5 met de bedoeling uit de studies te komen en eens te gaan proefrijden in de werkelijkheid. Want voor ons gevoel passen onaantastbaarheid en bereikbaarheid wel bij elkaar mits uitgegaan wordt van sobere aanvoer-, verbindings- en omleidingswegen. Want te brede wegen passen straks niet meer in de eindfase met een overwegend autovrij karakter; zij maken het auto-aanbod te groot, zij doen het waarde volle en het esthetisch aantrekkelijke, bijv. Oostergracht en Zuidergrachtswal, geweld aan. De auto moet aan de teugel die korter of langer gevierd kan worden. Alleen, die auto is zonder bestuurder een dood stuk blik. Borden en verboden dienen hand in hand te gaan met een positieve mentaliteit gericht op het behoud van de binnenstad. Destijds was er een rijmpje op Mussert: „Wie zijn ras wil zuiver houwen, moet niet met zijn tante trouwen". Een variant daarop kan luiden: „Wie het centrum wil bewaren, brenge de auto tot bedaren". Een meer gedetailleerde beschouwing over het verkeer volgt later vergezeld van amendementen en een motie over dat proefdraaien. In dit kader had ik ook graag enige gedachten willen wijden aan het Leeuwarden-laag-plan van de collega's De Jong en Schaafsma. Los nog van een niet-onaantrek- kelijke oplossing van de situering rond het station en het tegemoet komen aan bezwaren van omwonenden tegen de hooglijn zou immers dat plan wel passen in een door ons geschetst beloop van de z.g. tangenten. Maar J. en S. zeggen, dat Leeuwarden-laag 65 miljoen kost, althans dat blijkt uit voorstudies van de Metrocombinatie Amco, maar de N.S. komen op 170 miljoen. Diezelfde N.S. hebben Leeuwarden-hoog op 40 miljoen geraamd. Ik heb al die cijfers niet zo hoog. Maar het betekent wel, dat er nog wel weer jaren met die cijfers gestoeid zal worden en dat dus de lijn ligt waar en zoals hij ligt, en het dus moeilijk een waardevol element kan zijn, hoe jammer ook, in onze discussies op dit moment. De tijd schrijdt voort en de tand des tijds knaagt door. Om te keren wat er te keren is, moeten we, in afwachting van welke definitieve plannen dan ook, bepaalde maat regelen treffen. Ik noem er een paar: het aanwijzen van de binnenstad t.e.m. grachtenwanden aan de overzijde tot beschermd stadsgezicht, sloopverbod behoudens toe stemming van B. en W., verscherping van het welstands toezicht. Maar zoals ik zopas reeds opmerkte, dit is een zaak van spelregels en mensen. Hoe betrek ik die mensen, binnenstadsbewoners maar ook andere liefhebbers, bij deze zaken? Waarom niet een vereniging van belangstel lenden, die ook belanghebbenden genoemd kunnen wor den, opgericht die dan ook wat subsidiëring en zaal faciliteiten betreft medewerking van de Gemeente zou kunnen krijgen. Het Centraal Orgaan wijst in een zeer waardevolle brochure op het model dat in de Transvaalwijk is gehanteerd. Men kan ook denken aan werkgroepen die het werk van stadsvernieuwingsteams gaan begeleiden. In een leuk boekje van de Federatie van Jongeren Groepen worden daarover zinnige dingen gezegd. Nodig blijft natuurlijk de coördinatie om de greep op het geheel te behouden. Want vandaag sluiten we nog niet definitief een fase af, we planten hoogstens wat richtingsborden en laten signalen horen, voldoende misschien voor een beleid in de grondverf dat komend voorjaar weer iets duidelijker wordt. Dat hiervoor mensen in beweging zijn te krijgen, heeft ons deugd gedaan. Wij hebben veel gehad aan de bijdragen van een werkgroep Binnenstad uit de P.v.d.A. Maar ook andere reeds wel of niet genoemde groepen en burgers zijn bezig geweest. En wij moeten bezig blijven, reeds in de loop van 1974 misschien als we nauwlettend moeten zien hoe