4 '10 kunnen we van één ding zeker zijn, n.l., dat we over een aantal jaren weten, dat we het anders hadden moeten doen. Dat vind ik de moeilijkheid met al dit soort dingen waar wij over praten. Ik kan er geen zinnig woord over zeggen. Ik kan alleen maar zeggen: Laten we alsjeblieft verschrik kelijk voorzichtig zijn en laten we ons zo weinig mogelijk vastleggen. De heer Tiekstra (weth.): Ik zal proberen de inge diende amendementen en moties achtereenvolgens te be handelen en zo kort mogelijk mijn commentaar te geven. Ik begin dan met de motie van mevr. Visscher-Bouwer die eigenlijk de opzet heeft om bij de aanwijzing tot beschermd stadsgebied niet alleen de grachten als grenzen te hanteren; zij wil de karakteristieke bebouwing aan weers zijden van de grachten bij het beschermd stadsgebied betrekken. Zij geeft er met haar mede-ondertekenaar de voorkeur aan om de buitenzijde van de grachten in de bescherming te betrekken. Ik zou wel willen opmerken, dat een aanwijzing tot beschermd stadsgebied niet die zekerheden oplevert die mevr. Visscher verwacht. Ik heb dat gisteravond ook al gezegd. Het betekent alleen maar, dat de Raad binnen een jaar voor dat gebied een bestem mingsplan moet vaststellen. Ik heb gisteravond, dacht ik, ook al nadrukkelijk gezegd, dat het vast te stellen struc tuurplan waarin deze elementen ook voorkomen, een plan is zonder verdere rechtgevolgen met dien verstande, dat daarbij in een bezwaarschriftenprocedure bij de Raad is voorzien. En dat recht van bezwaar komt aan een ieder toe en onder een ieder kan men ook de Monumentenraad verstaan. Ik zeg dit met zoveel nadruk omdat plaatsing van een gebouw op de Monumentenlijst nog helemaal niet betekent, dat daarmee het voortbestaan van dat gebouw gewaarborgd is. Hetzelfde kan zich voordoen bij een beschermd stadsgezicht. Dat betekent dus, dat de veiligste weg is het bestemmingsplan zoals in de procedure van de aanwijzing tot beschermd stadsgebied is voorzien. Dat is een opmerking die ik heb gemaakt. Maar ik wil er nog graag bij zeggen, dat wij de volgende maand in overleg met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg hebben waarbij o.m. ook dit punt uiteraard aan de orde zal komen. En ik heb er geen bezwaar tegen om daarbij ook de intentie van de motie van mevr. Visscher te betrekken. Ik heb er ook geen bezwaar tegen de intentie van het amendement op richtdoel 1-2, waarin wordt gesproken over behoud door restauratie en renovatie van de gehele binnenstad en de bebouwing direct aan de buitenzijde van de grachten, in het door mij genoemde overleg te betrekken. (De heer Vellenga: Mag ik even interrumperen? Nu praten wij over intentie, terwijl het natuurlijk ook voor een deel gaat om een andere in sommige gevallen tenminste formu lering van bijv. deze richtdoelen. Ik dacht, dat B. en W. niet kunnen volstaan met te zeggen, dat ze het wel of niet eens zijn met de intentie; ze zullen ook tegen de Raad moeten zeggendie formulering achten wij om die en die redenen óf goed öf fout öf weet ik wat. Dan hebben we even meer houvast.) Mijn opmerking is, dat mijn antwoord aan mevr. Visscher in het geheel niet in strijd komt met richtdoel 1-2. Richtdoel 1-2 kan ook mijn beantwoording dekken en kan dus ook de bedoeling van het amendement van mevr. Visscher dekken. Als we het daarover eens zijn, dan is amendering naar mijn mening niet meer nodig. Daar gaat het mij om. (De Voorzitter: Mag ik even iets zeggen? Ik dacht, dat de intentie vooral slaat op de motie die is ingediend. In die motie staat: „De