10 paum? MMOK slissing nemen. Die beslissing is dus nu genomen. In de tijd gezien is er dus wel snel gewerkt. Er is echter op twee fronten gewerkt. Aanvankelijk verliep het contact via de Plantsoenendienst, terwijl naderhand, toen er een brief gericht werd aan B. en W., het Wo ningbedrijf werd ingeschakeld. Daardoor heeft het wat langer geduurd dan op zichzelf misschien nodig ge weest was, als de zaak direct bij het Woningbedrijf terecht was gekomen. Of dat erg veel tijd bespaard had, is echter nog de vraag, want wij zaten voor het tuinonderhoud over 1972 vast aan een contract met de Plantsoenendienst. Dat is op zichzelf niet zo erg, maar men kan niet zo maar van de ene dag op de andere zeggen: Wij stoppen hiermee. Die zaak wordt van jaar tot jaar in de begroting vastgelegd. Ik dacht, dat de heer Bouma wat te gemakkelijk over deze zaak denkt. Wij hebben nu besloten, dat, als de mensen er in voldoende mate achter staan, de overdracht van het tuinonderhoud per 1 mei kan plaats vinden. De Plant soenendienst kan de zaak inpassen in de begroting. Het is nu dus mogelijk. De hear Miedema hat noch frege hokker posten bi- stean bliuwe en hwat de kosten binne dy't de minsken noch bitelje moatte. Ik sil de kosten even neame. ,,In de aan de huurders in rekening gebrachte huurprijs was voor tuinvergoeding begrepen per 1.4.1973: voor 20 woningen f 3,95 per maand, voor 30 woningen f 5,40 per maand en voor 82 woningen f 4,10 per maand. De vergoeding is opgebouwd uit een bedrag voor tuin onderhoud bij de woningen met daarbij komende kosten en een bedrag voor rente en aflossing over de investe ringen. Voor de 50 woningen bedraagt de annuïteit daarvan totaal f 259,98 en voor de 82 woningen f 267,84, hetgeen neer komt op resp. f 0,40 en f 0,27 per maand." Nou wit de hear Miedema is presys. (De hear Miede ma: Ja, dat is rinte en öflossing. Nou krije wy de tunen fan de kopwenningen noch.) De hear Klomp hat frege hwat der bart as it tün- ünderhald net goed barre sil. Wy kinne de saek net sa maklik werom draeije. Hwannear't wy bislute it tününderhald oer to dragen, dan moatte wy ek de konsekwinsjes drage. Bart it tününderh&ld aenst net goed, dan moatte wy dat apseptearje. Wy hoopje dat to foarkommen troch de wurkgroep yn to skeakeljen. As dy hwat tasicht haldt, fait it faeks hwat ta. Wy hawwe der allegearre bilang by, dat it sa netsjes moog- lik giet. Wy wolle de proef wolris nimme. De skaet- kant dy't de hear Klomp neamde, sit der yndied oan. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. De Voorzitter schorst, om 21.00 uur, de vergadering voor de eerste koffiepauze. De Voorzitter heropent, om 21.20 uur, de vergade ring. Punten 12 en 13 (bijlagen nos. 118 en 108). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 14 (bijlage no. 113). Mevr. Visser-van den Bos: Ik heb maar één op merking. Op blz. 3 van het besluit staat naar mijn mening een tikfout. Onder 2b. staat in dc derde regel: „Indien een huurprijs of huurwaarde bekend is Ik denk, dat het moet zijn: „Indien geen huurprijs of huurwaarde bekend isAnders bergijp ik de zin niet. De Voorzitter: Mevr. Visser heeft gelijk. Wij zul len de correctie aanbrengen. Mevr. Brandenburg-S jtferdsma: Ik wil een opmer- maken over de doorstromingspremie. De regeling heeft tot doel: het vrijmaken van goedkope woningen. Maar nu zit er een vreemde bepaling in de regeling. Soms raken mensen die menen recht te hebben op doorstromingspremie tussen wal en schip. Dat is dan buiten de schuld van de Gemeente, dat wil ik er wel bij zeggen. Om 80% van de uitgekeerde bedragen te rug te krijgen van het Rijk, moet de Gemeente zich aan bepaalde normen houden. Eén van die normen is, dat het huis, dat wordt verlaten en dus vrij komt, een huur doet die niet hoger is dan f 160,per maand. Ik wil nu even aan de hand van een voorbeeld vertellen hoe het soms gaat. Deze week kwam er een huis leeg in de Delistraat, een huis van een particuliere