een structuurplan van de binnenstad past in een structuurplan voor de gehele gemeente, maar ook nog weer anders, omdat er alle kans is, dat er nieuwe inzichten en opvattingen over vijf, tien of twintig jaar weer veranderingen in onze opzetten zullen aanbrengen. Maar, autovrije grachtkanten, ook met het oog op het leven der bomen, herstelde woonstraten, een onbezorgd centrumleven, een levend historisch hart en de zekerheid dat voor jaren zal worden vastgelegd dat de gemeentelijke overheid, i.p.v. één van de meelopers en meeslopers, de grote hoedster, behoedster van terpen en dwingers, grachten en straten is, doet mij, overigens met de nodige nuchterheid, zeggen, dat deze vergadering van deze Raad een uiterst belangrijke en misschien haast wel historische vergadering is. De heer Heidinga: Nu wij ons vanavond zetten aan de behandeling van Uw drie voorstellen, vervat in bijlage no. 256, wil ik ook graag om te beginnen enige opmerkingen maken in algemene zin. Ik kan mij niet aan de indruk ont worstelen, dat de methode van werken die U volgt en dus ook wij volgen, geen gemakkelijke is en een zeer tijd rovende is. We gebruiken duizenden woorden over de binnenstad, we spreken over waarden, leefbaarheid en wat dies meer zij, maar we zetten het tot nu toe niet om in iets dat grijpbaar is, iets waar we houvast aan hebben. Ik denk soms wel eens, dat we dat eigenlijk niet durven te doen. We hadden al een structuurplan voor de binnenstad waarvan de tekeningen dateren van februari 1962 en dat door de Raad is vastgesteld op 26 mei 1965. En we hadden op grond daarvan vastgesteld een bevriezingsverordening om tenminste enig houvast te hebben om uitwassen of ongewenste dingen te kunnen voorkomen. Maar in de praktijk hebben we met al die plannen bijzonder weinig gedaan. Ze hebben eigenlijk alleen maar gediend om zoveel mogelijk te keren wat per se niet gewenst was en daarin zijn we nog maar zeer ten dele geslaagd. We hebben nu ongeveer twaalf a vijftien jaar over deze binnenstad gepraat en we praten nog steeds. En dan zijn er ook nog mensen die vinden, dat ze nog meer inspraak moeten hebben. Wij hebben t.a.v. het oude structuurplan voor de binnenstad, dacht ik, een kardinale fout gemaakt. We zijn n.l. nooit zover gekomen, dat we het toch maar zeer globale structuurplan zo is een structuurplan nu eenmaal hebben uitgewerkt in bestemmingsplannen. Ik heb in deze Raad daarop vele malen aangedrongen. Ik heb zelfs zes jaar geleden eens een schets van de stad gemaakt en verdeeld in stukken om als voorbeeld te geven hoe het mogelijk zou kunnen. Dat heeft ook niet geholpen. En we praten al weer zes jaar verder en er komt nog wel eens zes jaar praten bij. Als we er in slagen op 25 februari 1974 een structuurplan in procedure te brengen, dan staat tevens de mogelijkheid van beroep open. En dat hoort ook zo; dat is een wettelijk recht van de burgerij. Daarna be slissen G.S. En daarna staat er weer beroep open bij de Kroon; en ook dat is een wettelijk recht van de burgerij. En dan beslist de Kroon binnen een jaar. Als dit dan allemaal tot in hoogste ressort beslist is, dan kunnen we beginnen met het maken van bestemmingsplannen. Die zijn immers weer geënt op het structuurplan. En dan volgen we weer dezelfde procedure: opstellen van object doelen, taakstellingen, inspraak, hearings, voorlopige plannen, weer inspraak, weer hearings, informatie aan de Raad, ontwerp-bestemmingsplannen in de Raad en dat is dan een geheel andere Raad dan die er nu is en dan volgt weer de wettelijke procedure van vaststelling, bezwaarschriften, beroep enz. enz. En als we dan zover kunnen komen, dat we in een jaar of vijf, zes