lering van dit richtdoel. Het door ons ingediende amen
dement luidt: „Mate van toegankelijkheid van particulier
autoverkeer voorbewonersinrichten van parkeerplaatsen
op/in daarvoor geschikte ruimten/gebouwen op beperkte
afstand van woning of woongebied; bezoekers: kortpar-
keerplaatsen niet ver van winkel- en zakencentrum;
werkers: langparkeerplaatsen aan de buitenkant van het
stadscentrum."
De hear Singelsma: Ik leau, dat ik yn safier mei it
Kolleezje forskil fan opfetting, dat ik yn de fiere takomst
sjoch, dat de binnenstêd autofrij is en dat it Kolleezje seit
en ek de P.v.d. A. seit dat dat wy it autoforkear ynkrim-
pe moatte. Der bliuwt lykwols de kwestje fan de biwenners.
Ik leau, dat de minsken dy't yn de takomst yn de binnen
stêd wenje sille, rjocht hawwe op in auto. Mar ik bin it
mei mefr. Brandenburg iens, dêr soe in „passe-partout"
foar forstrekt wurde moatte sadat dy minsken frij de
binnenstêd ynkomme kinne. Dat fyn ik logysk.
Dan krije wy de biheining fan de parkearderij. De
langparkearders sille eins weromdrongen wurde moatte.
Dêr kin ik yn meigean; dat is in oergongsfase yn myn
idéen. Mar ik leau wol, dat it in goed middel is om op sa'n
manier fêst it autoforkear yn de binnenstêd hwat to bihei-
nen. Ik wol dêr dus wol yn meigean.
De heer P. D. van der Wal: Wij stellen voor richtdoel
1-1 te veranderen in: „Mate van toegankelijkheid voor
particulier autoverkeer van bewoners: zolang het uit het
oogpunt van leefbaarheid en karakteristieke waarden niet
op te grote bezwaren stuit, kunnen bewoners over parkeer
plaats in de buurt van hun woning beschikken; van bezoe
kers en werkersieder van hen die met de auto wil komen,
moet een parkeerplaats kunnen vinden aan het eind van de
invalsweg buiten de stadsgracht." Hoewel wij vermoeden,
dat het slechts een kwestie van gewenning is, dat een
bewoner van de binnenstad zijn auto in de buurt van zijn
woning wil hebben, willen wij, zolang het niet op te grote
bezwaren stuit, toestaan, dat er speciale parkeergelegen
heid voor de auto's van de bewoners van de binnenstad
gereserveerd wordt. De auto's van de bezoekers en werkers
zullen in onze gedachtengang buiten de stadsgrachten een
plaats moeten vinden of men moet met de fiets of met
openbaar vervoer willen komen. De afstand van 300 m
die U noemt, is nergens op gebaseerd en wordt ook niet
gemotiveerd. Het zou al te dwaas zijn de ontwikkeling van
de binnenstad op te hangen aan een zo absolute loop
afstand van 300 m. Als we de automobilist zover kunnen
krijgen, dat hij weer 500 m kan lopen, dan zijn alle pro
blemen opgelost en zijn er geen extra parkeergarages in
onze binnenstad nodig.
De heer B. P. van der Veen: Ik weet niet of het ver
standig is om hier zo exact over te praten, omdat je eigen
lijk de kaart erbij zou moeten hebben, een begrijpelijke
kaart dan, een kaart van voldoende fijne schaal met kleuren
erop zodat je zou kunnen zien waar we in feite over praten
als we het hebben over parkeren.
Er zijn hier richtdoelen gegeven en dan is het eerste die
100 parkeerplaatsen voor bewoners van de binnenstad
waarbij degenen die geen ervaring hebben met het wonen
in de binnenstad blijkbaar van een vanzelfsprekendheid
overtuigd zijn. Mevr. Brandenburg zegt, dat binnenstads
bewoners precies dezelfde faciliteiten moeten hebben als de
bewoners van de buitenwijken die wel een parkeerplaats
hebben. Als ik het verkeerd gehoord heb, dan herhaalt ze
het straks wel, maar ik dacht, dat het daar op neer kwam.
