j6 if I De Voorzitter: Kunnen de indieners ermee instem men, dat het amendement beperkt wordt tot de eerste zin? (De heer Schaafsma: Als het langparkeren in de binnen stad daarmee niet volkomen uitgesloten is, dan gaan wij akkoord.) Eventueel in het kader van parkeergarages, want dat stelt U zelf. (De heer J. de Jong: Ja, maar de mogelijkheid moet er zijn om daarop terug te komen, want als die mogelijkheid er niet is dan binden we ons.) U kunt straks op die kwestie terug komen. (De heer J. de Jong: Akkoord.) (De heer Tiekstra (weth.): Ik vind dit niet allemaal even duidelijk.) Ik geloof, dat we de discussie hierover nu wel kunnen sluiten. We kunnen nu overgaan tot stemming over de inge diende amendementen. Allereerst vraag ik stemming over het amendement van de V.V.D., dat nu luidt: „Langpar keren (4 uur en langer) bij voorkeur buiten de tangenten." (De heer P. D. van der Wal: Ik dacht, dat ons amende ment verder ging.) Ik wil het amendement van Axies wel eerst in stemming brengen; het gaat niet verder, maar U zit op een heel ander stramien. Maar ik heb er geen enkel bezwaar tegen Uw amendement eerst af te handelen. Het amendement van Axies luidt: „Vanaf de parkeergelegen heid rond de grachtengordel aantrekkelijke looproutes en openbaar vervoer naar de binnenstad." Dit amendement past wel bij dit hoofdstuk, maar eigenlijk niet bij dit richt- doel. (De heer P. D. van der Wal: We zouden dit amen dement kunnen beschouwen als een aanvulling op de richtdoelen i.p.v. als een vervanging van richtdoel 2-4. Dan zou het richtdoel 2-5 worden, of het zou gewoon een aan vulling kunnen zijn op richtdoel 2-4.) De heer Tiekstra (weth.): Ik moet helaas zeggen, dat dit hier niet thuishoort. Wij hebben het bij dit onderdeel van de nota over particulier autoverkeer. Het openbaar vervoer en het fiets- en voetgangersverkeer komt straks nog aan de orde. Daar horen deze zaken thuis. (De heer P. D. van der Wal: Je kunt dit toch niet allemaal scheiden. Het is een samenhangend pakket.) De Voorzitter: Het is het goed recht van de heer Van der Wal zijn amendement als aanvulling op dit richtdoel te beschouwen. Wij brengen dat nu in stemming. Het commentaar van Weth. Tiekstra heeft iedereen goed gehoord. Het amendement van Axies betreffende een aanvulling op richtdoel 2-4 wordt verworpen met 19 tegen 16 stem men. De Voorzitter: Dan breng ik nu het gewijzigde amen dement van de V.V.D. in stemming. Het amendement van de V.V.D. betreffende richtdoel 2-4 wordt verworpen met 21 tegen 14 stemmen. Richtdoel 3-1. De Voorzitter: M.b.t. dit richtdoel zijn amendementen ingediend door de P.v.d.A., de C.C.P. en Axies. Die amendementen zijn, dacht ik, vrijwel gelijk. Het is een kwestie van woorden. Misschien is het mogelijk daar een gezamenlijk amendement van te maken. De heer Rijpma: Er is een klein verschil tussen het amendement van de P.v.d.A. en dat van ons. Ik wil daar wel graag wat duidelijkheid over hebben. Het amendement van de P.v.d.A. luidt: „Geen aantasting van het bestaande straten- en grachtenpatroon." Dat van ons luidt: „Geen aantasting van het bestaande straten- en grachtenpatroon van de binnenstad." Ik weet niet of hun amendement bijv. slaat op een doorbraak achter de Kanaalstraat. (Stemmen: Nee.) Daar slaat het dus niet op. Dan is het duidelijk. (De heer Vellenga: Wij kunnen er wel bijzetten „van de binnenstad".) Ik wilde alleen maar weten wat de bedoe ling van de P.v.d.A. was. Als het de bedoeling was om bijv. ook een doorbraak vanaf het gevangenisterrein naar het fabrieksterrein van de Lijempf uit te sluiten, dan dekken de amendementen elkaar niet. Daar moet wel zekerheid over bestaan. De Voorzitter: Wij moeten ons natuurlijk wel reali seren, dat wij hier spreken over het gebied dat in dit voorstel wordt aangeduid als binnenstad. En of de woorden „van de binnenstad" er nu wel of niet bij staan, in beide gevallen slaat het op de binnenstad, het gebied, dat in de nota wordt bedoeld. De amendementen