Raad bijeen op 25 september 1973 besluit B. en W. te verzoeken er bij de Minister van C.R.M. op aan te dringen de binnenstad van Leeuwarden aan te wijzen als beschermd stadsgebied met inbegrip van de bebouwing langs de oost-, zuid- en west zijde der grachten." Goed wij hebben de intentie dat zo in discussie te brengen. En dat past ook bij het richtdoel zoals dat hier geformuleerd is. Ik dacht, dat we zo duidelijk zijn.) (De heer Vellenga: Het is wel duidelijk, maar ik ben het er niet mee eens.) (De Voorzitter: Dat is een andere kwestie. Wij geven de voorkeur aan het handhaven van de formulering zoals die in de doeleindennota staat. Maar we hebben de intentie om de motie uit te voeren zoals die is ingediend.) Ik zou nog willen opmerken en dat sluit aan bij wat ik zoeven heb gezegd dat de Raad uiteraard bij de vaststelling van het structuurplan oploopt tegen dit zelfde vraagpunt en dan ook ziet wat de uitwerking in het structuurplan is geweest. Ik heb met opzet gezegd, dat dat grotere waarborgen biedt voor de verdere procedure. Ik meen, dat ik mij nadrukkelijk moet verzetten tegen de amendering die inhoudt, dat in de richtdoelen 1-3 en 1-5 resp. de woorden „zo min" en „waar mogelijk" worden geschrapt. Ik geloof, dat op deze wijze de zaken beslist te absoluut worden gesteld. Ik geloof ook niet, dat de Raad in staat is om, als er zich wijzigingen in opvattingen en ontwikkelingen voordoen, dit te handhaven. Uit de door het College geformuleerde richtdoelen blijkt, dat het College met grote zorg deze zaken wil gaan behandelen, maar uitdrukkelijk de mogelijkheid voorbehoud, dat er onder bepaalde omstandigheden, wanneer dit verlangd wordt, toch ook zoveel speelruimte is, dat er andere zaken tot stand kunnen komen. De heer Rijpma heeft enkele dingen t.a.v. de terpbebouwing genoemd, maar zo kan je onder bepaalde omstandigheden verschillende mogelijk heden nu reeds voorzien en ik dacht, dat het onverstandig is om het in deze absolute zin te stellen. Ik geloof, dat daarmee de zaken aan handen en voeten gebonden worden. Ik kan me dit t.a.v. een ander onderwerp dat nog aan de orde komt wel voorstellen, maar ik dacht, dat deze formu lering te absoluut is en daar maak ik duidelijk bezwaar tegen. Ik kan, dacht ik, de door de meerderheid van het College geprojecteerde lus over Schoenmakersperk, Eewal en Voorstreek wel gelijk behandelen met de opmerkingen die de heer Miedema daarover gemaakt heeft. Wij kunnen ons met elkaar de heer Van der Veen kan dat ook wel zeer wel een goed beeld vormen van dit noordkwartier van onze binnenstad. Wij weten, dacht ik, met elkaar ook heel goed, dat dit het kwartier is waar in de loop der tijden de woonfunctie een grote mate van verpaupering en verkrot ting heeft ondergaan. Dat ziet men niet altijd in de gevelwand, maar men ziet het op andere plaatsen heel erg duidelijk en die plaatsen had in het bijzonder de heer Rijpma op het oog. Ik dacht, dat het van het grootste belang is, dat dit gebied een ontsluiting krijgt. Herstel van de woonfunctie betekent naar mijn overtuiging ook, dat men de bewoners de mogelijkheid moet geven om hun auto te gebruiken. Ik zeg dit heel erg openhartig want geen van de raadsleden die in het bezit is van een auto heeft zijn auto op 500 meter van zijn woning staan. De meeste raadsleden hebben hem vlak bij huis. Daarom zeg ik, dat bij herstel van de woonfunctie ook een ontsluiting van het gebied hoort. (De heer B. P. van der Veen: Dat is niet helemaal waar. Het is niet waar, dat de man die in dat gebied woont de