eventuele activiteiten in nauw overleg met alle betrokken
personen en instanties wordt gewerkt. Een instantie die
naar de mening van mijn fractie in de eerste plaats moet
worden ingeschakeld is het Centraal Orgaan Leeuwarden,
dat vanwege zijn mankracht en deskundigheid de instelling
is om dergelijke projecten te begeleiden. Zodoende kom
ik tot de uitspraak, dat er op zo kort mogelijke termijn,
althans in het noordelijk deel van de binnenstad een
gebied wordt aangewezen als stadsvernieuwingsgebied,
dat de nota „Wonen in de binnenstad" wordt aanvaard als
een uitgangspunt voor het rehabilitatiebeleid m.b.t. de
woonfunctie in de binnenstad, dat er in samenspel met het
Centraal Orgaan Leeuwarden vooroverleg wordt gevoerd
terzake met de departementen van C.R.M. en Volkshuis
vesting en Ruimtelijke Ordening, dat op basis van de
resultaten van het met de rijksoverheden gevoerde overleg
het Centraal Orgaan Leeuwarden wordt verzocht een
samenwerkingsrelatie te ontwikkelen met de binnenstads
bevolking in het betreffende gebied teneinde de geëigende
bevolkingsorganisatie tot ontwikkeling te brengen.
Mevr. Visscher-Bouwer heeft tijdens de informatieve
raadszitting Uw mening gevraagd omtrent het leggen
van een woonbestemming op het gevangenisterrein. En
uit Uw antwoord (antwoord 29) meen ik te mogen op
maken, dat U een dergelijke bestemming niet verwerpt.
Is die conclusie juist? Als die niet juist is, zou U dan Uw
standpunt hierover eens duidelijk willen maken?
Tot slot grijp ik nog even terug op de discussie van
gisteravond; ik heb intussen de informatie gekregen, dat
de mogelijkheden om slopen tegen te gaan bijv. in Gro
ningen wat ruimer schijnen te zijn dan bij ons. Zou het
mogelijk zijn, dat daar eens naar wordt geïnformeerd?
De heer Rijpma: Ik heb in mijn algemene beschou
wingen, dacht ik, al naar voren gebracht, dat ik Uw
formuleringen t.a.v. het wonen en het inrichten van een
woongebied in de binnenstad niet sterk genoeg vind.
Dat betekent, dat ik U een aantal voorstellen heb over
handigd. In de plaats van Uw richtdoelcn 1-4 en 1-5 stel
ik nieuwe richtdoelcn. Richtdoel 1-4 luidt in mijn amen
dement: „Bevorderen woonfunctie in gebieden met ge
mengde bebouwing." Mijn formulering van richtdoel 1-5
luidt: „Storende bedrijven en inrichtingen in gebieden
met overwegende woonfunctie stimuleren tot verplaat
sing." Uw richtdoel 1-6 kan blijven staan. Ik stel verder
voor een richtdoel 1-7 op te nemen dat luidt: „Herstel
groene ruimten binnen woonvierkanten." en een nieuw
richtdoel 1-8: „Inrichten groene ruimten tot gemeen
schappelijk wandel- en speelgebied."
Verder vind ik de omgeving die U nader aangeeft onder
de objectdoelen te bescheiden van proportie. Ik zou dat
dus een wat royalere aanduiding willen geven. Ik dien
daarom de volgende motie in wat betreft de objectdoelen:
„Het gebied ten noorden van Eewal, Gouveneursplein en
Bagijnestraat tot aan de stadsgracht." Dat wil dus niet
zeggen, dat alle andere gebouwen uit dat gebied moeten
verdwijnen. De multifunctionaliteit moet zoveel mogelijk
bewaard blijven. Maar het is toch een ruimer gebied dan
U in Uw kleine deelfuncties telkens aanduidt.
De heer Van Haaren: Ik kan me eigenlijk wel aansluiten
bij de vorige sprekers. Wij hebben herhaaldelijk gepleit
voor de versterking van de woonfunctie en wij hebben
bijv. bij de kwestie van de N.V. Stadsherstel ook duidelijk
naar voren gebracht, dat niet alleen mensen met hogere
inkomens van de nieuwe mogelijkheden om in de binnen
stad te wonen gebruik moeten kunnen maken, maar dat
dat ook voor alle inkomensgroepen mogelijk moet worden
gemaakt.
De heer Rijpma heeft als richtdoel 1-8 voorgesteld:
„Inrichten groene ruimten tot gemeenschappelijk wandel
en speelgebied." Wij hebben dat iets anders geformuleerd.
Wij stellen voor als richtdoel op te nemen: „Voldoende
beschermde speelgelegenheid in woongebieden." Wij vin
den n.l.j dat juist de kinderen in de binnenstad verstoken
zijn van speelgebieden en kinderen moeten niet ver van
huis maar in de onmiddellijke omgeving van hun woning
gelegenheid hebben om in een beschermde omgeving te
kunnen spelen zonder gevaar en zonder risico omver
gereden te worden. Daarom handhaven wij onze formu
lering.
