in die hoedanigheid en voor die vereniging
moet gebruiken. De klanten van Gas- en Elektriciteits
bedrijf hebben geen voorwaarden gesteld, vandaar dat
we er alle kanten mee uit kunnen. Nu is het op zich
niet zo'n groot probleem als wij de reserve gaan af
boeken ten laste van de activa vooral ook omdat 25
pet. niet meer slaat op de activa omdat die niet meer
aanwezig is; die 25 pet. kunnen we dan gebruiken om
enige ruimte te scheppen, gedeeltelijk t.b.v. het Elek
triciteitsbedrijf en gedeeltelijk het deel, dat ten
gunste van het Gasbedrijf zou zijn t.b.v. de alge
mene dienst, met name de saldireserve.
En t.a.v. het laatste ontstaat ons probleem, omdat
we, wat het Gasbedrijf betreft, zitten met de over
name door de N.V. Frigas. We gaan de 75 pet. in
mindering brengen op de activa, de activa die ge
waardeerd is tegen de aanschafprijs. Door de 75 pet.
in mindering te brengen op de activa komt de prijs
lager te liggen en wordt de inbreng van de gemeente
Leeuwarden in de N.V. Frigas lager. Wat daar pre
cies de consequenties van zijn, kan ik niet overzien;
ik geloof ook niet, dat de heer Knol daar cijfers over
heeft. Die zaak is kennelijk ook in de Commissie voor
de Energiebedrijven niet uit de verf gekomen. Onze
vraag is dus eigenlijk: Waarom moet deze kwestie
nog voor de overname door de N.V. Frigas worden
behandeld, m.n. dus dat stuk, dat betrekking heeft op
het Gasbedrijf? Waarom kan dat niet na de over
name? Wij zijn n.l. bang, dat de inbreng van de ge
meente Leeuwarden in de N.V. Frigas hierdoor op een
lager peil komt en dat we er geld bij inschieten.
Hier wilde ik het in eerste instantie maar even bij
laten.
De heer De Jong (weth.)Wat de opmerkingen van
de heer Heidinga betreft, ik hoop, dat hij het inder
daad vanavond beleeft, dat hij zijn zin krijgt m.b.t.
deze reserve.
De heer Meijerhof heeft een opmerking gemaakt
over de bruto- en netto-investeringen. Er wordt wel
voorgesteld de bruto- en netto-investering hierbij te
betrekken, maar het is echt niet zo, dat gesteld wordt,
dat het op zichzelf een verkeerd systeem is.
Wij hebben al enkele jaren intern over deze kwestie
gesproken. De heer Heidinga heeft er terecht aan her
innerd, dat deze reserve voor zoals dat oorspronke
lijk heette de verlengde huisaansluitingen het ka
rakter draagt van een soort contante waarde voor toe
komstige verplichtingen die het bedrijf op zich geno
men heeft. Nu komt de vraag aan de orde: Is deze re
serve in deze opzet nog wel reëel, juist omdat een deel
van deze reserve die is geschat op 25 pet. eigen
lijk gereserveerd is zonder dat dat voldoende tot uit
drukking komt in de activa waar het betrekking op
heeft. Als gedaan wordt wat is voorgesteld, dan wordt
het actief wat verminderd, maar daar staat tegenover,
dat de reserve ook wat verminderd wordt. De rente
van de reserve vervalt, maar de rente van het actief
vervalt ook. Dus budgettair heeft het voor de Gemeen
te geen enkele betekenis. Het is dus zuiver een ad
ministratieve overboeking i.v.m. de al lange tijd bij de
Gemeente levende wensen die de heer Heidinga terecht
heeft gememoreerd.
Dit voorstel houdt dus ook niet verband met het
feit, dat wij in zee gaan met de N.V. Frigas. Ik dacht,
dat daar de denkfout zit van de heren Knol en Meijer
hof. Zij maken bezwaar tegen dit voorstel omdat zij