eigenaar. De huur van het huis bedroeg f 125,per maand. Degene die het huis verlaat, denkt, dat hij doorstro mingspremie krijgt. Maar wat gebeurt er? De eigenaar ziet kans voor dat huis een huurder te vinden die be reid is - onder de druk der omstandigheden - een huur van f 200,te betalen. En dan krijgt degene die het huis verlaten heeft en die dus in wezen goedkope woon ruimte heeft vrijgemaakt de doorstromingspremie niet. Het tweede effect is - - als gevolg van de huurliberali- satie dat de nieuwe bewoner voor een huis dat echt niet meer waard is dan f 130,huur per maand f 200,gaat betalen. Ik weet wel, dat de Gemeente daar niets aan kan doen en dat de Gemeente ook moeilijk de doorstromingspremie voor eigen rekening kan nemen. Maar ik zou toch wel graag willen, dat, als de gelegenheid zich voordoet, het College dit eens onder de aandacht brengt van het Ministerie. De heer De Jong (weth.): Het is inderdaad zo, dat een geval als mevr. Brandenburg schetst, zich kan voordoen. Als het bij een aanvraag om doorstromings premie gaat om een particuliere woning, vragen wij van te voren of de woning weer verhuurd wordt en zo ja, tegen welke huur. Wij controleren deze zaak dus wel, omdat wij gehouden zijn aan de rijksnormen; anders lopen wij het subsidie mis. In de praktijk ko men deze gevallen dus wel voor. Het is natuurlijk zo, dat men in een rijksregeling bepaalde grenzen moet stellen. Daar ontkomt men niet aan. Vooral t.a.v. par ticuliere woningen speelt dit probleem; het is inder daad een nadeel voor degene die de woning verlaat. Het Rijk houdt echter vast aan de norm van f 160, U weet ook wel, dat er aan gedacht is die grens van f 160,wat op te trekken, maar de Minister is van mening, dat t.o.v. het bedrag dat in het verleden gold toen was de grens f 130,f 160,al vrij hoog is. Deze zaak heeft wel de aandacht. Wij zijn het met mevr. Brandenzurg eens, dat hier een probleem zit. Alleen een optrekken van de grens van f 160,zou wat soulaas kunnen bieden voor dit soort gevallen. Wij willen nog wel eens proberen er iets aan te doen. We hebben het al eens geprobeerd door voor te stel len de grens hoger te stellen mede in verband met het advies van de Raad voor de Volkshuisvesting maar het is ons niet gelukt. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 15 t.e.m. 18 (bijlagen no». 109, 120, 117 en 112). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 19 (bijlage no. 123). De Voorzitter: Zoals U reeds is medegedeeld, komt dit punt op de agenda van de volgende raadsvergade ring. Punt 20 (bijlage no. 88). De Voorzitter: Omdat wij in de vorige raadsverga dering dit punt hebben uitgesteld, moet er een kleine correctie worden aangebracht in art. 1. De datum van 24 april 1973 moet worden vervangen door 14 mei 1973. Dat is dus even een redactionele aanpassing. De heer Van Haaren: Het zal iedereen in deze raadszaal intussen wel bekend zijn, dat de opvattingen van Axies betreffende openheid en inspraak nogal ver schillen met het standpunt van B. en W. en de meer derheid van deze Raad. Bij voorkomende gelegenheden hebben wij steeds ons standpunt naar voren gebracht en steeds hebben wij nul op rekest gekregen. Het heeft weinig zin nu voor de zoveelste keer onze standpunten te herhalen. Ons ijveren voor meer openheid en in spraak heeft tot nu toe slechts tot gevolg gehad, 11 dat wij af en toe een zoethoudertje toegeworpen kre gen. Zo'n zoethoudertje was bijv. het besluit, dat raads leden als toehoorder de vergaderingen van de raads- adviescommissies mochten bijwonen, terwijl deze ver gaderingen zelf besloten bleven. In de raadsbrief die thans voor ons ligt, hebben wij opnieuw zo'n schoolvoorbeeld van repressieve toleran tie. Bij de begrotingsvergadering hebben wij in na volging van de gemeente Heerenveen gevraagd om voor alle raadsleden de mogelijkheid te openen aan het begin van de raadsvergaderingen onderwerpen op te geven waarover zij aan het eind van