Ik dacht, dat dat bepaald verkeerd bekeken was. Wij
hebben straks gezegd, dat we de binnenstad bewoonbaar
willen hebben voor lieden uit alle mogelijke inkomens
groepen en parkeerplaatsen voor particuliere auto's kosten
ook geld. Het is allemaal moeilijk, maar het is niet essen
tieel voor de binnenstadsbewoner, dat hij zijn eigen auto
daar kwijt kan. De binnenstadsbewoner zit als regel vlakbij
zijn werk, zit vlakbij de winkels waar hij zijn boodschappen
moet doen; die gebruikt zijn auto niet, die loopt. Hij heeft
ook geen fiets nodig; die gebruikt hij niet. En dan hindert
het hem niets, dat zijn auto een eind buiten de stadsgracht
staat; het hindert niets, dat die 500 m weg staat. Hij
gebruikt de auto niet elke dag. Hij gebruikt de auto in het
weekeinde voor zijn genoegen, of hij gebruikt hem voor
een lange rit naar buiten, incidenteel. En dan maakt die
afstand niets uit. Dat is voor die binnenstadsbewoner niet
belangrijk. Voor hem is het wel belangrijk, dat degenen
die bij hem op bezoek komen hun auto kwijt kunnen. Want
die hebben die garage daarginds niet. Hij moet die mensen
kunnen ontvangen, zijn logé's, de mensen die hem overdag
of 's avonds willen bezoeken. Daarvoor zijn parkeerplaatsen
belangrijk. En dan helpen kortparkeerplaatsen ook niet.
Want als er een logé komt die een weekeinde blijft, of een
bezoeker die een hele dag blijft, dan heb je niets aan een
kortparkeerplaats. Maar de binnenstadsbewoner zelf heeft
die parkeerplaats niet nodig. Ik spreek uit een ervaring
van tientallen jaren. Zolang ik in de binnenstad gewoond
heb, heb ik het voor mijzelf nooit als een bezwaar gezien,
dat die auto zover weg stond. Ik kan dit niet meevoelen.
Maar voor bezoekers ligt de kaart voor mijn gevoel totaal
anders.
Nu de mensen in de buitenwijken. Zolang ze van buiten
de stad komen en forenzen, komen ze langs een invalsweg
binnen. Het is een koud kunstje om het openbaar vervoer
daar een halteplaats te geven met een groot parkeerterrein.
Dat is geen punt. Maar er is gesproken over de buiten
wijken. Daar loopt geen bus op elk moment op een halte
plaats. Het openbaar vervoer kan nooit het particulier
vervoer vervangen, eenvoudig omdat de frequentie en het
aantal halteplaatsen nooit voldoende kunnen zijn. De
mensen die in de buitenwijken wonen zijn voor hun bood
schappen aangewezen en dat wilt U ook op de bin
nenstad. Die hebben dus wat dat betreft wel een parkeer
plaats nodig zoals de bewoner van de binnenstad die niet
nodig heeft.
Dan de werkers. Het merkwaardige is, dat de werkers
die in het algemeen, dacht ik, onze troetelkinderen zijn,
nu zo in het hoekje moeten zitten waar de slagen vallen.
Ik weet niet op welke afstand deze mensen willen parkeren
en moeten parkeren. Maar als niet aan hun behoeften
wordt voldaan en ik weet niet hoe die behoeften liggen
dan is de attractie om hier te komen werken veel
geringer. En als ze geen keus zouden hebben, dan doe je
in ieder geval afbreuk aan hun welbevinden, hun welvaart,
hun welzijn. (Mevr. Brandenburg-Sjoerdsma: Ze
kunnen hier komen wonen!)