de eerste bestemmingsplannen voor het binnenstadsgebied rechts geldig hebben, dan mogen we, dacht ik, niet mopperen. Maar als we nu eens zien wat er in die vijftien jaar, dat we nu over deze zaak praten en waarin we in feite niet verder gekomen zijn dan een aantal voorbereidingsbesluiten te nemen voor het gebied van de binnenstad, met die binnen stad is gebeurd en welke vormen de aftakeling in die vijftien jaar heeft aangenomen, dan slaat mij de schrik om het hart. En dan kan ik alleen maar zeggen: Laten we alsjeblieft haast maken met onze procedure om tot geldige bestemmingsplannen te komen. Ik vertrouw, dat u er met mij van overtuigd bent, dat wij het nooit iedereen naar de zin kunnen maken; dat is volkomen uitgesloten. Maar de Raad is geroepen beslissingen te nemen. De rechten van de burger zijn wel gewaarborgd. Daar is een goede procedure voor in Nederland. Maar de Raad moet ook beslissingen kunnen nemen, ergo, B. en W. en de diensten moeten daarvoor het nodige bij de Raad brengen. En het blijft tot nu toe bij praten. We kunnen dit stadium maar niet voorbij komen. Ik vind dat zeer gevaarlijk. Het is gevaarlijk voor de stad. De onttakeling gaat in een versneld tempo door. En ook i.v.m. de financiële mogelijkheden is het gevaarlijk. Ik heb begrepen, dat de Regering ervan overtuigd is, dat er belangrijke bedragen zullen moeten worden besteed aan restauratie en renovatie van stads kernen, ook mede i.v.m. de werkvoorziening in de bouw nijverheid. Daar moet Leeuwarden, dacht ik, op de slag passen, zorgen dat we niet achter het net vissen. We moeten niet zeggen: Dat valt wel wat mee, wij konten er heus wel bij. Dat valt niet mee, dat valt altijd uit in het nadeel van onze gemeente. Daar hebben we een heel goed voorbeeld van in de woningbouwontwikkeling gedurende een aantal jaren in onze gemeente. Ik had er al een jaar of wat op geattendeerd, dat door het ontbreken van bestemmingsplannen de woningbouw zou stagneren. B. en W. onderkenden toen die ontwikkeling niet en meenden dat het wel wat mee zou vallen. En toen de woningbouw in elkaar zakte in onze gemeente, was natuurlijk Leiden in last. (De heer B. P. van der Veen: Leeuwarden in last!) Men zegt: Leiden in last, maar het was: Leeuwarden in last. Toen is met geforceerde mid delen na enige jaren de woningbouw toch weer op peil gekomen. En nu daarom zeg ik het even hoor ik soms zeggen: Het was ook niet zo erg; we halen dat nu mooi weer in. Maar dat lijkt maar zo; het is wel erg. We hebben in die tijd 3.000 woningen niet gebouwd die we wel hadden moeten bouwen. We bouwen ze nu wel, maar we hadden ze toen kunnen bouwen en huurprijzen kunnen bereiken niet hoger dan 200,terwijl we nu 300,a ƒ350,kwijt zijn voor ongeveer dezelfde woningen; dat is ook een beleid. Maar iets soortgelijks mag ons met de binnenstad niet overkomen. Welke mogelijkheden er zich op financieel gebied zullen voordoen, kan ik nu nog niet overzien. Als wij zo doorgaan, al pratende, zullen wij er niet van profiteren. Er moeten plannen op tafel komen en naar mijn mening moeten we niet aarzelen en niet uitstellen en reeds nu bezien wat er allemaal moet gebeuren. En dat moeten we op een schema zetten; daar moeten we een planning van maken. Daarna moeten we bezien of onze eigen dienst dit aan kan, speciaal hoeveel mensen ervoor beschikbaar zijn en hoeveel tijd dit gaat kosten. En als hieruit geen aanvaardbare tijd te voorschijn komt, dan moeten we op zeer korte termijn besluiten ook andere ontwerp-bureaus in te schakelen. Ik noem maar even Gerbenzon en De Vos, Kok en Oldewening, Bonnema, Vegter en Vijn, die allen zeer waardevolle bijdragen hebben geleverd