nog geen duidelijk beeld dat een aantal elementen uit de bijdrage aan de discussie van de heer Vellenga zo sterk structuur-bepalend zijn, dat die ook in een ontwerp of een model van een structuurplan of verschillende modellen van een structuurplan weer terugkomen. Ik geloof dus, dat het niet juist zou zijn als de Raad de Raad is natuurlijk volledig vrij tot dit soort absolute uitspraken zou komen. De heer Vellenga pleit voor een proces van herstel en vernieuwing. Hij heeft die woorden gebruikt en ik houd hem daar graag aan. Welnu, als we t.a.v. bepaalde functies voor herstel en vernieuwing in de binnenstad bezig zijn, dan is het m.i. een illusie te veronderstellen, dat dat onder alle omstandigheden zou kunnen binnen de gegeven historische structuur. Als ik daarover praat, heb ik het niet over de terpen maar wel over de ruimtelijke opgave die daarin ligt opgesloten. Zeker is dat het geval als het tegelijkertijd gekoppeld wordt aan een duidelijke beheer sing van het huurniveau van het herstel van de woon functie. We moeten ons m.i. goed realiseren, dat het hele proces van vernieuwing, reconstructie, restauratie en rehabilitatie van de binnenstad ook inhoudt, dat dat dui delijk een zware financiële opgave is voor de gemeentelijke overheid voor de komende ik ben voorzichtiger dan de heer Heidinga decennia. De heer Heidinga heeft nog gevraagd naar de proef tuinen van Staatssecretaris Schaeffer. (De heer Heidinga: Ik heb daar niet naar gevraagd.) Nee, dat is zo. Het was de heer Vellenga die daar naar vroeg. (De heer Vellenga: Soms vraag ik hem wel eens om raad, maar dit had ik zelf bedacht.) Die twee grote fractievoorzitters kluts ik wel eens door elkaar. Maar terug naar de proeftuinen. Ik kan de heer Vellenga vertellen, dat wij zeer binnenkort nog een afspraak met de Staatssecretaris zullen maken en in het gesprek zal stellig dit onderwerp aan de orde komen omdat ik het toch wel eens ben met de sprekers die gezegd hebben, dat Leeuwarden uniek is en omdat ik weet, dat de binnenstadsproblematiek voor wat Leeuwarden betreft ook de belangstelling van de Staatssecretaris zeer sterk heeft. Hij heeft ons n.l. verzekerd, dat hij zeer intensief kennis had genomen van de stukken, in het bijzonder van de doeleindennota waarvan hij de inhoud ook volledig kende. Hij heeft ons ook verzekerd, dat hij met bijzonder veel waardering kennis genomen heeft van de inspraak procedure die wij hebben toegepast. Dan is door de heer Vellenga en anderen zijn hem in dit voetspoor gevolgd een nogal uitvoerige be schouwing gehouden over de functie van het Wilhelmina- plein. Mij dunkt, dat het standpunt dat t.a.v. het Wilhel- minaplein is ingenomen door de meerderheid van het College, recht kan doen aan de opvatting van de heer VellengaHandhaaf voorlopig maar de parkeerfunctie die er op ligt en zie de ontwikkeling voor de toekomst aan; dan kan daar altijd nog een uitspraak over gedaan worden. Ik zie ook niet, dat de ondergrondse voorziening, waarvan ik persoonlijk vind, dat die op deze hoogwaardige parkeer plaats wel terecht mag komen, er de eerste jaren reeds zal moeten verrijzen. Ik dacht, dat de Raad en ook de op volgende bestuurscolleges stellig nog voldoende tijd heb ben om zich daarop te beraden. In die situatie is voor lopige handhaving van de gegeven parkeerfunctie, mis schien nader geconditioneerd, stellig geen bezwaar. Ik neem nu één opmerking van de heer Vellenga gelijk mee; ik moet zeggen, dat ik een persoonlijke opvatting geef. Het gaat om zijn opvatting omtrent het maken van het goed groenplan voor de hele stad in goed overleg met de burgerij. Aan het eind van zijn betoog kwam de