de vergade ring met B. en W. van gedachten wensen te wisselen. Liever nog hadden wij een rondvraag ingevoerd, maar het bleek direct al, dat daar op geen stukken na een meerderheid voor was te vinden. Het Heerenveense ex periment wordt in de raadsbrief ook verworpen, om dat de leden van het Leeuwarder College blijkbaar heel wat minder slagvaardig zijn dan hun Heerenveense collega's en eerst de gelegenheid moeten krijgen de beantwoording van gestelde vragen enigermate voor te bereiden. Deze redenering is voor mijn fractie een dui delijk bewijs van onvermogen van het Leeuwarder College. Men durft het kennelijk niet aan heet van dc naald, nadat er in de pauzes een voldoende gelegen heid voor overleg is geweest, te antwoorden op directe vragen. Het punt, dat er geen tijd voor een dergelijke beantwoording aan het eind van de vergadering is, vinden wij helemaal geen argument. Als het om de belangen van onze stad gaat, kan je, ook als er geen tijd is, tijd maken. Wat nu in de raadsbrief, als een slap aftreksel van onze voorstellen, wordt aanbevolen, is een periodiek vragenuur, eenmaal per drie raadsvergaderingen, waarbij de vragen van te voren schiftelijk aan het Col lege moeten worden voorgelegd. (De Voorzitter: U stelt voor, dat wij het voorstel intrekken?) Nee. Ik kom wel met concrete voorstellen. (De Voorzitter: Dan hoeft het niet zo lang.) Nee, maar het is ook hele maal niet zo'n lang verhaal; het valt erg mee. Praktisch is het bezwaar tegen het nu voorgestelde, dat voor een simpele vraag die twee minuten tijd zou kunnen vergen en een antwoord en een discussie van misschien vijf tot tien minuten, wij een uur eerder present moeten zijn en dan verder een halfuur tot drie kwartier rond mogen hangen, een naar onze mening onpraktische procedure. Principieel legt voor ons veel meer gewicht in de schaal het bezwaar, dat wij niet heet van de naald over actuele zaken die plotseling naar voren kunnen komen, vragen kunnen stellen. W\j moeten eventueel driemaal drie weken, dus negen we ken, braaf wachten met onze vragen en kunnen daar door in wezen nooit het initiatief nemen tot directe gedachtenwisseling met B. en W. over voor onze ge meente belangrijke actuele onderwerpen. Wij blijven in wezen in een positie, dat wij alleen maar passief kunnen afwachten wat B. en W. aan deze Raad be lieven voor te leggen. Met het in de raadsbrief voor gestelde systeem van een periodiek vragenuur wordt alle directheid en actualiteit die ik in mijn motie bij de begrotingsvergadering nastreefde, in de kiem ge smoord. Wij vinden dit een betreurenswaardige zaak en komen daarom weer terug met onze oorspronke lijke motie die wij bij de begrotingsvergadering in dienden en die luidt: .De Raad der gemeente Leeuwarden, op 24 april 1973 in vergadering bijeen, besluit voor alle raadsleden de mogelijkheid te openen aan het begin van de ver gadering onderwerpen op te geven waarover zij aan het eind van de vergadering met het College van ge dachten wensen te wisselen." Deze motie is mede-ondertekend door de heren Sin- gelsma en Van der Wal. Als deze motie het niet haalt, willen wij het voor stel van B. en W. in die zin amenderen, dat het vra genuur niet eenmaal in de negen weken, maar om de drie weken, dus bij iedere raadsvergadering, kan wor den gehouden. Hierdoor hoeven wij t.a.v. actuele za ken die bij onze bevolking plotseling in het brandpunt van de belangstelling staan niet nog eens eventueel acht weken te wachten tot wij hierover in deze Raad van gedachten kunnen wisselen. De motie die ik in verband hiermee wil indienen, luidt als volgt: ..De Raad der gemeente Leeuwarden, op 24 april 1973 in vergadering bijeen, besluit het door B. en W. voorgestelde vragenuur voorafgaande aan de raadsver gaderingen niet eenmaal per drie raadsvergaderingen maar voor iedere vergadering van de Gemeenteraad mogelijk te maken." Ook deze motie is, behalve door mij, ondertekend door de heren Singelsma en