3 mensen met mij behoefte zullen hebben om, als wij over de plattegrond van Leeuwarden praten en bezig zijn met de toekomstvisie op hoe zich die zal moeten ontwikkelen, bij de discussie een concrete kaart van voldoende fijne schaal te hebben; daarop kan dan iedereen aanwijzen waar hij het over heeft, zodat een ander kan volgen hoe de gedachtengang is. Op die manier is een gedachtenwisseling mogelijk zoals de democratie op zijn minst in een ge meenteraad veronderstelt. Ik moet U zeggen, dat een gesprek over een binnenstad, überhaupt over de platte grond van Leeuwarden, zonder dat we een middel bij de hand hebben om met de stok iets aan te wijzen, mij vol strekt zinloos voorkomt. Ik voel er ook niets voor om zo'n gesprek hier nu, al of niet met luidsprekers aan de overkant, te volgen. Als U dan vraagt om de eerste motie dan wil ik graag de motie indienen, dat wij bij dit gesprek en alle volgende gesprekken die over dit soort onderwerpen gaan, zorgen voor een voldoende grote kaart om de zaait te kunnen volgen. De heer Heidinga: Ik ben het met de heer Van der Veen eens. Ik heb U vanmorgen gebeld over dezelfde kwestie en ik heb U gevraagd of de grote plattegrond die op de kleine vergaderzaal ligt hier zou kunnen worden gebracht. U zou het bezien. U hebt kennelijk geoordeeld dat het niet nodig was. Ik vind dat bijzonder jammer. Ik stel het bijzonder op prijs ik weet, dat veel leden van mijn fractie dat met mij eens zijn dat het wel gebeurt. De Voorzitter: Inderdaad heeft de heer Heidinga mij vanmorgen opgebeld en gevraagd om een grote plattegrond die voor zover mij bekend is, hulpmiddel is geweest bij de discussie over deze aangelegenheid in bepaalde fracties, in de raadszaal op te stellen. Die zou dan in het midden van de zaal, op de plaats waar de geluidsinstallatie staat, neer gezet moeten worden. Ik kan U de verzekering geven, dat wij daar vandaag bijzonder uitvoerig over hebben gespro ken. Wij hebben van alle kanten bekeken of we het rond konden krijgen. Wij zijn tot de conclusie gekomen, dat we het moeilijk zouden kunnen realiseren. Daarvoor zijn verschillende redenen. Punt 1Men zou in een kring om de plattegrond moeten gaan staan om er over te kunnen discussiëren. Zodra iemand erheen zou lopen, zou de hele Raad moeten gaan staan omdat hij het anders niet kan zien. Vanaf de publieke tribune is het helemaal een moeilijke zaak. Bovendien zitten we met de geluidsinstallatie; die moet werken. We zitten ook met het overbrengen van het gesprokene naar de overkant. Dat zou dan ook uitermate moeilijk worden. Bovendien hebben, toen we de infor matieve vergadering en andere oriënterende gesprekken hebben gehad, alle leden van de Raad toch kennis kunnen nemen van een groot aantal kaarten die door onze dienst waren geproduceerd en ook van het hulpmiddel, dat de heren Van der Veen en Heidinga noemden. Wij hebben de indruk, dat wij elkaar echt op dit ogenblik ook zonder kaart en zonder plattegrond wel kunnen volgen. Nogmaals, uit technische overwegingen anders hadden wij geen enkel bezwaar gehad hebben wij gemeend niet te moeten overgaan tot het ophangen van kaarten en neer zetten van plattegronden. De heer B. P. van der Veen: Ik neem aan, dat de doel eindennota en alles wat daarbij hoort ons niet bereikt heeft dan na Uw College te zijn gepasseerd met alle aandacht die daarvoor nodig is en dat U daarbij alle kaarten hebt gehad die U nodig had om er een oordeel over te hebben. Ik dacht, dat, als wij er nu over gaan praten, wij dezelfde mogelijkheden moesten hebben en ik moet het betreuren, dat U gemeend hebt, de plattegrond te moeten noemen die een lid van deze Raad vervaardigd heeft. Het is te gek, dat een raadslid dat soort dingen moet maken ten behoeve van de Gemeente terwijl er een volledig ambtelijk apparaat is, dat zulke dingen zou kunnen en zou moeten maken. Ik zou de volgende motie in willen dienen. „De Gemeenteraad van Leeuwarden besluit, dat over onderwerpen de topografie van Leeuwarden betreffende slechts zal worden beraadslaagd indien een duidelijke plattegrond van voldoende fijne schaal in de zittingszaal aanwezig is." Als het technische moeilijkheden geeft dergelijke ver gaderingen hier te houden, dan kan de vergadering ergens anders worden