Het is zo, dat de moeilijkheid altijd in het verkeer zit
en dat we nu hier het verkeer willen aanpassen aan de
verkeersvoorzieningen waar we kans toe zien, dat we het
verkeer dus willen dwingen in het keurslijf van de verkeers
voorzieningen i.p.v. omgekeerd de verkeersvoorzieningen
af te stemmen op het aanbod van het verkeer. Mijn con
clusie is en dat is de conclusie die de centrumwinkeliers
m.i. ook duidelijk hebben getrokken Als wij niet zorgen
voor voldoende parkeergelegenheid voor ieder die daar
behoefte aan heeft, dan doen we eenvoudig afbreuk aan de
levensvatbaarheid van de binnenstad. En als we dat moeten
vinden in parkeergarages die goed geld gaan kosten van
degenen die er gebruik van maken, dan zie ik dat niet in
het minst als een bezwaar. Men zal daar snel aan gewend
zijn en liever die kosten daarvoor over hebben dan ge
dwongen te zijn om bij weer en geen weer op de fiets te
klimmen of zijn boodschappen onder de arm te sjouwen
in plaats van die thuisgebracht te krijgen in de bak van de
auto.
De heer J. de Jong: De heer Van der Veen heeft al een
belangrijk deel behandeld, maar ik wil er toch nog iets aan
toevoegen. Wanneer wij hier spreken over de werkers dan
moeten wij ons daarbij ook realiseren, dat er zeer veel
bedrijven in de stad zijn die voor het bedrijf auto's nodig
hebben. Het is vandaag-de-dag al zo, dat je de wagen op
geen enkele wijze bij je bedrijf kwijt kunt, dat er mensen in
dienst zijn die 10 minuten tot een kwartier moeten lopen
om zonder bekeuring de auto kwijt te kunnen. Men ziet
veel, dat mensen schichtig om zich heen kijkend ergens een
parkeerschijf verzetten of voorzichtig een kwartje bij
gooien. Het heeft mij vanavond buitengewoon verwonderd,
dat de Raad zo negatief gereageerd heeft op een parkeer
garage achter de Mercuriusfontein. Ik vind dat toch
eigenlijk wel een beetje tragisch. Want dit zou de Gemeente
niets kosten. De Stichting Parkeergarages wil dat ding
bouwen, die wil de exploitatiekosten volledig voor zijn
rekening nemen. Het betekent alleen, dat wij in deze
binnenstad een eerste aanzet zouden hebben gekregen
op een plaats waar direct begonnen had kunnen worden,
direct een mogelijkheid was geweest. Ik zou nu van het
College eigenlijk wel eens een alternatief willen hebben
waarbij dit particulier initiatief dat de Gemeente totaal
17
niets kost en waarbij tegemoet wordt gekomen aan het
parkeerprobleem in de binnenstad wordt gehonoreerd.
Een alternatief terrein waar de Stichting Parkeergarages
wel kan beginnen. Als er gewacht moet worden op ver
werving van gronden waar dan ook in de binnenstad om
dit te realiseren, dan is het te laat. Dat duurt zeker vijf, zes
jaar en dan hoeft het niet meer.
De heer Eijgelaar: Ik wil graag nog een kleine opmer
king maken. Ik ben het volstrekt eens met wat de heren
Van der Veen en De Jong gezegd hebben. Het is zo, dat,
of we het plezierig vinden of niet, het particulier auto
verkeer toeneemt. Uit de onderzoeken is duidelijk geble
ken, dat 68 van de mensen die hun auto parkeren in de
binnenstad bezoekers zijn, mensen van buiten. En nog
maals, of we het plezierig vinden of niet, deze mensen
willen gewoon dicht bij het centrum kunnen komen. En
daarom ben ik het volstrekt eens met wat U in Uw richt
doel in de doeleindennota stelt. Er moet gezorgd worden,
dat er parkeervoorzieningen komen, dat er meer parkeer
voorzieningen komen. Ik geloof bepaald niet, dat het
voldoende is om die parkeervoorzieningen te vinden in het
terugdringen van parkeren door werkers. Dan krijgen we
niet voldoende ruimte. Ik ben het dus eens met het voor
gestelde richtdoel 1-1. Ik zou echter wel graag een alter
natief van U vernemen nu deze Raad niet wil, dat er een
voorlopige parkeervoorziening komt achter de Mercurius
fontein. Hoe denkt u het nu wel te realiseren?