Van der Wal. De heer Rijpma: Wij hebben ons ook beraden over Uw voorstel en wij zijn tot de conclusie gekomen, dat dit voorstel aan het totale arsenaal van wat een raads lid zoal ter beschikking staat, niets wezenlijks toevoegt. Wat dat betreft kom ik dus aardig dicht bij de con clusies van de heer Van Haaren. Wij dachten echter, dat de mogelijkheden, die een raadslid heeft om zich van allerlei problemen die de Gemeente betreffen op de hoogte te stellen en daarover met het College van B. en W. van gedachten te wisselen, zeer talrijk zijn in de vorm van het stellen van schriftelijke vragen en het houden van interpellaties; t.a.v. moeilijke proble men die het nodig maken om acuut in te grijpen, is er het hulpmiddel van de interpellatie; er is nog nooit iemand in deze Raad, die een interpellatie aanvroeg, een interpellatie geweigerd. Bovendien hebben wij de mogelijkheid om in de commissies op veel uitgebrei dere wijze dan vroeger het geval was met het College van gedachten te wisselen en alle raadsleden kunnen bij die commissievergaderingen aanwezig zijn. Wij menen daarom, dat het arsenaal, dat ons als raadsleden ter beschikking staat, zo uitgebreid is, dat wij geen behoefte hebben aan dit voorstel noch aan de voorstellen die de heer Van Haaren hieraan heeft toe gevoegd. De heer De Vries: Onze fractie heeft weinig toe te voegen aan het voorstel van het College, omdat wij hierin de elementen terug vinden die bij een gedachten- wisseling met de fractievoorzitters, bij monde van de heer Vellenga, aan Uw College zijn gesuggereerd. Wij vinden op zichzelf, dat deze derde trap aan de raket (naast schriftelijke vragen en interpellatie) wel dege lijk zin heeft; het is in ieder geval de moeite waard hiermee een proef te nemen. De frequentie die de heer Van Haaren op dit moment al aanbeveelt, kunnen wij nog niet accepteren. Misschien blijkt in de praktijk inderdaad, dat daaraan behoefte bestaat en dat we stap voor stap daartoe moeten komen. Maar op dit moment zou mijn fractie graag willen volstaan met deze proef eerst eens in zijn uitwerking te volgen. Een paar opmerkingen nog. Ik dacht, dat we met het instellen van dit vragenuur om de drie vergaderin gen inderdaad kunnen bereiken, dat diverse onderwer pen, die telkens als klein goed bij de begrotingsbehan deling op tafel plegen te komen, nu vooraf, via het stellen van vragen, kunnen worden afgedaan. In de tweede plaats dachten wij, dat we ervoor op moeten passen, dat dit vragenuur niet ontaardt in een soort vuilnisvat. Er moeten naar ons gevoel zinvolle vragen worden gesteld, het moeten ook vragen zijn die inte ressant zijn voor de burger en die er toe bij kunnen dragen, dat de belangstelling voor het gebeuren in de Raad bij de burgerij wordt gestimuleerd. In dit ver band zou ik graag willen weten: Aan welke periode denkt U om dit experiment te evalueren? Ik zou mij kunnen voorstellen, dat wij dat op dit moment al vast gaan afspreken om daardoor de mogelijkheid te heb ben te gelegener tijd met elkaar na te gaan of deze proef als geslaagd mag worden beschouwd. De Voorzitter: De volgorde van de sprekers in acht nemende, begin ik bij de heer Van Haaren. Het is een beetje moeilijk over dit soort dingen met de heer Van Haaien van gedachten te wisselen. Ik heb dat al her haaldelijk gedaan, ook nog weer in de vergadering van de fractievoorzitters. Ik zou in deze openbare verga dering willen herhalen wat ik toen heb gezegd namens het College. Er is geen sprake van, dat wij geen po gingen willen doen om een zo groot mogelijke open heid te betrachten. Ik wil dat met klem ontkennen. De heer Van Haaren mag dat nog tienmaal of duizend maal zeggen, maar ik zal even zovele keren volhouden, dat het onjuist is wat hij op dit punt zegt. Wij zijn zo open als het maar enigszins mogelijk is. Ik mag alleen verwijzen naar de discussies die wij met de Raad heb-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1973 | | pagina 6