4 hat neat mei polityk to meitsjen. Dat is wol sa. Hwat hjir oan de han is, is, dat jimme de hear Van Haaren net in lyts sükseske gunne. Sa sit it wol. Ik haw myn galle ütspuid, ik bin klear. De Voorzitter: Jimme hawwe even tsjin inoar sein hoe't jimme der oer tochten. Ik stel foar om de dis kusje nou to sluten. (De heer li. V. van der Veen: Ik wil nog wel opmerken, dat de heer Singelsma een zeldzaam staaltje van politieke onrijpheid weggeven heeft.) De discussie is gesloten. We gaan nu over de motie stemmen. (De heer Van Haaren: Ik zou nog wel even willen toelichten waarom ik, ook na deze discussie, de motie handhaaf.) De discussie is geslo ten. Anders moeten we over een derde ronde praten. (De heer Van Haaren: Ik had de heer Vellenga wil len antwoorden, maar goed.) De motie van de heren Van Haaren en Singelsma wordt aangenomen met 17 tegen 15 stemmen. Tegen stemmen de heren J. ten Brug (weth.), G. F. Eijgelaar, J. Heetla (weth.), H. Jansma, J. de Jong, K. J. de Jong (weth.), A. Klomp, W. S. P. P. de Leeuw, J. Schaafsma, N. Sterk, J. Tiekstra (weth.), Mr. B. P. van der Veen, L. Visser, G. de Vries en K. Weide (weth.). Punten 3 t.e.m. 9 (bijlagen nos. 289, 290, 294, 296, 288, 292 en 293). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Pimt 10 (bijlage no. 297). De heer Meijerhof: Tijdens de behandeling van dit punt in de Commissie voor de Financiën heb ik mijn bedenkingen al uitgesproken over de voorgestelde ta riefsverhoging m.n. wat betreft het z.g. grafrecht. De voorgestelde verhoging van f 100,naar f 970,liegt er met om. Die f 970,wordt door U dan gesplitst in een z.g. grafrecht (f 450,en een afkoopsom voor het onderhoud van de begraafplaats (f 520,Wat is de verklaring van deze rigoureuze verhoging? Ik dacht, dat er ruwweg twee factoren waren; in de eer ste plaats de stijging van de exploitatielasten en in de tweede plaats de uitbreiding van de Noorderbegraaf- plaats welke een stijging van de kapitaalslasten met zich mee brengt, een stijging welke, als die zich voor doet, zich steeds sprongsgewijs voordoet. De stijging van de exploitatiekosten zal met zich mee brengen, dat bij een jaarlijkse stijging deze steeds doorberekend zal moeten worden. Dit betekent wel, dat de nieuw uitgegeven graven de lastenverzwaring van de reeds uitgegeven graven mee moeten dragen. Om dit pro bleem op te lossen zouden we naar een systeem toe moeten waarbij bij de uitgifte een prijs wordt berekend waarin en dat is het probleem over een periode van twintig jaar de verwachte prijs- en loonstijgingen verwerkt moeten zijn. Mogelijk is het instellen van een periode van tien jaar hierbij te overwegen. Dan nog blijken m.i. de bepalingen in de Wet op de lijkbezor ging een belemmering om dit in te voeren, want daarin wordt n.l. vermeld, dat de uitgifte-prijs van een graf ruimte niet hoger mag zijn dan nodig ter voldoening van de kosten en lasten van aanleg en onderhoud van een begraafplaats. Afgezien van de zoeven geschetste belemmeringen zou dit alles nu een nog sterkere stij ging teweeg brengen dan alreeds door U wordt voor gesteld. De wijze waarop U de meer-opbrengst berekent, roept ook nog wel een vraag op. U gaat uit van het handhaven van het tekort van 1970, t.w. f 280.000, Deze f 280.000,uitgedrukt in guldens van 1970, han teert U ook voor 1974. Dat is opnieuw een bewijs, dat de nieuw uit te geven graven lasten te dragen krijgen welke mede veroorzaakt worden door reeds uitgegeven graven. Het groeien naar een systeem zoals door mij geschetst, eist een overgangsperiode, een periode waar in de verliezen voor rekening van de Gemeente zullen blijven, iets dat we ons in feite niet kunnen permitte ren. Een punt waar ik meer moeite mee heb, is Uw voor stel om de bijdrage