13 12 kunnen worden als ze goede kwaliteitsartikels brengen, als ze goede service bieden, als ook de hele stad werkelijk een wandel- en winkelstad is waar het gewoon plezierig is om te wandelen, waar de auto is teruggedrongen, waar je ook veilig kunt winkelen. Wij geloven helemaal niet, dat er sprake is van een wurggreep of een nekomdraaien van de winkeliers, dat het hier een dode stad zal worden als aan deze gedachtengang uitvoering zal worden gegeven. Tenslotte nog een opmerking over het overleg met betrokkenen. Ik zeg danVergeet dan toch ook niet overleg te plegen met de bewoners van de binnenstad. Want die zouden ook in het overleg betrokken moeten worden. De hear Miedema: De hear Vellenga hat sein, dat wy dochs ien kear ophalde moatte mei praten en dat wy earne mei bigjinne moatte. Dat is dus eins ek hwat de moty wol, der moat hwat barre. En dat sprekt üs eins wol oan. Allinne it punt hwer't wy bigjinne sille, is, tocht ik, ienich forskil fan miening oer. Ik haw yn de ynformative gear- komste yn de Harmony al biswier makke tsjin in sin üt de doeleinenota hweryn stiet, dat de minsken dy't de binnen- stêd yngeane leare moatte de auto thus to litten. As dat mooglik wie, dan soene wy oan dizze moty gjin pine hawwe. Mar wy moatte üs by de hiele bislütfoarming goed réalisearje, dat Ljouwert in sintrumplak wêze wol en in sintrumfunksje hat. Ut ündersikingen hat bliken dien, dat fan de bisikers fan üs winkelsintrum yn de binnenstêd 65 komt fan buten de stèd. En ik tocht, dat wy troch de net sa maklike forbiningen dy't de südeasthoeke mei Ljouwert hat al hiel hwat kwyt rekke wiene oan omlizzende plakken. It is yn Fryslan sa, de minsken dy't yn de pro- vinsje wenje, binne wier net allinne foar winkeljen oan- wezen op Ljouwert. Wy moatte der rekkening mei halde dat de ófbrokkeling fan it bisyk üt de provinsje trochgean sil, mits Ljouwert maetregels nimt dy't it plesierich meitsje om hjir to kommen. En nou seit de hear Vellenga: Wy nimme in proef en wy sjogge hoe't it rint. Komme der problemen dan binne wy net op üs efterholle fallen, dan skave wy it by. Ik leau, dat dat in goed stanpunt is, mar dat it net maklik wier to meitsjen is. As jo bipaelde öfslutingen meitsje en minsken üt de provinsje komme hjir, it Saeilan stiet as regel fol, hja bigjinne troch de stèd tot riden en dêr sit it ticht. Dan sizze hja: Dit is net to dwaen, wy draeije om en geane nei Frentsjer, nei Drachten of nei Dokkum. Der is wol in alternatyf yn Fryslan. (Stim: Of nei de Miro!) Ja, (De heer Van Haaren: De Oude Veemarkt is er ook.) Ik bin it bislist mei de hear Vellenga iens, dat wy bigjinne moatte. Mar ik wol dat net op de wize sa't it yn dizze moty stiet. Ik leau, dat wy bigjinne moatte mei in parkeargelegenheit to skeppen dy't der op dit momint net is. De minsken fan buten de stêd de ienige mooglikheit dy't hja hawwe om hjir to kommen is de auto wite dan, dat hja op it Saeilan of yn in par- keargaraezje yn de Klanderijstrjitte de boadskipkoer kwyt kinne en dat hja yn in binnenstêd komme dy't öfsluten is foar it forkear. Akkoart. Mar as wy earst öfslute, earst de stêd ünmooglik meitsje.