■ÉH ï5o 3F - /43 raadslid dergelijke dingen hoefde op te lossen. (De Voor zitter: Wilt U die zin over het wegdek schrappen?) Ja, dat wil ik wel. Ik geloof, dat ik geen verdere toelichting behoef te geven. De heer Vellenga heeft de zaak ook nog verder verduidelijkt. De heer De Leeuw: Het is niet gemakkelijk. Ik had eigenlijk het liefste gehad, dat we een zodanige formulering konden vinden over en weer, dat, wat bij sommigen toch nog een tikkeltje als een angeltje vastzit, zou zijn los geweekt. Maar ik zie dat niet onmiddellijk. Ik ben bereid om het laatste deel van mijn motie, dat handelt over „een daartoe geëigend openbaar vervoer" te schrappen. Het probleem dat wij nog hebben met de motie zoals die door het charmante deel van de P.v.d.A. is ingediend. (De heer Vellenga: Dat is een vorm van elegante discri minatie.) (Gelach) Terwijl U toch had moeten weten, dat welke vorm van discriminatie ook, zelfs de elegante, bij mij geen ogenblik opkomt; ik heb er alleen vriendelijke bedoe lingen mee, zonder enige politieke achtergrond. Het probleem is, dat de motie, zoals die geformuleerd is, nogal hard is. Als er delen van de motivatie van mevr. Branden burg in de motie zouden zijn verwerkt, was het, dacht ik, anders gevallen, althans in onze kring voor zover ik dat meten kan. Ik zou mij heel wel kunnen denken, dat een proef-element een onderdeel zou vormen van de toekom stige procedures, maar dan niet zo vastgepind zoals het nu een wat betonachtig element heeft gekregen. Ik weet wel, dat dat helemaal niet de bedoelingen zijn van de indicn- sters van de motie en dat ze terecht ook zeggen tot bepaalde maatregelen te willen komen. Maar ik durf het gewoon nog niet aan. Daar komt bij, dat ervaringen zeker op dit stuk van zaken gevoelige weerslag kunnen hebben op het moment dat zal blijken, dat er en dat is één van de angsten die t.a.v. de invoering van het lussensysteem leeft een bepaalde wegzuigkracht gaat ontstaan die een reciprook effect heeft. M.a.w., doordat men weet, dat je in een bepaalde cirkel zit en er eigenlijk niet zo gemakkelijk meer uit kunt dat is maar een onderdeeltje zal dat een aantal negatieve effecten hebben die in het totaal beoordelen wel eens een bijzonder vervelend effect zouden kunnen hebben. Ik heb in mijn eerste ronde al gezegd, dat de situatie van de detailhandel dat eigenlijk niet kan hebben. Resumerend zou ik willen zeggen, dat ik blij ben met de positieve reactie van de Wethouder op ons verzoek om het overleg een duidelijk, zinvol en volwaardig overleg te laten zijn met de betrokkenen. Ik moet toch zeggen, dat ik wel graag al heb ik begrip voor een lichte angst die is geventileerd door de heer Vellenga dat dit misschien te sterk geconditioneerd is; ik heb van mijn kant al gepro beerd daar een hele brok af te halen omdat ik ook wel begrijp, dat dat misschien een beetje ver gaat de motie wil indienen om heel duidelijk te maken, dat we een ge meenschappelijke zaak dienen als we zoveel mogelijk kan sen hebben gegeven aan het slagen van de filosofieën zoals we die hebben ontwikkeld. (De heer Vellenga: Zou U het woord experiment in onze motie willen hebben?) Ik weet niet of het probleem dan helemaal opgelost is. (De heer Vellenga: Ik vraag het ook maar omdat U daar even wat moeilijkheden mee had.) Ook als het een experiment is, heeft het, ook al omdat er staat „op korte termijn" enz., nog iets van dat te opgelegde karakter. Ik ben het er hele maal mee eens, dat er zaken gedaan moeten worden. Ik weet ook, dat dat de intentie is van de P.v.d.A., maar ik ben dodelijk benauwd voor een toch altijd nog te gefor ceerd zijn. Ik zou liever het proefelement, dat duidelijk be commentarieerd is van de kant van deP.v.d.A., als een onder deel in de toekomstige uitwerking willen zien. Ik zou mij heel wel kunnen voorstellen, dat als de Raad zou zeggen: Wij gaan alleen dan tot maatregelen over als er een aantal alternatieven zijn geboden, er intussen in volledig en open overleg met de detailhandel wordt gezegdZouden we dat en dat niet eens kunnen proberen. Dan heeft het dezelfde gedachte, dan heeft het een proefelement, dan heeft het het werkingselement, maar dan heeft