voor het onderhoud in twintig jaar lijkse termijnen van f 40,te voldoen. Uw bedoeling is duidelijk; de klap van f 100,naar f970,komt dan minder hard aan. Maar gelet op de moeilijkheden in zake inning en te maken kosten hiervoor, zeg ik hier nee tegen. In de raadsbrief wordt tevens melding gemaakt van een aanpassing van de beheersverordening. In de op brengstenraming van 1974 heeft U rekening gehouden met z.g. eerste en tweede klas-tarieven. M.i. moeten we van deze klassen af. Ik zou mij voor kunnen stellen, dat een meerderheid van deze Raad er ook zo over denkt. Zou dit eventueel nog invloed hebben op de be groting, tenminste als U zeer binnenkort met een wij ziging op deze verordening bij deze Raad komt? De heer De Jong (weth.)De heer Meijerhof heeft aangegeven welke factoren z.i. bij deze verhoging een rol spelen. Het is inderdaad waar, dat de stijging van de exploitatiekosten van de bestaande begraafplaats en de kosten van de uitbreiding van de nieuwe begraaf plaats de oorzaak zijn van deze verhoging. Eigenlijk zoiu het van jaar tot jaar aangepast moeten worden, maar de heer Meijerhof heeft zelf al gezegd, dat het niet mogelijk is als we uitgaan van de Wet op de lijk bezorging die niet een hoger bedrag toestaat dan aan de hand van de aanwijsbare kosten kan worden be rekend. Dat is het punt waarom dit zo moeilijk te reali seren is. Wil men dit trachten te benaderen ik dacht, dat dat voor de komende jaren een onafwend bare eis zal zijn dan geloof ik, dat het goed zou zijn van jaar tot jaar de kosten aan te passen zodat we niet weer zo'n lange periode, zoals nu van 1969 tot 1973, krijgen. Dat ligt ook wel in de bedoeling. In het kader van de art. 12-situatie zullen we van jaar tot jaar de lasten trachten aan te passen zodat we zo weinig mogelijk achter lopen. Dan kan de aanpassing ook regelmatiger zijn clan in het verleden het geval ge weest is. De heer Meijerhof pleit nog voor een overgangspe riode, maar dat is moeilijk. Wanneer we een overgangs periode nemen, dan zitten we met het probleem, dat we niet de volle kosten doorberekenen en dan zullen we een deel van die kosten voor eigen rekening moe ten nemen. En dat verdraagt zich eigenlijk niet met de art. 12-situatie en ook niet met de aankondiging die wij m.b.t. dit voorstel op 8 december 1971 al aan de Raad gedaan hebben. Wij hebben bij de investering van an derhalf miljoen duidelijk gesteld, dat de uitbreiding zich zelf zal moeten bedruipen. Wij kunnen geen kos tenstijging op deze begraafplaats aanvaarden. Wij heb ben toen ook een bedrag van ca f 900,genoemd. Het is nu dus f 970,geworden, inclusief de kosten van het onderhoud. Hoe men het ook wendt of keert, hier zit eigenlijk geen mogelijkheid in om het op een andere manier te regelen. De heer Meijerhof zegt wel bezwaar te hebben tegen het feit, dat het onderhoud van de begraafplaats in zijn totaliteit wordt gerealiseerd in ons voorstel door het bedrag van f 970,te splitsen in f 450,grafrechten en f 520,onderhoudskosten. Wij hebben deze splitsing juist aangebracht om het hele geval iets aantrekkelij ker te maken voor de mensen die hiermee in aanraking komen. Als je in één keer f 970,moet betalen, dan is dat een hele sprong. Als wij kunnen zeggen: betaal eerst f 450,en betaal de rest in jaarlijkse termijnen (20 jaar f 40,dan wordt het wat gemakkelijker. Ik ben het met de heer Meijerhof eens, dat dat een last voor de Gemeente met zich brengt. Aanvankelijk heb ben we met de begrafenisverenigingen de mogelijkheid besproken het bedrag in één keer te laten betalen, maar juist gelet op de bezwaren van die kant hebben wij de zaak in tweeën geknipt. Dan is er in ieder geval een keuze mogelijk. Als men wil, kan men het in één keer betalen, maar de