kunnen daarom niet verschillend zijn. Zijn we het er over eens, dat de amendementen gelijk zijn? De heer Heidinga: Ik zou hier toch nog wel iets over willen zeggen. Het amendement zoals dat door de C.C.P. is ingediend kan niet worden aangenomen. Dat kan de Raad niet doen. De Raad moet aannemen: „Zo min mogelijk aantasting straten-en grachtenpatroon." Wij kun nen deze stad niet op slot zetten. Als we dit amendement aannemen dan mogen we bijvoorbeeld de Oosterkade niet recht doortrekken naar de Grachtswal, want dan breken we door een stukje van het Huis van Bewaring heen. Wat is dit nu voor kolder? Waarom moeten we op het ogenblik als Raad B. en W. en onze dienst zozeer vastzetten, dat er totaal geen mogelijkheid en speelruimte overblijft om de zaak uit te werken? Dat is te gek om los te lopen. Het is gewoon kinderachtig om zo te handelen. „Zo min mogelijk aantasting", daar zijn we het allemaal over eens. We moe ten handhaven wat mogelijk en nuttig is. Maar er moet geleefd kunnen worden in deze stad. De Voorzitter: Ik moet eerst even een punt van orde stellen. Het staat helemaal los van hetgeen wij op het ogenblik behandelen. Het is U waarschijnlijk bekend, dat er vanavond een demonstratie plaats vindt van een aantal jongeren. Zij hebben gevraagd of zij via mij aan de Raad een petitie mochten aanbieden en zij wilden dat graag doen in de koffiepauze. Nu is misschien door het slechte weer de demonstratie wat sneller afgelopen dan zij hadden gedacht en zij staan nu al voor het Stadhuis. Zij vragen of zij op dit moment de petitie mogen aanbieden. Ik zou U willen vragen of U ermee instemt, dat wij de ver gadering even schorsen. Dan kan ik de petitie in ontvangst nemen. De Raad stemt hiermee in. De Voorzitter schorst, om 20.35 uur, de vergadering voor het in ontvangst nemen van een petitie. De Voorzitter heropent, om 20.40 uur, de vergadering. De Voorzitter: Ik heb net al gezegd waarom ik de vergadering even heb geschorst. Een groot aantal jongelui met fakkels hebben mij inderdaad een petitie aangeboden en gevraagd de petitie te Uwer kennis te brengen. Dat doe ik bij dezen, want de petitie heeft betrekking op de proble matiek waarover U vanavond spreekt. „Aan de Gemeenteraad van Leeuwarden, Dames en heren, De deelnemers aan de fakkeloptocht, georganiseerd door de Werkgroep Binnenstad Biels 28, aktiegroep Het Klop pend Hart, Werkgroep Milieu, Axies en het Geheim Genootschap „De Tweewieler", zijn van mening, dat het behoud van de Leeuwarder binnenstad eist: a. Het zoveel mogelijk terugdringen van het particulier autoverkeer. b. Geen bovengrondse parkeergarage's binnen de grach tengordel. c. Het zo spoedig mogelijk instellen van een wandel gebied. Wij dringen er bij U op aan vanavond Uw beslissingen in deze geest te nemen." Hiermede heb ik aan het verzoek van de jongelui voldaan. Ik stel voor, dat we onze discussie hervatten. We waren bezig met richtdoel 3-1. De heer P. D. van der Wal: Wij hebben een amen dement ingediend, dat luidt: „Geen aantasting straten- en grachtenpatroon, c.q. in het geheel geen doorbraken." Maar dat laatste deel kunnen we wel laten vervallen. Dan komt ons amendement overeen met het amendement van P.v.d.A. en C.C.P. De heer B. P. van der Veen: Gelet op de wellust waarmee deze Raad zich in het verleden aan dempingen heeft schuldig gemaakt.... (De heer Heidinga: Deze Raad?) De Raad van de gemeente Leeuwarden. De heer Heidinga heeft er altijd van harte aan meegedaan. Gelet op de historie zou dit mij inderdaad uit het hart gegrepen moeten zijn. Maar het is mij en wat dat betreft ben ik het met de heer Heidinga een klein beetje eens te absoluut. Ik zou mij kunnen voorstellen, dat je zegt: We dempen niets meer. Akkoord. De mogelijkheid van het verleggen van een waterloop als dat om de een of andere reden nodig zou zijn zou ik niet bij voorbaat willen uitsluiten. Ik voel er niets voor lukraak en in het wilde weg te gaan doorbreken, maar om nu te zeggen: Het