het ook een ander karakter. De Voorzitter: Ik geloof, dat we nu wel de discussie over de moties kunnen sluiten. De standpunten zijn duidelijk. Ik zou nu over willen gaan tot stemming. Ik vraag allereerst stemming over de motie die is ingediend door mevr. Brandenburg en mevr. Visscher. U kent de motie. De laatste zin is intussen geschrapt. De motie van de dames E. Brandenburg-Sjoerdsma en G. Visscher-Bouwer wordt aangenomen met 18 tegen 17 stemmen. De Voorzitter: Dan breng ik nu in stemming de motie van de heren De Leeuw en Heidinga. Het deel, dat handelt over het openbaar vervoer is geschrapt. De motie van de heren W. S. P. P. de Leeuw en O. Hei dinga wordt aangenomen met 18 tegen 17 stemmen. Objectdoelen (pagina 40). De Voorzitter: Ik moet de objectdoelen wel aan de orde stellen want er zijn twee voorstellen ingediend door de C.C.P.-fractie. Ik mag die dus aanmerken als moties. De eerste motie heeft betrekking op objectdoel 2-1-5 en die luidt: „Zuidelijk deel binnenstadsrondweg: Het plan Leeuwarden-laag als uitgangspunt nemen." Misschien mag ik voor ik de discussie open nog een opmerking maken. Ik heb n.l. überhaupt wat twijfel of kan wat in deze motie staat. Want wat gebeurt er op dit ogenblik? Ik kan de Raad meedelen, dat wij net een commissie ingesteld hebben, die als adviescommissie van B. en W. de hele problematiek van Leeuwarden-laag en Leeuwarden-hoog zal aanvatten en ons daarover advies zal uitbrengen. Natuurlijk komen wij daarna met het probleem als zodanig bij de Raad. Vast staat, dat de Raad op een bepaald moment een uit spraak zal moeten doen over het probleem Leeuwarden- laag/Leeuwarden-hoog. De uitspraak die dan valt, zal onverbiddelijk een uitgangspunt zijn voor de verdere uit werking. Dus ik dacht, dat je op dit moment eigenlijk niet de uitspraak kunt doen die in de motie gevraagd wordt. Wij zullen dit proces parallel moeten laten lopen met het binnenstadsplan, want het grijpt diep in. Daarom is die commissie al ingesteld. In dezelfde periode dat wij met de uitwerking van de doeleindennota bezig zijn, zullen we ook met dit probleem in de Raad moeten komen. Ik zou U eigenlijk willen vragen om op dit moment hierover geen uitspraak te doen maar even te wachten tot wij met deze problematiek in de Raad komen. Wij zullen het parallel laten lopen. De heer Heidinga: Wij gaan er volledig mee akkoord het zo te doen als U het zegt. Als wij hier nu maar even vaststellen, dat het objectdoel betreffende de zuidtangent op het ogenblik volledig open blijft. De heer Vellenga heeft inmiddels de vergadering ver laten. De Voorzitter: U hebt gelijk; die zaak moet open blijven. Wij komen op een bepaald moment tot een uit spraak over de kwestie Leeuwarden-laag/Leeuwarden-hoog en die zal natuurlijk ingrijpen op de problematiek m.b.t. de zuidtangent. Dus er is nu duidelijkheid over dit punt. Op dit moment komt deze motie dus niet in stemming. De tweede motie van de C.C.P.-fractie heeft betrekking op objectdoel 2-1-7 en luidt: „Twee rijstroken over Oosterkade. Nieuwe brug vanaf Blokhuisplein. Vervallen eerste Kanaalbrug." De heer Rijpma: Ik moet mijn toelichting beginnen met te zeggen, dat het de bedoeling was, dat deze motie iets anders zou luiden. Maar, gezien de discussies die er in de Raad hebben plaats gevonden, meen ik, dat het juist is om hem zo te handhaven. Ik ben er oorspronkelijk van uitgegaan na het gesprek in de fractie, dat de nieuwe brug tegenover het gevangenisterrein, dus in het verlengde van de Oosterkade, zou moeten worden gepland en ik heb per ongeluk in de motie niet het woord „gevangenis terrein" maar het woord „Blokhuisplein" gebruikt, in de veronderstelling, dat het Blokhuisplein groter was dan het plein dat op de kaart staat. Maar er zijn inmiddels een aantal discussies geweest en die zeggen o.a. „Geen aan tasting van het straten- en grachtenpatroon." Én nu dacht ik, dat het ook voor de verdere uitwerking van de plannen duidelijk was wat wij t.o.v. dit punt bedoelen. Dit punt maakt een essentieel deel uit van het systeem dat wij Leeuwarden toedenken; het is niet zo maar een onder geschikt puntje daar. Ik zou dus van de Raad willen weten of hij inderdaad