(De hear Vellenga: It giet der dochs net om de stêd óf to sluten!) Dat effekt hat it al. As jo op in bipaeld momint in stop sette, dan is de troch- geande line der üt en ik tocht, dat it effekt de hearen tsjin- falle soe. As jo it op in bipaeld momint by de Waech öfslüte en der rydt immen fanöf de Westerplantaezje de Nijstêd op dan moat dy man itselde paed werom, oars fordwynt hy wer de oare kant op. (De hear Vellenga: Docht hy ien kear, de twadde kear wit hy it.) Ne hwant hy komt de twadde kear net wer en dan is de öfsluting fout of hy probearret it dochs. Wy prate nou tofolle oer lytse dinkjes en dat is de bidoeling net. Ik bin der mei de hear Vellenga foar, dat wy bigjinne, mar ik leau, dat it perfoarst needsaeklik is, dat wy de parkeargelegenheit yn de buert fan it winkelsintrum earst meitsje. Oars is it net forantwurde de moty oan to nimmen. Noch ien punt. Hjir wurdt fan forskillende kanten praet oer oerliz mei it bidriuwslibben. Nou, dêr kin fansels net in minske op tsjin wêze. Mar ik freegje my even óf oft, as dizze moty oannommen is, oerliz mei it bidriuwslibben dan folie mear is as in meidieling oan it bidriuwslibben. De heer B. P. van der Veen: Ook dit debat dreigt weer oeverloos te worden. Ik doe daar natuurlijk aan mee. Is het doorgaande verkeer, dat volgens de motie van mevr. Brandenburg geweerd moet worden, nu een stuk ellende dat zo groot is, dat we daar alle mogelijke maat regelen tegen moeten nemen? Volgens het onderzoek dat er geweest is, is het doorgaande verkeer ongeveer 35 Maar op dezelfde bladzijde staat ook, dat het doorgaande verkeer voornamelijk geconcentreerd is op die wegen en straten die nu als tangenten fungeren, Stationsweg en omgeving e.d. Als we in de binnenstad kijken, dan is het doorgaande verkeer maar 10 tot 20 Is dat nu zo ver schrikkelijk belangrijk? Is die 10 of 20 nu precies de narigheid zonder welke alle problemen opgelost worden? Ik geloof, dat met het maken van lussen op de Nieuwestad de problemen alleen maar groter worden. Ik geloof dus, dat het belang niet zo groot is, dat het deze motie wettigt. Dan vraag ik mij ook af of je de moeilijkheden die je wilt oplossen niet eens zou kunnen bekijken met éénrichtings verkeer voor ogen en dan eens te kijken wat er te bereiken valt zonder dat je daar op wat voor manier ook met afslui tingen gaat beginnen. Nu zegt de heer Vellenga: Wij bedoelen het helemaal niet verkeerd, jullie moeten het niet verkeerd lezen, we moeten geen legendevorming hebben, we hebben oog voor de belangen van de middenstand en daar willen we mee praten, maar we willen eerst de motie aangenomen hebben; daarna komt de inspraak pas. Dat is dan wat de heer Vellenga onder democratie verstaat, begrijp ik. Ik vind dit niet een logische opvatting, maar enfin, dat is dan natuurlijk subjectief bekeken. Ik vraag mij wel af wat de bedoeling van die motie is. De doeleinden nota op zichzelf geeft vrij duidelijk aan wat de oogmerken en gedachten van het College zijn. Hetgeen in de nota staat en hetgeen zich tot nu toe in deze Raad heeft afge speeld heeft al onrust genoeg gewekt bij diegenen die in de binnenstad hun brood verdienen en hun zaak hebben en daar echt moeten leven, niet alleen als homo-economicus, maar als iemand die er droog brood kan verdienen. Ik weet niet of de homo-economicus van de heer Singelsma er terecht bijgesleept is. Er zijn zelfs mensen die voor de lol in een auto stappen, maar dan moeten ze natuurlijk wel eerst zo'n ding hebben, anders is het minder gemakkelijk. Maar goed, dat laat ik nu even buiten beschouwing. Het is dus zo, dat de doeleindennota op zichzelf al voldoende duidelijk uit laat komen, dat de ontwikkeling zal gaan in de richting van althans een belemmering van het verkeer in de binnenstad. Hoe dat moet, kan nog verder bekeken worden. Als daar nog een motie overheen komt, welke zin kan dat dan anders hebben en welke indruk kan dat op belanghebbenden anders maken, dan dat de klub van de heer Vellenga van mening is, dat de doeleindennota nog niet genoeg belemmeringen teweeg brengt. Het moet dus erger vanuit dat standpunt bekeken. En dan moet je niet zeggen, dat je er wel oog voor