De heer Tiekstra (weth.): Ik zou aan het adres van
mevr. Brandenburg willen zeggen, dat voor wat de prog
noses van de parkeerbehoefte betreft, deze prognoses niet
anders kunnen worden opgesteld dan op basis van de
veronderstellingen zoals die nu aan de huidige situatie
worden ontleend. Daarbij voeg ik de heer Van der Wal
heeft daar ook een opmerking over gemaakt dat op het
terrein van het verkeer het onderzoek door middel van
tellingen en metingen voortdurend doorgaat. Mocht
blijken, dat daar correcties op komen, dan zullen die
correcties in de loop van het hele proces aangebracht
kunnen worden. Ik zeg dit omdat wij vanavond een start
maken met deze problematiek en omdat we ervan over
tuigd kunnen zijn, dat we nog een reeks van jaren met deze
zelfde problematiek bezig zullen zijn. Wij kunnen en mogen
niet anders doen dan de stad met zijn functiepatroon die
accommodatie geven die nu eenmaal door de daaruit voort
vloeiende behoefte wordt verlangd. Daaraan ontkomen we
niet. Als we dat niet doen en dan kom ik dicht in de
buurt van de beschouwingen die van andere zijde zijn
gegeven dan ben ik ervan overtuigd dat we de kwaliteit
van het functiepatroon duidelijk aantasten. Dat betekent
m.i., dat we daarmee de binnenstad geen dienst bewijzen.
Ik wil er overigens duideüjk op wijzen, dat in de richt
doelen zoals die onder 1-1 zijn geformuleerd wel heel
duidelijk al, in het bijzonder wat de langparkeerders
betreft, een terugdringing is voorzien. Ik meen, dat het
juist is en dan ga ik even uit van de bewoners en de
bezoekers dat bij de voorzieningen die men wil maken
voor de woongebieden hoort een voor 100 voldoen aan
de behoefte aan parkeerruimte. Ik ben het in dat opzicht
niet eens met de beschouwing van de heer Van der Veen,
want vergeet niet, dat de groep bewoners een nogal
differente groep is waarvan de één zo'n gebruikspatroon
heeft van de auto en de ander uit persoonlijke of
zakelijke overwegingen een geheel ander gebruiks
patroon heeft van de auto. Anders kan ik ook niet verklaren
hoe het komt, dat er zoveel auto's van bewoners resp.
ondernemers in de binnenstad voortdurend op onze
parkeergelegenheden staan. (De heer B. P. van der Veen:
U hebt het nu over 100 U maakt nu verschil.) Het
gaat nu duidelijk om 100 juist omdat we de woonfunctie
in die situatie willen ondersteunen. Een heel andere vraag
's en dan kom ik bij de heer Rijpma op welke wijze
dit wordt gerealiseerd. Want zijn voorbeeld is ook het
scheppen van parkeergelegenheid voor een auto, heel
simpel, en die aantallen kan je dan gevoeglijk meetellen.
Of het een parkeergarage is of een open parkeerterrein of
een parkeerplaats bij de woning, dat maakt in principe
geen enkel verschil.
Welbewust hebben wij een vergelijkenderwijs laag
percentage aangehouden voor langparkerende werkers in
de binnenstad; 25 is vergelijkenderwijs ook t.o.v. het
percentage dat in andere steden wordt aangehouden
echt niet hoog, integendeel, het is laag. En dat heeft tot
gevolg, dat een grote groep dus die 75 van de
werkers inderdaad op de afstand die mevr. Brandenburg
heeft genoemd een parkeerplaats moeten vinden. Het zijn
langparkeerders. Dan kan dat ook een voorziening zijn
waarvoor betaald moet worden; dat is ook mogelijk. Maar
het zijn langparkeerders en ze zullen buiten de stad een
parkeerplaats moeten vinden; en voor zover dat aanwezig
is kunnen ze dan gebruik maken van het openbaar vervoer.
Maar het is ook juist, dat de individualiteit van het gebruik
van de personenauto nu eenmaal een sterke concurent is
van het altijd minder elastische systeem van het openbaar
vervoer.