De heer Tiekstra (weth.)Ik zou wat betreft de beant
woording van de opmerkingen van de heer Buising even
terug willen vallen op de discussie die gisteravond gevoerd
is t.a.v. de vraag welke financiële mogelijkheden voor
allerhande vernieuwingen, reconstructies enz. beschikbaar
zijn. De heer Buising spreekt, dacht ik, in een al te groot
optimisme over de ruime subsidiemogelijkheden. Ik dacht,
dat we die vrij nuchter moeten benaderen omdat het
meestal zo is, dat, al lijken ze ruim, ze toch tegenvallen
wat het eindresultaat betreft, zeker als ze moeten worden
omgerekend in kostprijshuren. Ik zou wel willen zeggen,
dat ik de beslissing over het amendement van de P.v.d.A.
op richtdoel 1-3 graag aan de Raad overlaat. Dat betekent,
dat ik op zich geen bezwaren heb tegen die formulering.
Ik meen, dat het op zichzelf wel terecht kan worden
geacht, dat dit ook inderdaad woonmogelijkheden voor alle
inkomensgroepen mogelijk moet maken.
Dan heeft de heer Buising een beschouwing gehouden
omtrent de inhoud van een motie die hier ligt van zijn
hand en van de hand van mevr. Visscher m.b.t. de in
schakeling van het Centraal Orgaan Leeuwarden. Ik kan
de heer Buising zeggen, dat de heer Weide en ik nog steeds
een afspraak hebben liggen die is nog steeds niet
nagekomen en waarvoor ettelijke ochtenden en mid
dagen in onze agenda's zijn gereserveerd met het C.O.L.
om deze problematiek door te spreken. In die situatie
vind ik toch bepaald, dat deze motie nogal voorbarig is.
Ik zeg dit ook, omdat naar mijn mening dit hele proces
niet anders dan onder verantwoordelijkheid van de plaat
selijke overheid kan gebeuren. Hier ligt de verantwoor
delijkheid voor de procesvoering en ook voor het uit
voeringsbeleid dat wij hebben te voeren. En dan is naar
mijn mening het C.O.L. één van de organen die daarbij
behulpzaam kan zijn, ik zeg nadrukkelijk „één van de
organen" en geen primus interpares in dat spel. Ik geloof,
dat het onjuist zou zijn op deze wijze het C.O.L. deze
positie te geven. Ik zeg nadrukkelijk, dat dat niet betekent,
dat ik het overleg met en een positie van het C.O.L. in dit
hele proces afwijs, maar ik meen, dat de inhoud van de
motie een te grote positie aan het C.O.L. geeft. Er zijn bij
deze problematiek veel meer groepen belanghebbenden
en belangstellenden betrokken.
De heer Buising vindt onze reactie in het vraag en
antwoordspel t.a.v. de gemengde functie van het gevan
genisterrein wat onduidelijk. Ik dacht, dat wij duidelijk
zijn geweest. Wij hebben, als blijkt dat bij de ontwikkeling
van plannen t.z.t. ook voor het gevangenisterrein laat
ik het maar Blokhuisplein noemen de woonfunctie zeer
reëel kan worden ingevoerd, gegeven de maat van dit gebied
daartegen stellig geen bezwaar. Ik zie daar beslist niet een
monocultuur in de vorm van één grote parkeergarage.
Ik dacht, dat dat een te eenzijdige voorziening is op dat
terrein; de woonfunctie kan daaarbij bepaald een belang
rijke rol spelen.
Ik heb er geen bezwaar tegen bij Groningen te infor
meren naar het sloopverbod, maar ik weet daar op dit
moment niets van af. Die informatie kan eenvoudig wor
den getrokken.
Axies heeft een amendement ingediend als aanvulling
op de richtdoelen; ik laat het oordeel daarover graag aan
de Raad over. Ik dacht, dat het zich wel verdraagt met de
andere richtdoelen.
De fractie van de C.C.P. heeft ook een aantal amende
menten ingediend. Ik zal ze snel even behandelen. Ik
dacht, dat de formulering van de heer Rijpma m.b.t.
richtdoel 1-4 op zich hetzelfde inhoudt dan het huidige
richtdoel. Wij zeggen nadrukkelijk, dat, waar er gemengde
bebouwing is, dus woningen en bedrijven zijn, dat aan
vaardbaar is in die gebieden waar geen storende bedrijven
zijn. (De heer Rijpma; Ik draai het om en zeg: Als er
storende bedrijven zijn, zou je ook kunnen overwegen ze
te verplaatsen.) Ons richtdoel 1-5 luidt: „In woonsectoren
geen storende bedrijven." Ik dacht, dat het duidelijk is,
dat dat dan inhoudt, dat die storende bedrijven verplaatst
moeten worden. Ik dacht, dat bij een eerdere gelegenheid,
bij de behandeling van een aankoop in deze Raad, dat
mijnerzijds nogal uitdrukkelijk is gesteld. Ik meen dus, dat
de formulering van de richtdoelen zoals die nu luiden echt
wel de bedoelingen van de heer Rijpma, althans wat 1-4 en
1-5 betreft, dekt.