gehouden. De Voorzitter: Ik vind het jammer, dat de heer Van der Veen hierin betrokken heeft, dat wij hadden moeten zorgen, dat er materiaal beschikbaar was. Ik dacht, dat onze dienst een grote hoeveelheid materiaal heeft geprodu ceerd, dat ook in de voorbesprekingen, de hearing in Zalen Schaaf, de informatieve vergadering, gebruikt is. Wij hebben, dacht ik, echt wel al datgene gedaan wat in ons vermogen lag om U en anderen die ten nauwste betrokken zijn bij deze zaak, uitvoerig te informeren. Ik moet U dus meedelen, dat het in deze zaal niet mogelijk is en dat is de reden, dat wij van mening zijn, dat het niet gerealiseerd kan worden. Het is geen principiële zaak; het kan gewoon niet. De heer Heidinga: Zet dat ding op vier sinaasappel kistjes; dan is het klaar. De heer Rijpma: Ik dacht, dat het best te realiseren was; ik zie de bezwaren niet. De Voorzitter: Aanneming van de motie zou dus betekenen, dat wij de vergadering opschorten tot nader datum. De heer Rijpma: Er kunnen toch wel kaarten op de grond gelegd worden. De geluidsinstallatie kan dan best blijven staan. De Voorzitter: We gaan over het voorstel stemmen. De heer Van Haaren: Ik wil wel graag een stemver klaring afleggen t.a.v. deze motie. Wij hebben allemaal kaarten gehad, ik weet niet hoeveel. T.a.v. alle plannen in de voorbereidende stadia hebben we kaarten gehad. Ik dacht, dat we hier naar toe waren gekomen en het materiaal hadden meegenomen dat we hebben. Wij hebben kaarten bij ons. We kunnen op die kaarten in grote lijnen wel volgen waar het om gaat en wat er aan de hand is. Als de Voorzitter zegt, dat het technisch niet mogelijk was en dat het wel is overwogen, dan vind ik het gewoon onzinnig om de vergadering over zo'n belangrijk onderwerp op een dergelijke procedure-kwestie te gaan uitstellen. Sorry, ik ben daar volkomen tegen. Het ordevoorstel van de heer B. P. van der Veen c.s. wordt aangenomen met 21 tegen 14 stemmen. Tegen stemmen de dames E. Brandenburg-Sjoerdsma, J. Dijkstra- Bethlehem en G. Visscher-Bouwer en de heren S. Bouma, J. ten Brug (weth.), G. Buising, T. H. van Haaren, K. J. de Jong (weth.), H. Meijerhof, K. Spoelstra, J. Tiekstra (weth.), P. van der Veen, F. van der Wal en P. D. van der Wal. De Voorzitter schorst, om 19.55 uur, de vergadering. De Voorzitter heropent, om 20.15 uur, de vergadering. De Voorzitter: Het College heeft nagegaan hoe de motie die door de Raad is aangenomen, zou kunnen wor den gerealiseerd. Ik kan U meedelen, dat over ongeveer driekwartier het geval rond is; ik denk in de eerste pauze. Terwille van de tijd stel ik voor, dat we met de algemene beschouwingen beginnen. In de eerste pauze zal de motie uitgevoerd zijn. Stemt U daarmee in? De Raad stemt hiermee in. De heer Vellenga: De verleiding zou groot zijn om over onze binnenstad te gaan filosoferen. Wie zo nu en dan eens naar een oude plattegrond van Leeuwarden kijkt in de hal van mijn huis hangt er één; ik had hem dus kun nen meenemen loopt de kans om te gaan dromen en mijmeren, maar raakt ook onder de indruk van de vorm geving, het gemarkeerd zijn door grote objecten of con structies, het dooraderd zijn met een weefsel van straten, straatjes en steegjes; alsof het als één bestemmingsplan is ontworpen en uitgevoerd. En toch is dat niet het geval. Het is een product van eeuwen stadsontwikkeling, deels geleid, deels spontaan. Als er dan toch zulk een groots geheel ontstaat, dan is dat niet alleen een genadegave buiten de tekentafel om maar ook een uitdaging aan de nu levenden, stellig aan ons, raadsleden, om „op ons openst te wezen". Om nu mijzelf en anderen te behoeden voor uitweidingen met een lyrische en poëtische inslag, leg ik mijzelf het straffe regiem op haast pagina voor pagina de doeleinden en richtlijnen bij de kop te nemen. Als op pagina 4 gesproken wordt over behoud en ver sterking karakteristieke waarden en over handhaving historische structuur oude stad, dan doet mij dat goed als persoon, d.w.z. als rasechte „Liwwadder", maar ook als voorzitter van mijn fractie. Maar, de standaarddoelen betekenen voor ons onverkorte handhaving en dus generlei aantasting van de bolwerken, de grachten, het terpen bestand, het stratenbeloop, de straatbreedte enz. Dat kan ik zo wel uit