mag helemaal niet meer, gaat mij ook te ver. Ik vind, dat je dat soort dingen op dit moment niet zo op slot kunt zetten. Ik weet wel, dat niets Uw College zal verhinderen om, ongeacht wat er over deze doeleindennota besloten wordt, toch met voorstellen te komen die er tegen ingaan en dan kunnen we dan wel verder zien, maar dat is op dit moment natuurlijk niet de opzet die wij hebben als we over de doeleindennota praten. Hoe beroerd ik het ook zou vinden om de woorden „zo min mogelijk" te laten staan, omdat dan het hek weer van de dam is, ik vind de andere oplossing met de heer Heidinga onaanvaardbaar. De hear Singelsma: Ik bin fan miening, dat wy de technokraten in bytsje yn de stokken halde moatte. Ik bin it dus hielendal net iens mei hwat de hear Heidinga sein hat. It fait my eins ek in bytsje fan him 6f. Nou't dy hiele klub mei „de üle" ünder de tekkens leit, moast hy ek hwat mear yn 'e pas rinne, soe ik sizze. De heer J. de Jong: Ik ben toch echt met de heer Hei dinga van mening, dat, wanneer je practisch de zaak moet uitwerken, je ook mogelijkheden moet hebben. Wanneer wij deze zaak behandeld hebben en onze diensten hiermee verder moeten, dan moeten ze ook kunnen werken. En als je op een bepaald moment de zaak radicaal op slot zet, dan kan je er geen kant meer mee uit. En dan vraag ik mij af wat de Raad zich eigenlijk voorstelt straks op tafel te krij gen. Ik zou toch echt willen pleiten voor het handhaven van het richtdoel zoals dat door B. en W. is voorgesteld: „Zo min mogelijk aantasten straten- en grachtenpatroon." We moeten het dan verder overlaten aan degenen die het moeten uitwerken. En als het ons dan niet naar de zin is, kunnen we altijd nog nee zeggen. Om nu al nee te zeggen, gaat mij te ver. De heer Van Haaren: Nu toch de uitdrukking „op slot zetten" van de heer Heidinga zo uitgebreid ter sprake komt, wil ik er ook wel iets over zeggen. Ik geloof, dat het bijzonder gewenst is om de zaak op slot te zetten. Je zet iets op slot om het veilig te stellen. En als je dat niet doet, dan heb je inderdaad alle kans, dat zich herhaalt wat in het verleden is gebeurd, dat er allerhande dempings- en door braakneigingen zich bot gaan vieren. En dan zeg ik: Zet die boel maar op slot. Dan kunnen altijd nog wel op een gegeven ogenblik andere voorstellen, die het principe niet aantasten maar een kleine verandering aanbrengen of een kleine afwijking betekenen die voor iedereen aanvaardbaar is, worden gedaan. We kunnen altijd in de Raad nog wel over dergelijke voorstellen praten. Maar ik vind, dat we in principe moeten besluiten om de boel op slot te zetten om de dempings- en doorbraakdriften in te tomen. De Voorzitter: Ik moet U er wel op attent maken, dat u eigenlijk niet veel keus meer hebt. U hebt bij het behan delen van hoofdstuk A II een richtdoel gewijzigd door de woorden „zo min mogelijk aantasting" te vervangen door „geen aantasting". Dat amendement is aangenomen en dezelfde meerderheid zal eigenlijk ook dit amendement aan moeten nemen. Anders zouden er twee richtdoelen volkomen met elkaar in strijd komen. Ik maak U hier alleen maar op attent voor de goede orde. Dat amendement is in de vorige vergadering aangenomen met 19 tegen 16 stemmen. De discussie is nu gesloten. Wij kunnen stemmen over het amendement. Het amendement van P.v.d.A., C.C.P. en Axies luidt nu: „Geen aantasting straten- en grachtenpatroon." Het amendement betreffende richtdoel 3-1 wordt aan genomen met 21 tegen 14 stemmen. Richtdoel 3-2. De Voorzitter: Er zijn amendementen ingediend door de P.v.d.A. en de C.C.P. Een deel van het amendement van de P.v.d.A. is praktisch gelijk aan het amendement van de C.C.P. (De heer Vellenga: Wat doet U met de door ons ingediende motie?) Ik zie de motie van de P.v.d.A. eigenlijk zo, dat een stukje daarvan betrekking heeft op het richtdoel waarover we nu praten en dat het grootste deel daarvan slaat op de objectdoelen. (De heer Vellenga: Het houdt er wel zodanig