auto niet 500 meter van zijn huis kan stallen. Maar als er geen ruimte is voor auto's kan hij nooit iemand ontvangen die met een auto komt. Hij kan geen gasten ontvangen enz. En dat is een handicap.) Die om standigheid speelt inderdaad ook een rol. Het is een aan vulling op hetgeen ik gezegd heb. Maar ik meen gewoon, dat je als je de woonfunctie wilt creëren, uit hoofde van die functie rekening moeten houden met het autobezit. En uit dien hoofde moet je ook rekening houden met een ontslui ting van het gebied. Natuurlijk is het waar, dat, als de Raad de lus afwijst zoals die geprojecteerd is, er een andere oplossing gevonden zal moeten worden. Maar die oplossing roept natuurlijk ook onmiddellijk dezelfde bezwaren op. Ik denk mij bijv. de situatie in, dat men over de Eewal tot aan het Stadhuis kan rijden; dan krijg je hier een soort keerweer voor auto's. Men moet zich dus goed realiseren, dat, als er een alternatief is, dit altijd het gevaar heeft, dat het slechter is dan de nu voorgestelde oplossing. Ik heb gisteravond al gezegd, dat een doorbraak niet hoeft te betekenen, dat daarmee een brede weg wordt gemaakt dwars door de terpbebouwing heen. Ik dacht, dat het heel wel mogelijk is om met behoud van bestaande gevelwanden en met het wegnemen van bepaalde, rotte elementen hier een oplossing te vinden die zich ook verdraagt met de terpenstructuur die dit gebied zijn karakteristiek heeft gegeven. De heer Rijpma heeft al duidelijk gezegd, dat in die terpbebouwing allerhande elementen voorkomen die door hun maat, schaal en functie juist milieubedervend zijn. Ik zal dit soort woorden niet al teveel gebruiken, maar wij weten heel wel, dat er in dit kwartier enkele bedrijven gevestigd zijn die eigenlijk gewoon voor verplaatsing in aanmerking komen, willen wij zorgen voor een goed func tioneren van een nieuwe bestemming in de vorm van een woongebied. Ik meen dus, dat de doorbraak zoals die door de meerderheid van het College wordt aanbevolen toch wel heel duidelijk is gemotiveerd en dat het mogelijk nog te zoeken alternatief slechter zal zijn dan deze oplossing is. Dat hoeft niet tot gevolg te hebben, dat we gevelwanden 521 verplaatsen. Ik dacht, dat je moet opereren in de situatie, dat je in het bijzonder oog houdt voor die gevelwanden die opnieuw voor het licht kunnen komen wanneer er meer ruimte komt. En als ik het heb over ruimte dan praat ik over een maat van misschien hooguit de breedte van de Peperstraat. Ik heb hiermee de heer De Jong ook een antwoord gegeven op zijn opmerkingen over het verplaatsen van gevelwanden. Ik ben het met hem eensOf je hand haaft een complete gevelwand of je verwijdert die, maar het terugplaatsen van gevels is een theoretisch geval. Ik zie in de kaveloppervlakte geen mogelijkheid zitten om de gevel wanden terug te plaatsen. Dan kom ik nu bij de amendementen van Axies. De heer Van der Wal stelt voor en ik wil dit in het verdere over leg wel meenemen; ik dacht, dat daar niet zoveel moeilijk heden aan vastzitten een 2e standaarddoel op te nemen in relatie tot de door hem aanbevolen richtdoelen. Ik geloof dat het door hem als aanvulling voorgestelde stan daarddoel 2 op zich genomen in het stuk wel op zijn plaats kan zijn. Dat heeft hij gister ook in mijn beantwoor ding wel gemerkt toen ik het had over het totale patroon van de stedelijke bebouwing en de relaties die deze gebie den onderling hebben. In die zin zie ik standaarddoel 2 en ik wil het best meenemen in het verdere overleg. (De heer Van Haaren: Betekent meenemen overnemen?) Ik