heer Vellenga nog weer terug op de begeleiding vanuit de burgerij bij de verdere planvoorbereiding. Ik heb de over tuiging gekregen, dat naar zijn oordeel de begeleiding vanuit de burgerij beter geïnstitutionaliseerd zou kunnen worden, ook ruimer opgezet zou kunnen worden en daar door misschien ook beter zou kunnen passen op het belangstellingenpatroon dat uit de burgerij ons tegemoet is gekomen. Ik ben stellig bereid te proberen zowel het groenplan alsook de verdere planvoorbereiding in over eenstemming met zijn opvatting te realiseren. Of wij nu direct daarvoor een Raad voor de Binnenstad of iets dergelijks moeten hebben, och, de naam doet niet zo zeer terzake. Ik geloof, dat een goede realisering van het bekende belangstellingenpatroon binnen zo'n begeleidings orgaan bijzonder belangrijk kan zijn. De heer Vellenga kan ervan verzekerd zijn, dat ik graag mee doe aan deze mogelijkheden. Dan heeft de heer Vellenga en de heer Rijpma is op dit punt nog veel verder gegaan gesproken over de uitbreiding van de woonfunctie, in het bijzonder ook m.b.t. de uitbreiding met Eebuurt/Reindersbuurt. Daarbij kwam ook de kwestie van het huurniveau aan de orde. Nu dacht ik, dat in de hele procesgang waarmee wij bezig zijn altijd terugkoppelingen of uitbreidingen mogelijk blijven. Ik dacht, dat wij voorzichtig moeten zijn met het op ons nemen van al te zware opdrachten m.b.t. het herstel van de woonfunctie. Dat zal met de gedane voorstellen al moeilijk genoeg zijn en tijd genoeg vergen. In die situatie geloof ik, dat je beter kunt proberen een harde kern te pakken waar je reële kansen hebt; ik denk dan met andere raadsleden in het bijzonder aan de omgeving van Grote Kerk en de omgeving van Grote Kerkstraat. Misschien is er een mogelijkheid dat uit te breiden. Maar ik geloof dus, dat we, als we als proeftuin zouden willen functio neren, een aantal harde kernen zouden moeten vinden die ook inderdaad realiseerbaar zijn qua omvang en qua inrichting. De mogelijkheid om nog tot verdere uit breidingen in de bestemmingen te komen, acht ik voor de toekomst bepaald niet uitgesloten. (De heer Vellenga Graag even een interruptie. Men kan natuurlijk eens af gaan op de mogelijke belangstelling die er bij mensen leeft voor bepaalde sectoren, voor bepaalde wijken. Daaruit zou iets te distilleren zijn van een keus die wij t.z.t. alsnog zouden kunnen maken.) Men kan proberen te komen tot een peiling van de wensen. En men kan aansluitend daarop proberen te komen tot een peiling van de behoefte en tot een vaststelling van de omvang van de wensen en behoeften. Dan kunnen we, dacht ik, met dat onderzoek materiaal verder uit de voeten en de vraag beantwoorden of de geprojecteerde woongebieden van voldoende omvang zijn en van voldoende capaciteit zijn, dan wel of ze uit gebreid moeten worden. Maar ik zeg nogmaals, dat kan in de verdere planprocedure een rol gaan spelen. De heer Vellenga heeft m.b.t. het verkeer de opmerking gemaakt, dat er uiteraard een spanning is tussen de verkeersfunctie, het functiepatroon van de binnenstad en wat de binnenstad m.b.t. deze twee elementen van de hele problematiek kan verdragen. De heer Vellenga zegt dan, dat naar zijn oordeel de onaantastbaarheid van de binnenstadsstructuur zich wel zou kunnen verdragen met een verkeersvoorzieningenpatroon met gebruikmaking van bestaande trace's. In de doeleindennota hebben wij als toelichting wel vermeld wat naar onze mening het formaat, het profiel van dit soort voorzieningen zou moeten zijn en er is o.m. als voorbeeld aangehaald de Peperstraat, opdat men weet waarover we praten als we het hebben over maten en profielen van