verband mee, dat ik dacht, dat je het wel in één greep zou moeten behandelen. Het is voor ons een logisch geheel en het hoort bij deze bladzijde. Wij zouden het op prijs stellen het nu te behan delen.) Als U het hierbij moet betrekken om Uw standpunt duidelijk te maken, akkoord. Dan stel ik voor, dat, als we richtdoel 3-2 hebben behandeld, we meteen overstappen op de behandeling van de motie. Ik heb graag, dat we nu eerst de discussie even beperken tot richtdoel 3-2. Mevr. Brandenburg-Sjoerdsma: Wij willen graag het woord „lussen" vervangen door „ontsluitingswegen". Dat is niet zo'n principiële zaak, maar een lus is maar één soort ontsluitingsweg en er zijn dus meer soorten, bijv. insteken en trossen. Verder willen wij, voor tangentwegen maximaal 2 rijstroken in de nota staat 4 rijstroken binnen de bestaande structuren. De Voorzitter: De C.C.P. heeft voor dit deel ook een amendement ingediend. Zij stellen voor: „Voor tangent wegen voorlopig niet meer dan 2 rijstroken." De C.C.P. heeft dus het woord „voorlopig" ingelast. De heer Tiekstra (weth.): Het lijkt mij wel belangrijk hierop even te reageren. Ik ben het met mevr. Brandenburg eens, dat op zich genomen de hantering van het woord „lus" of „ontsluitingsweg" geen principiële zaak is. Als we maar weten waar we het over hebben, als we maar van elkaar weten dat we het over hetzelfde hebben. Op zich is het een kwestie van woordgebruik. Over het algemeen is het natuurlijk zo, dat een lus duidelijk aangeeft wat bedoeld wordt. Een ontsluitingsweg kan natuurlijk veel meer inhouden; die kan bijv. een gehele ontsluiting van het binnenstadsgebied betekenen. In die zin wordt het woord ontsluitingsweg in nieuwe bestemmingsplannen vaak gebruikt. Vandaar, dat ik het woord „lus" zou prefereren. Maar ik zeg nogmaals, dat het een kwestie van woordgebruik is. Als we het over de inhoud van het te gebruiken woord eens zijn, maakt de keuze mij bar weinig uit. (De heer Heidinga: Het is niet hetzelfde. Bij leven en welzijn krijgt U mij in de toekomst gegarandeerd aan de hals over een ontsluitingsweg. Een ontsluitingsweg is geen lus.) Ik probeer mij dat toneeltje voor te stellen. Ik heb daar wat moeite mee. (Gelach) De Voorzitter: Ik wil er nog wel even op wijzen, dat in de hele nota het woord „lus" is gebruikt. Daarom is het ook bij de formulering van dit richtdoel gebruikt. Ik zie, dat mevr. Brandenburg het ermee eens is het woord „lus" te handhaven. De heer Tiekstra (weth.): Het andere deel van het amendement betreft heel duidelijk een princiële zaak. Ik heb hier in de vorige vergadering ook al het een en ander over gezegd. Als de Raad het besluit neemt om tangenten van 2 rijstroken binnen de bestaande structuren te han teren -ik wil dit ook plaatsen tegen de achtergrond van het zoëven aangenomen amendement dat betekent dat, dat aan de capaciteit van de tangenten een harde grens wordt gesteld, een grens die duidelijk harder is dan die van de 4 rijstroken die worden voorgesteld in het richtdoel van B. en W. En ik dacht, dat we ons dan ook voor ogen moe ten houden wat de consequenties daarvan zullen zijn. Het is, dacht ik, heel erg duidelijk, dat, wanneer het verkeers aanbod op een weg met twee rijstroken de capaciteit van die weg teboven gaat en dat kan gebeuren er een situatie ontstaat waarbij heel erg duidelijk van een sterkere mate van milieubederf sprake kan zijn. Immers, men be vordert op deze wijze duidelijk filevorming etc. etc. Men kan natuurlijk als Raad zeggen, dat men niet meer wil, akkoord, die bevoegdheid heeft de Raad. Men kan ook zeggenIk wil het hier eerst mee proberen en zien hoe het zich in de toekomst gaat ontwikkelen. Ik dacht, dat het laatste beter is dan het eerste sorry dat ik het zo zeg omdat naar mijn mening al te absolute uitspraken over de capaciteit van onze verkeersvoorzieningen onvoldoende rekening houden met de ontwikkeling van de mogelijk-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1973 | | pagina 7