heb niet gezegd, dat wij het amendement overnemen. (De Voorzitter: Dit moet even heel duidelijk zijn. Wij nemen dit amendement niet over. Dit amendement als de Raad het aanneemt is dat zijn zaak past naar onze mening niet in onze voorstellen. Standaarddoel 2-1 omvat dit al in voldoende mate. Het amendement botst niet met onze voorstellen, zoals de Wethouder al zei, maar het past er niet in. Mag ik nog één algemene opmerking maken? Het klinkt misschien wat overdreven, maar het op elkaar inpassen van al die waarden is werkelijk tot en met uit gekiend. Dat is natuurlijk het enorme probleem bij het aanbrengen van wijzigingen. Maar natuurlijk heeft de Raad het recht wijzigingen aan te brengen. Als Weth. Tiekstra zegt, dat hij het amendement wel mee wil nemen, dan moet U dat zo interpreteren: dit is niet strijdig met onze voorstellen, maar wij hebben er wel bezwaar tegen dit als standaarddoel op te nemen. Maar de beslissing is aan de Raad.) Zo ziet U, dat de meningen in B. en W. wel wat verschillend zouden kunnen zijn. Maar ik laat de beslissing ook graag aan de Raad over. Wat richtdoel 1-5 betreft, moet ik hetzelfde bezwaar maken als ik zoeven al heb geformuleerd. En dan de voor gestelde wijziging t.a.v. richtdoel 1-7. In ons voorstel staat: „Handhaven grachtenbeloop." Mocht er een bestuurlijke generatie komen. (De heer P. D. van der Wal: U slaat 1-5 over.) Daarover heb ik aan het adres van mevr. Visscher al gezegd, dat ik tegen deze absolute formulering bezwaar heb. Ik dacht, dat dat duidelijk was. En wat richtdoel 1-7 betreft, ik dacht, dat wij voor deze bestuurlijke generatie voldoende hebben aan het hand haven van het grachtenbeloop. Die woordkeuze is zeer welbewust en opzettelijk. De mogelijkheid tot restauratie lijkt mij op het ogenblik zo volstrekt theoretisch, dat ik de voorgestelde aanvulling niet wenselijk vindt. Ik heb de heer Van der Wal bij interruptie al even gevraagd wat hij bedoelde met het herstel van in onbruik geraakte toegangen van de binnenstad voor voetgangers en fietsers. Hij bedoelt daar pontjes mee en hij komt daarmee toch m.i. wel heel erg duidelijk in de sfeer van objectdoelen of misschien zelfs van taakstellingen. Ik vind dit echt niet een onderwerp dat hier nu thuishoort. Een ander punt is, dat hij spreekt maar dat kan ook in de objectdoelen thuishoren over richtdoel 2-2. (De Voorzitter: Dat amendement is ingetrokken.) Mooi, dan hoef ik daar nu niets over te zeggen. Ik geloof, dat ik dan nu klaar ben. De Voorzitter: Dan breng ik allereerst in stemming het amendement van Axies betreffende het opnemen van standaarddoel 2. Ik lees het nog even voor. Het amen dement luidt: „standaarddoel 2 opnemen: Handhaven en versterken van de in de historie gegroeide koppeling binnenstad en zijn randgebieden." Dus we gaan nu stem men voor of tegen dit amendement. Is dat duidelijk. De heer B. P. van der Veen: Het is normaal, dat je voor of tegen iets stemt. Maar het is wel plezierig als je dan weet waarvoor of waartegen je stemt. En als de concrete beteke nis van dit amendement zich nu aan mijn waarneming onttrekt, hoe kan ik dan bereiken, dat ik noch voor noch tegen stem? Moet ik dan weggaan. (De Voorzitter: Dan kunt U toch tegen stemmen.) Mooi, dan doe ik dat. Het amendement van Axies betreffende standaarddoel 2 wordt verworpen met 22 tegen 13 stemmen. De Voorzitter: Door de uitslag van deze stemming is ook het amendement niet meer aan de orde, dat Axies heeft ingediend t.a.v. een op te nemen richtdoel 2-1; want dat sluit hierop aan. Dan komt