meent, dat op die plek geen doorbraak mag komen, want een brug daar ter plaatse, dus in het verlengde van de Oosterkade naar de Zuidergrachtswal, impliceert, dat de Zuidergrachtswal op de plaats van de gemeente-H.B.S. doorbroken moet worden. Wanneer de Raad met zijn besluit„Geen aantasting van het straten- en grachtenpatroon" dit heeft bedoeld, is de enige aansluiting die wij op de Oostergoweg kunnen maken: tegenover het Blokhuisplein aansluiten op de weg Achter de Hoven en zo in de richting van het fabrieksterrein naar de Oostergoweg. De Wethouder schudt het hoofd, maar. (De heer Tiekstra (weth.): Is deze nieuwe brug wat anders?) De Raad zou ook kunnen uitspreken, dat er helemaal geen brug moet komen over de stadsgracht. Dan kunnen we ons met een pontje over laten zetten. Als deze motie zou worden aangenomen dan betekent dat, dat het achterliggende terrein, als we dat voor parkeervoorzienin gen zouden gebruiken het gebied van het Fabrieks- stratencomplex en Kladerijstratencomplex dichter bij de stad komt te liggen, dan wanneer we de brug verderop gaan plaatsen. Wanneer we tot de conclusie zouden komen, dat het amendement van de P.v.d.A., dat door de Raad is aangenomen, dat er alleen beweegbare bruggen mogen komen, niet haalbaar zou zijn, dan zou een brug die zover mogelijk naar de binnenstad, naar de bestaande brug is opgeschoven, de Oostergracht voor vaarverkeer open laten. Maar dat betekent dan, dat de eerste Kanaalbrug moet vervallen, wil de Oostergracht open blijven en dat be tekent, dat dan de beperking die door een vaste brug wordt aangebracht, zo klein mogelijk is. En dat is de reden, dat ik vraag wat de Raad wil t.o.v. dit punt bij de Gevangenis. De uitspraken van de Raad tot nu toe zijn in dat opzicht voor mij niet duidelijk. Daarom, dacht ik, dat het goed was, dat de motie in deze vorm gehandhaafd blijft. De heer J. de J[ong: Wat de heer Rijpma stelt over een uitspraak over dit punt, brengt mij tot een vraag. Ik dacht, dat U, mijnheer de Voorzitter, diverse malen hebt gezegd, dat U alle mogelijke moeite doet om de Gevangenis plat te krijgen. Wanneer dat zal gebeuren, weet ik niet; dat zal nog wel enige tijd aanhouden. Maar uitgaande van die filosofie en ook uitgaande van het oorspronkelijke plan was het toch de bedoeling, dat de Oosterkade door zou lopen over de Zuidergrachtswal. De leden van de Raad weten, dat ik op een kaart die boven in het Stadhuis ligt de mogelijkheid daarvan ingevuld heb. Dat zou dan in houden, dat en nu kom ik bij de vraagstelling van de heer Rijpma die zich afvraagt of we dat wel mogen doen er gebroken zal moeten worden. Ik heb het op die kaart ingevuld, zuiver om te laten zien wat we dan eigenlijk afbreken. Het punt zou dan zijn, dat voortgaande op de veronderstelling dat de Gevangenis weg gaat dan de weg doorgetrokken zou worden. Dan komen we weer uit op het punt Leeuwarden-laag/Leeuwarden-hoog. In het geval van Leeuwarden-laag zou die weg dan over de tunnel kunnen lopen; en dan zit de logica er wel in. Maar U, mijnheer de Voorzitter, hebt net gezegd, dat de kwestie Leeuwarden-laag/Leeuwarden-hoog in onderzoek is en ik vind eigenlijk, dat dit punt er ook bij betrokken moet worden. Dat Hjkt mij het meest verstandig. De heer P. D. van der Wal: Ik vind, dat het voorstel van de C.C.P. wel aantrekkelijke punten heeft, o.a. dat dan de Oostergoweg niet rechtstreeks op de Oostergrachts- wal uitkomt en dat je dan andere soepeler verkeersoplos- singen kunt bedenken. Er zitten ook wel min-punten aan. Ik vind trouwens, dat we nu over objectdoelen praten en beslissen. Wij hebben eigenlijk tegen elk objectdoel wel bezwaren. Als we daar nu over gaan praten, is het hek van de dam. Ik zou eigenlijk willen voorstellen: de dienst kan hier kennis van nemen en dit meenemen als mogelijkheid. Laten we er bij het hele pakket objectdoelen en taak stellingen bij het structuurplan verder over praten. Mevr. Brandenburg-Sjoerdsma: De motie bestaat uit twee stukken. Het eerste deel is„twee rijstroken over de Oosterkade". Daar zijn wij het wel mee eens. Maar wi| willen in dit stadium geen uitspraak doen over de plaats waar de brug zal moeten komen. Wij