het hoofd zeggen. Wie bijvoorbeeld bij Eekhof leest hoe op die plek tussen Grote Kerkstraat, Beijerstraat en Kleine Hoogstraat de eerste stins der Cammingha's werd gesticht, zou eerder voorstellen tot zo mogelijk herstel van stins en directe omgeving verwachten dan een aankondiging van het dreigen met de slopersmoker. En dat betekent dat wij akkoord zouden kunnen gaan op pag. 4 dus met de punten 1, 4, 6 en 7 van de daar geformuleerde richtdoelen, maar niet met 2, 3 en 5. In de tweede ronde kunt U dienaangaande amendementen ver wachten. Het standaarddoel op pag. 8, n.l. behoud en versterking stedebouwkundige en architectonische waarden, lijkt ons juist. Dat geldt ook voor de zeven punten van het richtdoel en dat vloeit eigenlijk over in het standaarddoel en richt doel onder emotionele waarden op pag. 10. Dit gedeelte der waarden overziende trek ik twee conclusies: geen door braken, geen vernielingen als gevolg van beleid, maar wel een actief herstelbeleid. Dat actief herstelbeleid heeft minstens drie pijlers: monumentenzorg, stadsherstel in georganiseerde vorm en particuliere medewerking via overleg. Bij dat alles een sterk accent op renovatie en rehabilitatie zowel om de waarden en doelen als om de rijksbijdragen die nu mogelijk zijn op dit gebied. Er is op regeringsniveau door Staatssecretaris Schaeffer wel eens gesproken over experimenten met z.g. proeftuinen en wij dachten, dat de binnenstad van Leeuwarden als zodanig een goede kans zou kunnen maken. Als ik over renovatie enz. spreek, ben ik eigenlijk al op pag. 12 waar het o.m. over de bevordering van de woon functie gaat gezien als onderdeel van het standaarddoel leefbaarheid enz. Daarbij speelt de relatie city met om ringende gebieden een soms haast beslissende rol. En hierbij moet ik ook even naar de objectdoelen kijken omdat het Wilhelminaplein en omgeving in het geding is en het College via het raadsbesluit daarover twee beslissingen van de Raad vraagt. Onze fractie neigt, zonder Uw argumen tatie helemaal over te nemen, tot Uw conclusies. Op een andere plek in onze betogen wordt dit wel duidelijker; ik denk aan het winkelareaal en het verkeer. Maar er is nog iets anders. Wij menen, dat het spaarzame groen in deze hoek van de stad een kans moet hebben. Achter de Mer- curiusfontein moet een groene baai van gras, bloemen, heesters en bomen die staan er voor een deel komen die mogelijk, als het stadsbuscomplex gaat verdwijnen, zelfs een deel van het Wilhelminaplein kan raken. Nu al even vooruit grijpend op wat ik en anderen nog zullen zeggen, zeg ik erbij, dat voorshands op dit plein nog geparkeerd zou kunnen en moeten worden. Mede om het kostenaspect zien wij een ondergrondse parkeergarage hier niet haalbaar. De Gemeente zal zich in de komende vijf tot tien jaar en misschien ook nog wel over langere duur geen medewerking aan dit soort garages financieel kunnen permitteren. In die voorlopigheid zit ook de mogelijkheid die tijd te benutten om na te denken over een bepaalde vormgeving, stoffering bijv. langs de wanden van dit plein. Dat laatste dan weer in verband met ik ben nu op pag. 16 het fysiek klimaat met een integraal plan van bestrating, verlichting, beplanting en inrichting van de hele binnenstad in goed overleg met de burgerij. Een amendement van die inhoud is straks te verwachten. Het lijkt niet voor tegenspraak vatbaar, dat de functie als stads- en streekcentrum versterkt moet worden. Dat is met alleen een zaak en taak van de overheid, maar de Gemeente schept wel mede het kader, de ruimte voor die versterking. Wat hier in vrij algemene bewoordingen als richtdoelen geformuleerd staat op pag. 18 brengt ons bij het hart van de zaak. Want functies kunnen met gebieden te maken hebben, d.w.z. met woongebieden, winkel gebieden, kantoorgebieden en een gebied voor kleinere bedrijven. Soms zijn die gebieden duidelijk gemarkeerd, soms vloeien ze in elkaar over. Nu onderscheidt het College ook nog kern, rest city en randzones. Kijkend naar de objectdoelen vraag ik mij af waarom de oorstgrens van die kern bij de Korfmakerspijp ligt en waarom de city- grenzen zo zijn aangegeven als ik onder punt 2 lees. Immers deze wat geforceerd aandoende begrenzingen lijken voor het totaal-beleid niet