Ik laat het oordeel over de door de heer Rijpma gefor
muleerde richtdoelen 1-7 en 1-8 graag over aan de Raad,
zoals ik dat ook heb gedaan m.b.t. het amendement van
Axies.
Dan kom ik bij de motie die door de C.C.P. is ingediend
en ten aanzien waarvan ik gisteravond in de algemene
beschouwing al een antwoord heb gegeven. Wij moeten
voorzichtig zijn met het aangeven van grote gebieden met
een woonfunctie als we nog met het hele proces moeten
beginnen. Ik heb goed kennis genomen van de opmerking
van de heer Rijpma waar hij zegt, dat het leggen van de
woonbestemming op dat gebied niet uitsluit, dat er ook
andere functies in dat gebied zijn. En in die zin zou ik
zeggendan laat ik het oordeel over die motie maar aan de
Raad over. Als we het er maar goed met elkaar over eens
zijn, dat het niet een specifieke woonfunctie is, maar dat
het een gemengd functiepatroon kan zijn.
De Voorzitter: Ik stel dan nu allereerst aan de orde de
wijziging die de P.v.d.A. wil. aanbrengen in richtdoel 1-3.
Het amendement luidt: „Herstel resp. inrichten van
bepaalde woongebieden zodanig, dat woongelegenheid
voor alle ingekomensgroepen wordt geschapen."
Het amendement van de P.v.d.A. betreffende richtdoel
1-3 wordt aangenomen met 31 tegen 4 stemmen.
De Voorzitter: T.a.v. richtdoel 1-4 is een amendement
ingediend door de C.C.P. Ik mag wat dat betreft verwijzen
naar hetgeen Weth. Tiekstra heeft gezegd. Wij vinden het
dus niet nodig om deze formulering over te nemen.
Maar wij constateren overigens geen strijdigheid met
hetgeen de heer Rijpma voorstelt. Het door hem voor
gestelde richtdoel 1-4 luidt: „Bevorderen woonfunctie in
gebieden met gemengde bebouwing."
Het amendement van de C.C.P. betreffende richtdoel
1-4 wordt aangenomen met 29 tegen 6 stemmen.
De Voorzitter: Dan komt nu het amendement van de
C.C.P. wat betreft richtdoel 1-5 aan de orde. Dat luidt:
„Storende bedrijven en inrichtingen in gebieden met
overwegende woonfunctie stimuleren tot verplaatsing."
Dit amendement past bij het door hen ingediende amen
dement op richtdoel 1-4 om weer een sluitend geheel te
krijgen.
Het amendement van de C.C.P. betreffende richtdoel
1-5 wordt aangenomen met 28 tegen 7 stemmen.
De Voorzitter: Op richtdoel 1-7 zijn twee amendemen
ten ingediend. Als die worden aangenomen, zullen we tot
vernummering moeten overgaan, want het zijn wijzigingen
die nogal verschillend zijn. Ze kunnen los van elkaar
behandeld worden. Ik stel eerst het amendement van de
C.C.P. aan de orde. Het luidt: „Herstel groene ruimten
binnen woonvierkanten."
Het amendement van de C.C.P. betreffende richtdoel
1-7 wordt aangenomen met 29 tegen 6 stemmen.
De Voorzitter: Dan krijgen we dus nu het amendement
van Axies op richtdoel 1-7. Dat richtdoel wordt dus ver
nummerd als het aangenomen wordt. Het amendement
luidt: „Voldoende beschermde speelgelegenheid in woon
gebieden."
Het amendement van Axies betreffende richtdoel 1-7
wordt aangenomen met 34 tegen 1 stemmen.
De Voorzitter: Dat richtdoel zal dus nog vernummerd
worden. Nu gaan we naar richtdoel 1-8. De C.C.P. heeft
een amendement ingediend om als richtdoel 1-8 op te
nemen: „Inrichten groene ruimten tot gemeenschappelijk
wandel- en speelgebied." Dat amendement komt heel dicht
bij het amendement van Axies. Wordt het gehandhaafd?
Ja? Dan gaan we er over stemmen.
Het amendement van de C.C.P. betreffende richtdoel
1-8 wordt aangenomen met 24 tegen 11 stemmen.