en plannen hebben gemaakt voor deze binnen stad. Ik meen, dat nu deze hele zaak gepland kan en moet worden en dat het hoog tijd is beslissingen te nemen. We kunnen veel beter tussentijds een plan wijzigen omdat er zich bepaalde ontwikkelingen voordoen of omdat er andere inzichten zijn, dan dat we helemaal geen plannen hebben. Wat betreft de doeleindennota zelf, ik heb er persoonlijk helemaal geen bezwaar tegen om voor de verdere uitwer king van een structuurplan voor de binnenstad als uit gangspunt te nemen wat er onder waarden is opgenomen. En ook Hoofdstuk B, wat de leefbaarheid betreft, ontmoet bij mij weinig bezwaar. Ik heb soms hier en daar wel eens een vraagteken. Als u bijv. op blz. 19 schrijft over de belangrijkheid van de winkelstand, dan zegt U„Daarbij moet wel het voorbehoud worden gemaakt, dat de overheid niet altijd over de middelen beschikt om dit proces actief te beïnvloeden." Dat lijkt heel mooi en het kan ook wel zijn dat dit waar is, maar het is, dacht ik, wel zeker, dat de overheid wel over middelen beschikt om dit proces in negatieve zin te beïnvloeden. Als bijv. een bepaald gebied behoefte heeft aan parkeerruimte ik noem zo maar een voorbeeld en wij voeren een beleid, dat daar niet in voorziet, dan kunnen wij indirect iets laten ophouden, het gewoon de bestaansmogelijkheid ontnemen. Dus wij kunnen wel degelijk heel sterk zelfs invloed uit oefenen. En vaak is het ook zo, dat bepaalde particuliere initiatieven en het geloof in de zaak van de binnenstad die woorden gebruikt U ook door een te conservatief beleid een zachte dood sterven. Daarom ben ik voor een gematigd progressief beleid t.a.v. de binnenstad. Ik proef dat ook in deze beleidsnota. De geest daarvan is zo; niet te conservatief en ook niet te progressief, maar wel gematigd progressief. En daar ben ik het wel mee eens. Een hoofdstuk apart lijkt het hoofdstuk over het verkeer te zijn. Het lijkt er eigenlijk als een grote klomp in te zitten, alsof het een te zwaar accent gekregen heeft. Het lijkt zo, maar ik geloof niet, dat het zo is. Want het is een bijzonder belangrijk facet van de hele binnenstadsproble- matiek. Als wij hier geen goede oplossing voor vinden, kunnen we zowel de waarden als de leefbaarheid niet handhaven en bevorderen. Sluiten we de binnenstad af voor verkeer, dan maken we er een museum van. Zorgen we dat het verkeer ongehinderd door ons stadje kan rauzen, dan wordt ons stadje evenzeer onleefbaar. We moeten dus een tussenweg vinden; en daar zoekt deze doeleindennota ook ijverig naar. Ook vanuit mijn fractie zullen daar straks nadere voorstellen over komen die in een bepaalde richting wijzen. Ik ben van mening, dat we door moeten gaan met het stelsel van wegen die raaklijnen rond de binnenstad zijn, het z.g. tangenten-stelsel. Dit houdt niet in, dat we zoveel nieuwe bruggen, grachtversmallingen, wegverbre- dingen behoeven te hebben. Daar moet over gesproken worden. Dat zullen we straks ook doen. Ik heb ook het plan van Axies bekeken. Ik heb er waardering voor; het is een knap werkstuk. Maar ik zie niet, dat de oplossing in die richting te vinden is, integendeel, naar mijn mening lost het niets op, het maakt alleen de binnenstad zoveel groter, dat die in feite het hele gebied binnen de ringweg beslaat. Het verkeer binnen die ringweg moet dan zijn eigen weg maar zoeken. Dat zal het ook wel doen, maar dat kunnen we juist niet toelaten. We moeten juist een be paalde regulering aanbrengen en die moet aanvaardbaar zijn naar beide kanten. En dan dacht ik, dat het tangenten systeem, met dicht daarbij de nodige parkeervoorzieningen, in principe nog altijd de beste oplossing is. Omdat