deze voorzieningen. Ik kan me ook voorstellen en dan heb ik het over de binnen stedelijke dat over de maten, de profielen en de in richting van het verdeelsysteem zoals de heer Vellenga dat noemde, bepaald nog wel studies gemaakt kunnen worden die misschien veel sterker tegemoet komen aan de daaraan door verschillende raadsleden nu toegekende scheidende functies. Het blijft natuurlijk waar wat ook de heer Vellenga heeft gezegd, dat wij praten over het totale gebied, al maken we een scheiding tussen kern en city. De grenzen zijn ook niet exact aan te geven. De functies vloeien in elkaar over. We praten over een totaal gebied en dat totaal gebied is uiteraard de binnenstad, ook met zijn randgebieden en ook met zijn relaties met de overige stedelijke bebouwing. Ik kan mij dus stellig voor stellen, dat men opeenvolgende capaciteiten toerekent aan de verkeersvoorzieningen die nodig zijn. Ik dacht, dat het in het hele proces ook geen enkel bezwaar is, dat men welbewust bij het tot stand brengen van die verkeers voorzieningen obstakels aanbrengt die voorkomen, dat er een te sterke doorstroming ontstaat en die bereiken dat het bestemmingsverkeer maximaal op deze verkeers voorzieningen terecht komt. De heer Vellenga heeft de omstandigheid genoemd, dat bij de besluitvorming van de Raad die vandaag en morgen gevraagd wordt, het nog steeds gaat om voorlopige beslissingen in die zin, dat daarop allerhande procedure maatregelen moeten volgen. Ik kan de Raad wel als in formatie meegeven dan heb ik meteen een opmerking van de heer Heidinga beantwoord dat de Wet op de Ruimtelijke Ordening niet expliciet een structuurplan voor de binnenstad noemt. Er mag wel een structuurplan voor de binnenstad of voor delen van de bebouwing worden vastgesteld, maar zo'n structuurplan heeft geen 13 rechtsgevolgen en er kan worden volstaan met vaststelling door de Raad, bezwaarschriften komen ook bij de Raad ter behandeling. Dit wordt ter kennis gebracht van G.S. Er is geen beroepsmogelijkheid op G.S. voor een structuurplan. Wanneer er een structuurplan door de Gemeenteraad is vastgesteld, kan de Gemeenteraad aan sluitend daarop voorbereidingsbesluiten nemen die een maximale duur hebben van twee jaar met een eenmalige verlenging van één jaar. Ik dacht, dat op de vaststelling van het structuurplan door de Gemeenteraad zal moeten volgen een programmering van de te nemen voorberei dingsbesluiten en een daarop gebaseerde programmering van de door de Raad dan, na de bekende wettelijke procedure, vast te stellen bestemmingsplannen. Ik kom dan op de aanwijzing tot beschermd stads gezicht. Dat is dus een aanwijzing die door de Staats secretaris of de Minister geschiedt. Deze aanwijzing heeft op zich op dat ogenblik geen juridische gevolgen. Het is wel zo, dat de Gemeente verplicht is binnen een jaar na de aanwijzing een bestemmingsplan in procedure te hebben. Welnu, voor zover onze informatie strekt, is dat ook bij kleinere steden tot op heden niet gelukt. Het is dus de vraag of inderdaad een procedure tot aanwijzing tot beschermd stadsgezicht wel zoveel zekerheid oplevert als men zou willen hebben. Ik dacht, dat langs de weg van de procedure van het vaststellen van het structuurplan en daarop geprogrammeerde voorbereidingsbesluiten de beheersing van de ontwikkeling beter kan dan langs de weg van de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht. (De heer Heidinga: Wij hebben op het ogenblik al voor bereidingsbesluiten.) Ik dacht, dat wij op dit moment voor de binnenstad maar één voorbereidingsbesluit had den. (De heer Heidinga: Nee, wij pakken praktisch de hele stad. Waar steunen die besluiten