De Voorzitter: Er resten ons nu nog 2 moties. Die staan
los van elkaar. Eerst stel ik de motie aan de orde die door
de C.C.P. is ingediend; het betreft een wijziging in de
objectdoelen. De motie van de C.C.P. beoogt het opnemen
onder objectdoelen: „Het gebied ten noorden van Eewal,
Gouverneursplein en Bagijnestraat tot aan de stadsgracht."
VS13
De motie van de C.C.P. betreffende objectdoel 1-3 wordt
verworpen met 21 tegen 14 stemmen.
De Voorzitter: De motie van de P.v.d.A. is uitvoerig
toegelicht door de heer Buising. Die betreft de problema
tiek van het C.O.L. Ik zal die motie voor de goede orde
nog even voorlezen. De motie luidt:
„De Raad der gemeente Leeuwarden, in vergadering
bijeen op 25 september 1973, overwegende dat
het feitelijk bereiken van het standaarddoel „wonen"
en de richtdoelen 1 t.e.m. 4 niet kan worden gerealiseerd
middels het instellen van bestemmings- en gebruiks-
bepalingen;
het feitelijk bereiken van het standaarddoel „wonen"
en de richtdoelen 1 t.e.m. 4 afhankelijk is van wat de doel
einden noemt „bijzondere initiatieven";
meer nog dan m.b.t. andere city-functies bij het wonen
inspraak en zelfwerkzaamheid van de bevolking een
absolute voorwaarde vormen voor het kwalitatief en
kwantitatief welslagen van de binnenstads-operatie;
dat m.b.t. bepaalde binnenstadsgebieden thans reeds
vaststaat dat tenminste deze naar ieders oordeel in aan
merking dienen te komen voor verbetering c.q. herstel
van de woonfunctie;
hoewel in principe ook andere gebieden voor herstel
en verbetering van de woonfunctie in aanmerking kunnen
komen, dat de voorspoedige aanpak van het gebied waar
omtrent overeenstemming bestaat niet behoeft te stag
neren;
geen beletsel kan bestaan het gedeelte waarover over
eenstemming bestaat aan te wijzen als stadsvernieuwings
gebied;
daarmee de mogelijkheid wordt geopend tot snelle
realisatie van een binnenstads-experiment als bedoeld in
het binnenstadsvernieuwingsbeleid van de rijksoverheid;
dat het Centraal Orgaan Leeuwarden in haar nota
„wonen in de binnenstad" de doeleinden, organisatievorm,
taakstellingen en instrumenten voor een dergelijk project
heeft neergelegd;
de daarin tot uitdrukking komende opstelling zo goed
mogelijke waarborgen biedt voor een op inspraak en doel
matigheid gerichte aanpak;
spreekt uit dat
op zo kort mogelijke termijn althans in het noordelijk
deel van de binnenstad een gebied wordt aangewezen als
stadsvernieuwingsgebied;
de nota „wonen in de binnenstad" wordt aanvaard als
uitgangspunt voor het rehabilitatiebeleid m.b.t. de woon
functie in de binnenstad;
in samenspel met het Centraal Orgaan Leeuwarden
vooroverleg wordt gevoerd terzake met de Departementen
van C.R.M. en Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening;
op basis van de resultaten van het met de rijksover
heden gevoerde overleg het Centraal Orgaan Leeuwarden
wordt verzocht een samenwerkingsrelatie te ontwikkelen
met de binnenstadsbevolking in het betreffende gebied
teneinde de geëigende bevolkingsorganisatie tot ontwik
keling te brengen."
Wij ontraden aanneming van deze motie in dit stadium
ernstig. Weth. Tiekstra heeft duidelijk laten blijken, dat
dit een problematiek is die we in discussie zouden willen
brengen in het verdere overleg. Ik noem dit nog even voor
de goede orde. Handhaven de indieners de motie? Zullen
we die maar niet liever in het overleg betrekken? Ja?
Goed, dit probleem wordt betrokken in het overleg van de
twee Wethouders met het Centraal Orgaan.
De Voorzitter schorst, om 22.55 uur, de vergadering
voor de tweede koffiepauze.
De Voorzitter heropent, om 23.15 uur, de vergadering.
VII. Particulier autoverkeer.
De Voorzitter: Ik zou U in afwijking van de regel die
wij tot dit moment hebben gevolgd, willen voorstellen om
dit hoofdstuk waarop een groot aantal amendementen zijn
ingediend niet in zijn geheel te behandelen. Ik stel voor
eerst de standaarddoeleinden te behandelen en dan de
richtdoelen stuk voor stuk aan de orde te stellen. Want op
elk richtdoel zijn amendementen ingediend. Dan kunnen
we de zaak beter uit elkaar houden, dan weten we waar we
over praten. Als we elk richtdoel apart behandelen en direct
in stemming brengen, dan houden we overzicht. Anders