mogelijkheid is aanwezig om het be drag in gedeelten te voldoen. Wij willen de mensen de keuze laten hoe ze het bedrag willen betalen. Maar het is zoals de heer Meijerhof ook stelde wel een bezwaar. Als U vraagt wat wij liever zouden doen, dan zouden we ongetwijfeld de voorkeur geven aan het in één keer betalen, ook al omdat er veel werk vast zit aan het betalen in termijnen. Maar dit is een soort tegemoet koming aan de burgerij. De kwestie van de klassen is inderdaad een kwestie die aangepast zou kunnen worden als de beheersveror dening wordt gewijzigd. Het ligt wel in de bedoeling, 5 dat wij binnenkort met een voorstel bij de Raad komen. De invloed van een indeling in klassen op de opbrengst van de begrafenisrechten zelf is minimaal omdat er van de eerste klas bijzonder weinig gebruik wordt ge maakt. Ik wil wel toezeggen, dat wij hier bij de be handeling van de beheersverordening op terug zullen komen. Dan kan de discussie over de eerste en tweede klas beter gehouden worden. Wij weten, dat de Raad wel voelt voor één klas. Dat zal dan ongetwijfeld on derdeel van de discussie kunnen vormen. De heer Meijerhof: De Wethouder heeft in zijn be antwoording nog één puntje vergeten, een vraag die ik er in mijn verhaal misschien wat tussen heb ge schoven. Die betrof de periode van tien jaar. Omdat men dus ook al heeft gezocht naar een mogelijkheid de f970,wat aantrekkelijker te maken, zou men ook eens kunnen denken over een uitgifte van tien jaar. Ik dacht, dat dat de minimum periode was die hier voor gesteld wordt. In andere gemeenten wordt die termijn ook wel gehanteerd. Men zou die periode van tien jaar kunnen gaan invoeren. De Wethouder heeft het argument gebruikt, dat we geen stijging van de lasten meer voor onze rekening kunnen nemen op de begraafplaatsen, ook i.v.m. de art. 12-situatie. Ik zou toch eigenlijk nog graag willen weten hoe het dan zit met onze plantsoenen. Ook daar hebben we, vooral omdat het vrij arbeidsintensief is, net als de begraafplaatsen, te maken met een vrij sterke stijging van de lasten waar geen directe op brengsten tegenover staan. En die verhoging van de lasten zullen ons tekort dus steeds doen toenemen. En ik dacht, dat de begraafplaatsen, naast de primaire functie die ze hebben, ook nog altijd dienen als een stuk groenvoorziening. Wat de splitsing van het bedrag van f 970,be treft, ik dacht, dat het in eerste instantie wel aan trekkelijk was om dit zo te tracteren; ik dacht, dat het op deze manier ook gemakkelijker door de Raad kwam. Maar ik geloof, dat, als we een eindje verder zijn, we niets dan ellende hiervan krijgen omdat we dan steeds moeten proberen die f 40,in te vorderen. De heer De Jong (weth.)Allereerst die periode van tien jaar. Wij hebben altijd een periode van twintig jaar aangehouden; ik meen, dat de wet zelfs dertig jaar aangeeft. Om nu terug te gaan naar tien jaar ter wijl er in elk graf twee begravingen kunnen plaats vin den, lijkt mij niet goed toe. Het aantal begravingen en het aantal graven dat uitgegeven wordt, verhoudt zich ook ongeveer 2 1. Het lijkt mij moeilijk deze periode staande zo'n vergadering te wijzigen. Ik zou eigenlijk willen voorstellen, ook gelet op de rigoureuze ingreep die dit meebrengt, de periode van twintig jaar te hand haven. Wat de opmerking over de plantsoenen betreft, dat is ook een hoofdstuk op zichzelf. Wij hebben, wat de begraafplaatsen betreft, te maken met de kosten van aanleg van een nieuw deel van de begraafplaats. Wij hebben ten aanzien daarvan in 1971 gesteld, dat wij de investering zouden willen doen onder de uitdrukkelijke voorwaarde, dat de zaak selfsupporting zal zijn; de las ten mogen niet stijgen. Dat is al in 1971 aan de orde gesteld. De Raad heeft daar toen niet