een eventuele doorbraak vanaf het Gouver neursplein naar het Schoenmakersperk nogal besproken is, wil ik daar mijn persoonlijk oordeel over geven. Gezien in het gehele verband van de verkeersstromen, van de af te sluiten straten, van de aan te leggen parkeervoorzieningen, geloof ik, dat die doorbraak er moet komen. Ik zie ook niet, dat wij het stadsbeeld daarmee beschadigen. De weg te breken bebouwing is in geen enkel opzicht waardevol behalve natuurlijk voor de daarin gevestigde bedrijven. We tasten wel het stratenprofiel iets aan, niet het straten- patroon, maar het stratenprofiel. Er komt voor een intiem smal straatje een bredere straat in de plaats. Maar het zou overigens zeer wel mogelijk zijn, dat het zicht op de terp daar ter plaatse belangrijk wint. (De heer Van Haaren: Als je de bebouwing wegbreekt blijft er alleen een terp over.) Wil je dit goed beoordelen, dan zou van dit deel een maquette moeten worden gemaakt met de hoogteverschil len en de breedte erbij. Er zijn een massa mensen die zich moeilijk kunnen voorstellen hoe het er dan uit komt te zien. Er zijn zelfs een hele massa Leeuwarders die niet eens weten dat de oude stad op een aantal terpen is gebouwd. De schrik slaat je om het hart als je met sommige mensen praat. Die vragen: Waar liggen die terpen dan? (De heer Van Haaren: Er zijn ook Maastrichtenaren die niet weten waar de Pietersberg ligt.) Het is zelfs zo, dat hier in deze Raad door een aantal leden zelfs ook wethouders gezegd wordt: Terpbebouwing onaantastbaar; mogen we niet aankomen; terwijl diezelfde mensen ergens verderop in de doeleindennota ijskoud verkondigen, dat er bij de Minnemastraat een parkeergarage moet komen. Ze hebben niet eens door, dat daar ook een terp is; Minnemastraat, Grote Hoogstraat en Poststraat liggen ook op een terp. Ze hebben niet eens in de gaten, dat ze dan ook de terp bebouwing aantasten. (De heer Ten Brug (weth.): Hartelijk dank voor deze toelichting.) Ik dacht, dat, als die doorbraak bij de Kleine Hoogstraat gemaakt is, het karak ter van de terp veel beter zal uitkomen. Met de voorgestelde stadsbusroutes en de frequentie vooral van de ritten door de St. Jacobsstraat zijn wij het niet eens. Hier zal een andere oplossing gevonden moeten worden. Mijn fractie heeft een kleine enquête gehouden onder de burgerij met vragen over de zaken die wij nu bespreken. Daar zijn heel aardige dingen uitgekomen. Wij hebben daardoor bepaalde meningen voor ons gekregen en ook veel gedegen argumentatie waarmee mijn fractie haar voordeel kan doen en ook heeft gedaan. Wij zijn de mensen die de vragen hebben beantwoord dan ook echt dankbaar voor de medewerking. We hadden ook een vraag gesteld over de doorbraak op het Schoenmakersperk; wij vroegen of men daar voor was of dat men dat onaanvaardbaar vond. De uitslag was57 tegen en 43 geen bezwaar. (De heer Van Haaren: Om hoeveel enquêteformulieren ging het? Percentages zeggen niets.) Dat wil ik U straks wel vertellen. Bij de vraag of het autoverkeer uit de binnen stad zou moeten verdwijnen op den duur, was slechts 10 van mening, dat dit zou moeten gebeuren. T.a.v. de vraag of het tangenten-systeem zou moeten worden afgemaakt, was de mening van 60 dat dit wel zou moeten gebeuren; het tangenten-systeem afmaken dus zoals we begonnen zijn. Er was ook nog een vraag over de spoorlijn, of die omhoog moest of niet. Op die vraag antwoordde 100 dat de spoorlijn beslist niet omhoog moest; er was niet één andere mening. Dit brengt mij dan meteen bij mijn laatste opmerkingen. Gezien de prijs die thans bekend is geworden voor beide

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1973 | | pagina 17