hebt. Dan is het zo, dat je gewoon anders over die aangelegenheden denkt, dan dege nen die daar hun boterham moeten verdienen. Dat is Uw goed recht om er zo over te denken, maar zeg het dan ook op die manier. Zoals het hier getracteerd wordt, kan het naar buiten alleen de indruk wekken, dat de P.v.d.A. vindt, dat de doeleindennota nog niet ver genoeg gaat; er moet in een motie nog een schepje bovenop gedaan wor den. (Mevr. Brandenburg-Sjoerdsma: Wij zijn alleen bang dat het verkeerd uitpakt en daarom willen we het eerst proberen.) Dat is wat ik over de motie van mevr. Brandenburg kwijt wilde. Ik kan mij dus verenigen met een heleboel dingen die door de heren Heidinga en De Leeuw zijn gezegd. Ik zou me ook kunnen verenigen met de motie van de heer De Leeuw. Ik geloof, dat je inderdaad niet moet beginnen met welke maatregel dan ook, als je niet zorgt dat voor de moeilijkheden die daardoor ontstaan, ook een oplossing is gevonden. Dat is, dacht ik, ook het standpunt van de heer Miedema, ook het standpunt overigens, dat ertoe geleid heeft, dat, toen wij de Kelders helemaal als voetgangers gebied zagen ingericht, de situatie teruggedraaid werd totdat er wel een alternatief voor de parkeermoeilijkheden gevonden zou zijn; terecht, dacht ik. Waar ik het niet mee eens ben en ik zou het vervelend vinden, als bij stem ming over de motie van de heer De Leeuw uit mijn voor stemmen afgeleid zou worden, dat ik het met alle onder delen daarvan eens ben is de rol die aan het frequente openbaar vervoer wordt toegedacht. Het is een mooie kreet, maar laten we er wel van overtuigd zijn, dat open baar vervoer geen panacé is en beslist niet de oplossing kan bieden voor de problemen die we hier hebben. Het is een gebrekkige oplossing voor een deel van de problemen, maar het lost zeker niet het hele probleem op. De Voorzitter: Ik stel voor, dat nu eerst Weth. Tiekstra zijn visie geeft over de beide moties. Daarna zou ik de indieners van de moties de gelegenheid willen geven om in te gaan op de opmerkingen en vragen betreffende de mo ties. Daarna kunnen we een tweede instantie houden. De heer Tiekstra (weth.)De moties hebben nogal wat losgewoeld. Op zich is dat natuurlijk niet zo verbazing wekkend. Deze moties de ene in het verlengde van de andere bewegen zich nogal in de sfeer van de object doelen en de taakstellingen. Dat betekent, dat we bij de beoordeling van die moties ook rekening moeten houden met uitspraken die reeds door de Raad gedaan zijn. Ik kom daar straks nog wel op terug bij het afronden van mijn reactie. Ik zou aan het adres van mevr. Brandenburg en de heer Vellenga waar zij spreken over proef en experiment willen zeggen, dat in de doeleindennota onder meer als een voorbeeld van een objectdoel of een taakstelling is opge nomen, het maken van de bekende lussen. Wat dat betreft is dat op zich geen nieuwsdat stond al bij het verschijnen in de doeleindennota. Een andere zaak is natuurlijk wel, dat, als men tot een proef of een experiment wil overgaan, men die proef of dat experiment zo goed en zo compleet mogelijk moet conditioneren. Anders krijgt die proef of dat experiment geen reële kans. En ik dacht, dat het verstandig was, dat als deze motie door de Raad zou worden aan genomen, dit dan beschouwd wordt als een onderwerp waarop het College bij de aanbieding van het structuurplan in het begin van volgend jaar terug komt met een reële aanduiding van wat als proef of experiment op dit terrein mogelijk is. Ik zeg dit ook daarom, omdat we als Raad duidelijk ervaring hebben opgedaan toen wij de proef heb ben genomen met de Kelders en het stukje Voorstreek tot inrichting van