zien het gevangenisterrein in de toekomst nog altijd als een woon gebied bij uitnemendheid en wij willen dus nu geen uitspraak doen over die brug. De heer Tiekstra (weth.): Ik vind dit een boeiende gang van zaken. Toen ik dit amendement las, dacht ik, dit komt helemaal in tegenspraak met wat de heer Rijpma zoeven buiten de discussie wilde laten. Toen hij sprak over een brug vanaf het Blokhuisplein, dacht ik: het is uitgerekend wel een aantasting van het grachtenbeloop als je daar een brug maakt. Maar ik laat dat verder maar daar, want ik geloof, dat de heer De Jong volkomen gelijk heeft, dat deze motie die ook nog in de sfeer van de objectdoelen ligt eigenlijk ligt in het verlengde van de reeds ingetrokken motie. Ik dacht, dat je die dus gewoon in de studie mee moet nemen. Ik breng nu niet de tracering van de Oostergoweg in discussie; dat is de Raad wel duidelijk, want dan zitten we natuurlijk in een mum van tijd in Heerenveen en we willen hier graag blijven. De Voorzitter: Ik zou de heer Rijpma willen vragen of hij er, gelet op deze discussie, mee kan instemmen, dat deze motie wordt ingecalculeerd bij de verdere uit werking en dat deze zaak open blijft bij de verdere be handeling van het binnenstadsplan. (De heer Rijpma: Ja, daar ga ik mee akkoord.) VIII Openbaar vervoer. Richtdoelen. De Voorzitter: M.b.t. de richtdoelen zijn amendemen ten ingediend door Axies, C.C.P. en V.V.D. De heer P. D. van der Wal: Wij hebben veel waar dering voor de betekenis die U toekent aan het openbaar vervoer om te komen tot de oplossing van het auto- verkeersvraagstuk. Wij kunnen dan ook volledig instem men met de standaard- en richtdoelen van dit hoofdstuk. Toch zouden wij nog graag zien, dat de richtdoelen worden uitgebreid met het streven naar kleinere, betere in de binnenstad passende vervoersmiddelen. Weth. De Jong heeft daarover al het een en ander gezegd in antwoord op opmerkingen van mevr. Dijkstra bij de algemene be schouwingen. Wij vinden desondanks, dat er toch naar gestreefd moet worden, desnoods naast het systeem van buslijnen door de hele stad, een speciaal systeem van kleine busjes of voor mijn part rijtuigen in te stellen. Het nieuwe richtdoel 2-8 luidt: „Streven naar kleine, gemakkelijk te betreden openbare vervoersmiddelen." Daarnaast willen wij graag in de richtdoelen opgenomen zien, dat er gestreefd wordt naar zo laag mogelijke tarieven voor het openbaar vervoer. U zult waarschijnlijk antwoor den, dat dat altijd al het geval is geweest, maar toch willen wij dat streven graag in de doeleindennota opgenomen zien. Desnoods moet er maar meer overheidsgeld in het open baar vervoer worden gestoken. Misschien kunnen we wat bezuinigen op dure verkeersvoorzieningen of voorzienin gen voor particuliere auto's. Ons richtdoel 2-9 luidt: „Streven naar lage tarieven voor openbaar vervoer." De heer Rijpma: Ons amendement betreft richtdoel 1-3. In de objectdoelen wordt o.a. een oplossing aan gegeven voor de lokale busroutes. Ik dacht, dat het ver standig was, dat we een richtdoel 1-3 opnamen maar dat is waarschijnlijk gedeeltelijk in strijd met de object doelen „In gedeelten van de binnenstad een frequente dienst met kleine bussen, aansluitend op de woonwijken. De grote stadsbussen worden buiten het kwestbare deel van de stad gehouden." Ik geloof, dat de oplossing die verderop gesuggereerd wordt met bussen van de stads dienst zoals die er nu zijn en met bussen van het interlokale vervoer dat zijn bijzonder zware bussen onmogelijk kan passen in het binnenstadsgedeelte. Ik dacht, dat we een duidelijke uitspraak moeten doen, dat de grote stads bussen buiten het kwetsbare deel van de stad gehouden worden. De heer Schaafsma: De filosofie van het door ons ingediende amendement op richtdoel 2-3: „Busroutes niet door de winkelstraten, behalve ten noorden van de Amelandspijp" waarmee ik dan eigenlijk „inclusief de Amelandspijp" bedoel zit eigenlijk ook vast op de bussen die wij op het ogenblik in Leeuwarden kennen. Wij vinden het een bezwaar, dat dit soort bussen met een nog hogere frequentie de winkelstraten van onze stad

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1973 | | pagina 3