dan op?) Wij heb ben volgens mij geen voorbereidingsbesluiten voor de binnenstad. (De heer Heidinga: Dan zijn ze misschien weer verlopen, maar de Raad heeft die besluiten wel genomen.) We hebben een voorbereidingsbesluit voor de Transvaalwijk; dat was verlopen en we hebben een nieuw vastgesteld. Het enige voorbereidingsbesluit dat ik mij kan herinneren, is dat m.b.t. de Groeneweg. Maar verder hebben wij voor de hele binnenstad, dacht ik, geen voorbereidingsbesluiten. Ik weet daar niets van. (De heer Heidinga: Daar bent U dan mis mee. Vraag het maar na bij de dienst.) Er zou één aansluitend aan de Bonifatius kunnen zijn, maar dat is ook het enige dat ik kan bedenken. Er zijn zeker geen geldende voor bereidingsbesluiten' (De Voorzitter: Laten we daar nu niet verder over praten. Daar moeten wij nog eens dieper in duiken.) Als er iets is dan is het zeer partieel en stellig niet totaal en het raakt uiteraard ook de behandeling van het structuurplan die nog moet plaats vinden. Ik dacht, dat ik nu zo goed mogelijk de opmerkingen van de heer Vellenga heb beantwoord. Ik kom nog op één punt van hem en dat is het probleem van het sloop- verbod. Voor zover onze informatie nog steeds strekt, is een sloopverbod binnen de bestaande bouwverordening niet mogelijk. Een sloopverbod zou alleen mogelijk kunnen zijn ik zeg het voorzichtig binnen de voorbereidings besluiten. Er is op het ogenblik geen enkele wettelijke maatregel die slopen kan keren, ook geen rijksregeling. Er is alleen de kwestie van het monument. Voor op de monumentenlijst voorkomende monumenten moet een sloopvergunning worden gevraagd van de betreffende Minister of Staatssecretaris; daarbij is er geen tussenkomst van de Gemeente. Ik kan nu dan echt overgaan naar de beschouwing van de heer Heidinga. Wat betreft zijn opmerkingen over het oude structuurplan, daarop ben ik zoëven reeds ingegaan. Hij heeft wel een nogal kritische notitie gemaakt bij de kardinale fout zo noemt hij het dat wij niet tijdig tot bestemmingsplannen zijn gekomen. Ik dacht, dat uit de hele behandeling van deze stof in de afgelopen jaren wel heel erg duidelijk gebleken is hoe onzeker deze stof benaderd wordt. Laat ik het zo zeggen: Er is al vrij kort na het optreden van een nieuwe Raad discussie ontstaan over de handhaving van het bestaande structuurplan. (De heer Heidinga: Dat blijft zo!) Die discussie zal er blijven en die zal er ook bij het nieuwe structuurplan blijven, wij hebben toen op ons genomen om tot een nieuw structuurplan te komen. Ik heb al eens het woord „op gepoetst" gebruikt maar dat mocht zelfs niet; er moest een nieuw structuurplan komen. Maar het heeft een hele procedure van voorbereiding gevraagd om tot de pro ductie te komen van deze stukken. Ik dacht, dat juist de onzekerheid in het beleid dat de overheid zich voorstelt te voeren, oorzaak is, dat we met de bestemmingsplan procedure moeilijk verder komen op het ogenblik. Want als je niet als basis een aanvaard structuurplan hebt, dan kun je moeilijk tot bestemmingsplannen komen. Ik denk alleen maar aan wat in discussie is: het probleem van de doorbraak Schoenmakersperk/Eewal. Dat is één voorbeeld dat al bij het structuurplan een rol speelt en stellig bij een bestemmingsplan een rol zou hebben gespeeld. Zou er een bestemmingsplan zijn geweest, dan zou die door braak op dit moment ook dat bestemmingsplan in discussie hebben gebracht. De heer Heidinga moet niet denken dat zeg ik maar volledigheidshalve -, dat een wijzigings procedure t.a.v. fundamentele elementen van zo'n be stemmingsplan sneller zou kunnen dan een nieuw be stemmingsplan. Dat is stellig niet waar. Hij