nu aan de orde het amendement van de P.v.d.A. op richtdoel 1-2; Axies heeft zijn amendement t.a.v. dit richtdoel ingetrokken omdat het vrijwel overeen kwam met het amendement van de P.v.d.A. Dit amen dement luidt: „Richtdoel 1-2 veranderen in: Behoud door restauratie (monumenten) en renovatie hele binnenstad en de bebouwing direct aan de buitenzijde der grachten." Het amendement van de P.v.d.A. betreffende richtdoel 1-2 wordt aangenomen met 22 tegen 13 stemmen. De Voorzitter: Dan komen we nu bij het amendement op richtdoel 1-3. Dat luidt: „Richtdoel 1-3 veranderen in: Geen aantasting van het stratenpatroon." Onze formu lering luidde„Zo min mogelijk aantasting van het stratenpatroon." Axies heeft zijn amendement niet inge trokken, maar dat was volkomen gelijkluidend aan dat van de P.v.d.A. Het amendement van die twee partijen komt dus nu in stemming. Het amendement van de P.v.d.A. en Axies betreffende richtdoel 1-3 wordt aangenomen met 19 tegen 16 stemmen. De Voorzitter: Dan gaan we nu over tot stemming over de amendementen op richtdoel 1-5. Er zijn 3 amendemen ten ingediend. Het meest vérstrekkend is dat van Axies. Dat breng ik dus het eerst in stemming. Het luidt: „richtdoel 1-5 vervangen door: Handhaven en herstel terpbebouwing." Axies wil dus niet alleen de terpbebou wing handhaven, maar zelfs ook terpen oprichten. (De heer Van Haaren: Nee, herstel van de terpbebouwing. Dat andere zou anders best leuk zijn, hoor.) U weet dat misschien niet, maar er zijn vroeger ook terpen afgegraven. Ik breng dus eerst het amendement Axies in stemming. Daarna komt het amendement van de P.v.d.A. in stem ming tenminste als het amendement van Axies niet wordt aangenomen. Dat luidt: „Handhaven terpbebouwing." En daarna komt dan het amendement van de CC.P. aan de orde. De heer Rijpma: Ik dacht toch, dat het beter was een andere volgorde aan te houden. Ik zou het juister vinden, dat eerst het amendement van de C.C.P. in stemming komt, niet omdat het van mij komt, maar omdat dat in een heel andere richting gaat. De Voorzitter: Ik begrijp Uw opmerking wel, maar in het Reglement van Orde staat, dat de meest vérstrekkende motie het eerst in stemming moet komen. Het amendement van de C.C.P. staat het dichtst bij de formulering in de doeleindennota. (De heer Vellenga: Ik vind ook, dat het amendement van de heer Rijpma het verst gaat. Maar hij moet er eigenlijk maar een voorstel van maken om daar het eerst over te stemmen.) Als het voorstel van Axies wordt aangenomen, vervallen de andere voorstellen. (Stem: Dat is juist de kwestie.) Als we eerst het voorstel van de heer Rijpma afwerken en dat wordt aangenomen, dan zegt de heer Van Haaren: Ons voorstel moet nog in stemming komen want dat gaat verder. Er staat duidelijk in het reglement, dat het meest vérstrekkende voorstel het eerst in stemming moet komen, dus stemmen we eerst over het amendement van Axies. Het amendement van Axies betreffende richtdoel 1-5 wordt verworpen met 33 tegen 3 stemmen. De Voorzitter: Dan breng ik nu het amendement van de P.v.d.A., luidende: „Handhaven van de terpbebou wing." in stemming. (De heer Vellenga: Wij trekken dit amendement in.) Goed, dan is dat afgewerkt. Dan kan ik nu het amendement van de C.C.P. in stemming brengen. E)at luidt: „Handhaven karakteristieke terpbebouwing, niet passende bebouwing in overeenstemming brengen met karakter en bestemming van dit gebied." (De heer Heidinga: Niet bij het verkeer passende bebouwing?

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1973 | | pagina 9