een wandelgebied. Reeds toen is naar mijn mening terecht door de toen in het overleg betrokken zijnde middenstand nadrukkelijk gezegd: Dat kan wel, maar dan moet er accommodatie beschikbaar zijn opdat dit ook inderdaad als voetgangersgebied kan functioneren. Die accommodatie ontbrak daar op dat ogenblik zeer beslist en daardoor is deze proef dan ook de mist ingegaan. Ik ga niet in op het voorbeeld dat mevr. Brandenburg heeft gegeven, maar dat zal zij ook niet van mij verwachten. Dan iets over het overleg met de winkeleirs van de bin nenstad. Het is de Raad bekend, dat stellig tot en met het praatstuk de betrokken winkeliers in het overleg vertegen woordigd zijn geweest. Ik zeg „tot en met het praatstuk" want ik kan op het ogenblik niet categorisch verzekeren, dat ze er ook tot en met de doeleindennota bij betrokken zijn geweest, maar ze zijn betrokken geweest bij het over leg over de stof die uit de hearings e.d. is gekomen. Ik wil dus nadrukkelijk zeggen, dat het College zich voortdurend heeft opgesteld met een duidelijke mate van bereidheid voor overleg met deze belangrijke belangengroep het is een belangengroep maar dat is helemaal geen scheldwoord in de binnenstad. En dat betekent ook, dat deze bereid heid dat is een opmerking aan het adres van de heer De Leeuw ook voor de komende procedure bestaat. De heer De Leeuw zal zich stellig herinneren, dat ik bij een eerdere behandeling een duidelijk tijdschema heb aangegeven ik dacht, dat het zelfs in de nota staat waar o.a. ook de inspraakprocedure weer zijn plaats krijgt. Ik ga cr daarbij dus vanuit, dat, als we gaan praten over een proef of een experiment, dat niet eerder gebeurt dan nadat het structuurplan door de Raad is vastgesteld. Het lijkt mij ook niet reëel om te verwachten, dat dit eerder zou kunnen. Dan wil ik nog een enkele opmerking maken dit ter voorkoming van misverstanden of legendevorming over het standpunt van het College t.a.v. de winkelfunctie. Het is, dacht ik, buiten kijf, dat de winkelfunctie van de binnenstad één van de meest wezenlijke en meest waar devolle functies van het functiepatroon van de binnenstad is. Die waardering bestaat althans aan deze kant van de tafel. En ik dacht, dat die waardering ook bij de Raad wel leeft. Dat is ook uitgangspunt geweest bij de behandeling in de doeleindennota. Er mag dus nooit het misverstand ontstaan, dat de filosofie van het aanrijdbaar en bereikbaar zijn van de binnenstad door de particuliere auto verlaten is. Integendeel, de Raad heeft vastgesteld bij de richt- doelen over het autoverkeer: „Mate van toegankelijkheid voor particulier autoverkeer van bewoners: 100 van hen moer over een parkeerplaats in de buurt van de woning kunnen beschikken; van bezoekers: vergroting van het aantal parkeerplaatsen in de binnenstad voor bezoekers vinden in het terugdringen van het parkeren door werkers in de binnenstad." Ik dacht, dat dit een duidelijke uitspraak is. En dat betekent, dat dus ook deze Raad van mening is, dat de particuliere auto een entrée tot de binnenstad heeft en ook zal houden. Maar tegelijkertijd zal een proces op gang moeten worden gebracht waarbij we het gebruik van de auto voor bestemmingsverkeer van de binnenstad dui delijk reguleren; we moeten proberen dat hele proces onder controle te brengen omdat een ieder wel van mening is, dat het ongebreideld voortwoekeren van het autogebruik in de binnenstad niet kan worden getolereerd. Ik dacht, dat dat ook het standpunt was van de winkeliers van de binnenstad. Dat betekent gewoon, dat we deze hele pro blematiek toch wel duidelijk wat genuanceerder moeten benaderen. Ik laat de uitspraak over