Dan nog even een opmerking over de bezoekers. Ik
dacht, dat i.v.m. het totale functiepatroon van de binnen
stad het juist van belang is, dat we wat deze categorie
betreft volledig aan de parkeerbehoefte tegemoet komen.
Dan moet men die afstand van 300 m die wij hebben
genoemd dat is niet overal exact 300 m wat meer
genuanceerd benaderen dan door Axies op dit ogenblik
wordt gedaan. Het betreft allerhande soorten bezoekers
van onze binnenstad. Ik laat de staat waarin ze eruit gaan
op het ogenblik even buiten beschouwing, maar vergeet
niet, dat, wanneer men in het bijzonder gebruik maakt
van de winkelfunctie van de binnenstad, men dan nogal
eens het probleem heeft hoe de boodschappen zo gauw
mogelijk bij de auto te brengen. (De heer P. D. van der
Wal: Hoe zouden mensen die geen auto hebben dat dan
doen? Die redden het toch ook. Waarom kan de één het
niet en de ander wel?) Ik heb gisteravond al gezegd, dat
het allerlei soorten mensen betreft. Er zijn heel wat ver
schillende omstandigheden en onder bepaalde omstandig
heden is die 300 m een goed gemiddelde. (De heer Van
Haaren: Er moeten meer parkeerplaatsen komen voor
invaliden.) Ik heb het niet specifiek over parkeerplaatsen
voor invaliden, want daar is wel een voorziening voor, zij
het dan in het bijzonder voor de invaliden die hun werk in
de binnenstad hebben, maar niet voor andere functies
want daarin voorziet onze verkeerswetgeving op dit ogen
blik niet. Wij moeten niet de illusie hebben, dat wij op dit
terrein maatgerelen zouden kunnen treffen die de verkeers
wetgeving op dit ogenblik nog niet kent; misschien komen
die nog wel.
De heer De Jong heeft gevraagd om een alternatief voor
de parkeergarage achter de Mercuriusfontein. Ik dacht,
dat wij het daar gisteravond wel over hadden gehad. Toen
is gezegdHandhaaf voorlopig de bestaande parkeerfunctie
van het Wilhelminaplein. De Raad moet zich geen illusie
maken, want de capaciteit van het Wilhelminaplein is,
dacht ik, altijd nog een 400 auto's. Een parkeergarage van
dezelfde capaciteit zal dan toch wel een heel ander model
hebben dan gevraagd is. Mij dunkt, dat de beschikbare
capaciteit voorshands wel voldoende is, ook gegeven het
gebruik, dat er op het ogenblik van wordt gemaakt, voor
de winkelfunctie van de binnentad. Er is wel tijd om de
andere accomodaties erbij tot stand te brengen. Ik geloof,
dat ik nu wel ongeveer door de opmerkingen heen ben.
Aan het adres mevr. Brandenburg zeg ik dus, dat, mocht
die factor 1.8 te hoog zijn, dat uit de onderzoekingen wel
zal blijken.
De Voorzitter: Ik stel voor, dat we allereerst een
beslissing nemen over het amendement, dat door Axies is
ingediend. Ik dacht, dat dat het verst afweek van hetgeen
wij hebben voorgesteld in de nota. Het luidt: „Mate van
toegankelijkheid voor particulier autoverkeer van bewo
ners: zolang het uit het oogpunt van leefbaarheid en
karakteristieke waarden niet op te grote bezwaren stuit,
kunnen bewoners over parkeerplaats in de buurt van hun
woning beschikken; van bezoekers en werkers: ieder van
hen die met de auto wil komen, moet een parkeerplaats
kunnen vinden aan het eind van de invalsweg buiten de
stadsgracht."
Het amendement van Axies betreffende richtdoel 1-1
wordt verworpen met 33 tegen 2 stemmen.
De Voorzitter: Dan komt nu het amendement van de
P.v.d.A. aan de orde, dat door mevr. Brandenburg is
toegelicht. Het deel wat de bewoners betreft, blijft in de
visie van de P.v.d.A. gelijk. Het amendement betreft
hetgeen in het richtdoel staat over bezoekers en werkers.
Het luidt: „bezoekers: vergroting van het aantal parkeer-