weet ook wel, dat deze lange procedure op mij bepaald wel eens een wat irriterende indruk maakt omdat ik niet de overtuiging heb, dat men ook inderdaad zich aan de hoofdlijnen van de opvattingen houdt, maar dat men heel gemakkelijk met de discussies over dit soort plannen in details verzandt en dan krijg je die discussie tussen verschillende opvattingen waarbij wij, dacht ik, een stilstand in het proces krijgen die voor de arbeid die de Gemeente heeft te doen bepaald zeer kwalijke gevolgen kan hebben. En ik dacht, dat het van belang is het is immers niet een autonoom beleid van een Gemeentebestuur maar een zaak van medebewind op het terrein van de ruimtelijke ordening dat ook bij de hogere overheden het vermogen ontstaat om snel, zonder teveel details aan te halen, in deze procedure mee te spelen zodat wij zo snel mogelijk geldige bestemmings plannen tot onze beschikking hebben. Dan heeft de heer Heidinga gesproken over de financiële mogelijkheden die er komen. Er zijn ons in uitzicht gesteld de bekende verfijningsuitkeringen voor de binnensteden. Eén kenmerk hebben deze financiële regelingen bij voor baat stellig daarvan kan de heer Heidinga overtuigd zijn n.l. dat ze onvoldoende zijn. Ik zeg niet, dat ze vanuit de taak van de rijksoverheid tekort schieten, ik zeg wel: In de feitelijke situatie schieten deze middelen tekort. Dat betekent, dat we dus ook die situatie, die werkelijkheid over moeten brengen aan de burgerij. Ik wijs alleen maar ik loop er niet op vooruit op de finan ciële aspecten van een rehabilitatieplan als de Transvaal wijk. (De Voorzitter: Bij het financiële tekort dat wij hebben, hebben wij aan verfijningsregelingen niets. Dat wordt gewoon verrekend met het tekort. Dit er even tussendoor.) Nee, we krijgen niets extra's. Het lost wel financiële problemen op, maar dan van andere aard. Wij weten ook niet welk financieel programma voor concrete plannen straks nog uit de bus zal moeten komen. Ik ben voor één ding huiverig en dat is voor de stelling, dat we er daarmee financieel uit zullen zijn. We moeten rekenen, dat de aanpak van de binnenstadsproblematiek leidt tot toenemende lasten ook voor de Gemeente. De heer Heidinga heeft ook een opmerking gemaakt over het inschakelen van architectenbureaus. Ik sta daar nogal pragmatisch tegenover. Ik heb wat dat betreft geen voorkeur, maar ik herinner er wel aan, dat deze Raad ik was op dat moment, meen ik, ziek thuis in april 1969 een duidelijke beslissing heeft genomen waarbij gezegd is: de binnenstad blijft bij de eigen dienst. Ik dacht, dat die beslissing op dat ogenblik ook goed ge motiveerd was; naar mijn mening geldt die motivering ook nu nog. Wij mogen niet de illusie hebben, dat in schakeling van derde bureaus leidt tot een aanmerkelijke ontlasting van de stedebouwkundige afdeling van de Dienst Stadsontwikkeling, integendeel, ook dan zal deze dienst bij een groot deel van de arbeid toch nog zijn ingeschakeld. Mijn persoonlijke standpunt is, afgezien van andere aspecten als bijv. homogeniteit van het stede- bouwkundige beleid dat ons voor ogen staat m.b.t. de binnenstad, dat inschakeling van derde bureaus geen tijdwinst betekent. Het zou bovendien het risico mee brengen dat de opvattingen binnen het hele proces conflicterend zouden worden. En conflicten tussen des kundigen de heer Heidinga weet dat wel ontstaan gemakkelijk, maar zijn moeilijk op te lossen. De heer Heidinga heeft een kritische noot geplaatst bij ons standpunt t.a.v. het winkelareaal. Wij hebben gesteld (op blz. 21), dat wij het voorstel van de Jeugdgemeente-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1973 | | pagina 13