zonder meer nodig. Dat blijkt ook wel daar waar U op pag. 20 bij standaarddoelen en richtdoelen voor ons gevoel zinnige zinnen hebt neer geschreven over hoofdwinkelcentrum en winkelareaal gecompleteerd met de inhoud van antwoord 21 als vervolg op Uw visie op pag. 21 van de nota. Want verdergaande komt nu ook de z.g. banaan, zelfs de veredelde banaan, binnen het gezichtsveld. En dat toont duidelijk aan, dat er sprake is van wisselende grenzen. De binnenstad heeft relaties met de stedelijke omgeving, de gemeentelijke omgeving en een nog veel wijdere omgeving. Het bezoek van mensen richt zich op winkels, overheidsgebouwen, kantoren, bedrijven, culturele centra, monumenten, musea en het gezelligheidsleven. Tegen die achtergrond kunnen wij ons in het algemeen wel vinden in de standaarddoelen en richtdoelen op de pag. 22 en 24. Uiteraard hebben wij begrip voor het feit, dat t.a.v. al deze zaken een genuanceerd en aangepast beleid dient te worden gevoerd. Op dit moment en dat zijn wij dus met het College eens lijkt uitbreiding van het winkelareaal in het gebied Nieuwestad, Wirdumerdijk, Ruiterskwartier niet verantwoord. Een heel ander punt is of het stuk banaan Kelders/Voorstreek niet meer in de schijnwerpers zou kunnen komen. Het zou te overwegen zijn om naast de vrijdagmarkt op het Zaailand en de zaterdagmarkt op de Nieuweburen nu nog op de middag, waarom niet op de morgen, vraag ik terloops aan een woensdag- middagmarkt op de Brol of Amelandspijp te denken. Uiteraard moet over zulke suggesties overleg met de georganiseerde markthandel worden gevoerd, maar de gezellige drukte op vele woensdagmiddagen kan zulks wettigen. Waar het om gaat is een verlevendiging van het Voorstreekleven en dat zou ook met een kunstmarkt kun nen, en dan sla ik meteen de brug naar pag. 28 waar over cultuur, recreatie en onderwijs wordt gesproken. Ik werk dat nu niet uit, dat doen anderen zelfs met bijbehorende amendementen. Heel de binnenstad moet een uitnodigend karakter hebben en op dat doel moet alles gericht zijn. Maar op een bepaald moment keren de bezoekers de city de rug weer toe, eerst de winkels, later de bars, hoewel dat „later" vroeg in de morgen kan zijn. Wie blijven dan over? De bewoners. Dat aantal lijkt te laag en zal omhoog moeten, zo lees ik ook pag. 30, inclusief onze tips voor een Eebuurt/ Reindersbuurt en voor het gevangenisterrein waar U in antwoord 29 aan een gemengde functie denkt. In de meeste gevallen zullen woningen opnieuw aantrekkelijk gemaakt moeten worden. Uiterlijk moeten die woningen dan passen in de gegeven standaarddoelen, binnen zou misschien paar soberheid en doelmatigheid gestreefd kun nen worden dat geldt wellicht ook voor monumenten om de huren niet te hoog te maken en waardoor men ver keerd selecteert t.a.v. tegenwoordige en toekomstige bewoners. Ook die gedachte is in een in te dienen amen dement verwoord. Ik las ergens, dat het opmerkelijk is, dat de bedreiging van het stedelijk centrum zijn oorsprong vindt in dezelfde factoren die het centrum hebben doen ontstaan, n.l. de groei van de stad en de ontwikkeling van het verkeer. Wat wij tegenwoordig de binnenstad noemen, was voor de voetganger van vroeger het stedelijk geheel; werken, wonen, winkelen en ontspanning waren geografisch niet gescheiden. Maar de fiets en de stoomfiets zijn gekomen, later zijn trekschuit en paard en wagen opgevolgd door het gemotoriseerd verkeer. Er kwam een scheiding tussen wonen en werken en dat betekende een toename van de verkeersbeweging en die legde beslag op veel ruimte zowel voor het rijdend als voor het stilstaand verkeer. De door mij besproken functies van de city, mijn kwalificatie van het uitnodigend karakter en de genoemde relatie van binnenstad met engere en ruimere omgeving raken de bereikbaarheid van de city. En nu kan er een spanning ontstaan tussen de onaantastbaarheid van de city en de bereikbaarheid van de city. Daarover is al zoveel gezegd en geschreven, dat ik mij niet opnieuw diepgaand in die materie zal storten. Dat hoeft ook niet na datgene wat hierover door ons op 18 juni j.l. is gezegd. Dat wordt door ons nog eens duidelijk herhaald in tweede instantie

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1973 | | pagina 18