de moties aan de Raad over. Ik herhaal alleen maar, dat, als men een proef wil nemen, deze proef duidelijk geconditioneerd moet zijn, wil men deze proef een reële kans van slagen geven. Want als een niet goed geconditioneerde proef mislukt, zitten we duidelijk helemaal in de boot. Minnen en plussen, zoals de heer Vellenga zei, zullen dan tegen elkaar afgestreept moeten worden in de vorm van: Als wij minnen willen veranderen in plussen, zullen die en die accommodaties erbij horen. En ik vind een dergelijke proef gewoon een kwestie van zorgvuldig onderzoek en eventueel ook van voortgaand overleg. Mevr. Brandenburg-Sjoerdsma: Ik zou eerst even in willen gaan op wat de heer Van der Veen heeft gezegd. Hij heeft gezegd, dat in de doeleindennota staat, dat er lussen zullen komen en dat dat de P.v.d.A.-fractie waar schijnlijk niet ver genoeg gaat en dat er daarom een motie moet komen waardoor het doorgedrukt wordt. Nu vind ik dat een vreemde opvatting, want ik heb in de motivering gezegd, dat wij juist een proef willen nemen. Wij zijn n.l. zelf ook helemaal niet overtuigd van het feit, dat het allemaal zo goed zal lopen. Wij zijn ook van mening, dat de gegevens die beschikbaar zijn niet volledig zijn en ook eigenlijk niet volledig kunnen zijn. Ik ben mij er wel van bewust, dat je bij een proef ook nog niet alles boven water haalt. Het gaat er dus helemaal niet om de zaak door te drukken. Maar hoe stelt de heer Van der Veen zich voor, dat het wel zou moeten? Als je besluit, dat er in de toekomst lussen moeten komen, dan moet je toch ergens beginnen. Als ik dan zeg „op korte termijn" dan bedoel ik natuurlijk niet „volgende week"; het betekent gewoon „zo snel als de dienst kan". Als dan blijkt, dat de keuze van de lus op de Nieuwestad eigenlijk een te ingewikkelde is, dan kan er een andere worden genomen. Ik heb in mijn toelichting gezegd: „Overigens geven wij onze suggestie graag voor een betere." Als de dienst meent, dat dit zo niet kan, dat dit teveel voorbereiding vraagt en dat de korte termijn veel te lang zou worden, dan zou je naar een ander voor beeld moeten overstappen. De heer Tiekstra zegt, dat je zo n proef goed moet gebeleiden, maar dat spreekt naar mijn idee vanzelf. Natuurlijk moeten we dat niet in het wilde weg doen; dan helpt het ons helemaal niet, dan komen we er niet verder mee. (De heer B. P. van der Veen: Kunt U duidelijk maken, als hetgeen de motie wil al in de doeleindennota staat, welke zin die motie bovenop die doeleindennota kan hebben? Vindt U de doeleinden nota niet ver genoeg aan?) Wij vinden alleen maar, dat je alvast in het klein moet beginnen. Wij willen dat niet over een paar jaar doen. De heer Heidinga heeft enige tijd geleden gezegd, dat er in 1965 ook een heleboel is besloten, maar dat we er nooit toe gekomen zijn iets te doen. Wij willen juist iets gaan doen. Wij willen eens zien hoe het loopt. Als je straks vijf lussen tegelijk in gaat stellen dan kan je veel moeilijker terug. Dan heb je allerlei beslis singen genomen, onomkeerbaar. En dat willen we voor komen. De heer Singelsma heeft gevraagd wat bedoeld wordt met „aanpassing van het wegdek". Achteraf dacht ik, dat wij die zin beter weg hadden kunnen laten. Want eigenlijk spreekt het wel voor zichzelf, dat, als de dienst bekijkt hoe het zal moeten, ook aan het wegdek aandacht wordt ge schonken. Wij bedoelen geen balstenen, maar het aan brengen van strepen, het tekenen van banen voor fietsers e.d. Het gaat om kleine dingen die uit de praktijk blijken. Ik ben geen verkeersdeskundige, ik dacht ook niet, dat een

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1973 | | pagina 4