op gereageerd. Wij weten ook niet waar we de ruimte vandaan moeten halen om het anders te doen. Hoe men het ook wendt of keert, dit moet zo gebeuren. Dit is een ander geval dan de normale gang van zaken bij de plantsoenen. Dat is een onderdeel van de Dienst Stadsontwikkeling. Als we ten aanzien daarvan ook met een enorme uitbrei ding te maken zouden hebben, zouden we ook voor de zelfde problematiek kunnen komen te staan. Wij zitten met het probleem, dat we de komende jaren op een totaal begrotingsbedrag van plm. f 110.000.000,een extra dekking moeten zoeken voor een gat van f 10.000.000,per jaar. Met deze sanering voor de boeg is er eigenlijk geen mogelijkheid om van een kos tendekkende exploitatie af te stappen t.a.v. de begraaf plaatsen. Als we straks met het saneringsplan aan de gang gaan, kan best blijken, dat we de plantsoenen ook nog eens geducht onder de loep moeten nemen. Dat is ook één van de onderdelen die in aanmerking komen voor het nader bezien op zijn financiële aspecten. Ik geloof echter, dat dat los staat van de zaak waar wij nu mee bezig zijn. Wij zijn natuurlijk bijzonder gesteld op onze groenvoorzieningen, maar ik zou toch wel enig onderscheid willen maken tussen de plantsoenen en de begraafplaatsen. De heer Meijerhof voorziet een grote ellende bij het jaarlijks innen van de f 40,Ik kan dat wel begrijpen, ik deel zijn mening ook wel. Wij hebben echt niet de gemakkelijkste weg gekozen. Maar juist met het oog op de enorme verhoging hebben we gemeend de bur gerij de keuze te moeten geven. Als de Raad het anders wil, dan moet de Raad dat uitspreken, maar ik zou het liever niet hebben. Ik zou de keuze er graag in willen houden. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 11 t.e.m. 14 (bijlagen nos. 298, 291, 299 en 300). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 15a (bijlage no. 295). Voordracht: de heer G. Hansma te Kollumerzwaag. De heer Rijpma: Mijn vraag is waarom er iemand van buiten de gemeente Leeuwarden voor een functie in aanmerking komt. Ik dacht, dat wij een keer in deze Raad hadden opgemerkt, dat, als het enigszins kon, leden van raden en commissie inwoners van de gemeente Leeuwarden zouden moeten zijn. Het betreft hier duidelijk iemand die ver buiten Leeuwarden woont. Of is dit een zaak in het kader van de regio? De Voorzitter: De betreffende verordeningen laten toe, dat iemand van buiten de gemeente in de raden en commissies kan worden benoemd. Dat is inderdaad enkele malen punt van discussie geweest in deze Raad. Van een aantal zijden is er toen gewezen op even tuele bezwaren. Ik dacht, dat toen het standplunt was ingenomen, dat het wel uitzonderingen moeten zijn, dat het althans geen algemene lijn mag worden. Het moet dan ook zo zijn, dat er sprake is van iemand die, hoe wel niet in Leeuwarden woonachtig, op dit terrein toch duidelijk bindingen heeft met Leeuwarden, bijv. door de functie die hij in deze stad uitoefent. Dat is op het ogenblik de lijn die gevolgd wordt. De voor dracht is dus volkomen volgens de regels. Benoemd wordt de voorgedragene met 26 stemmen (8 stemmen blanco). Punt 15b (bijlage no. 287). Voordracht: de heer J. G. Robert te Leeuwarden. Benoemd wordt de voorgedragene met alg. stemmen. Punt 15c (bijlage no. 286). De Voorzitter: Is er t.a.v. dit voorstel een suggestie gedaan? (De heer Vellenga: Ja, dat is gebeurd.) De heer B. P. van der Veen: Er is inderdaad de suggestie gedaan om de heer Spoelstra af te vaardigen als lid van het bestuur van de „Woningvereniging Leeuwarden". Dat is ongetwijfeld een bekwaam man die ook met kennis van zaken dit zal kunnen doen, omdat hij al rijke ervaring heeft in diezelfde functie bij een andere woningbouwvereniging. Bij ons is eigen lijk wat twijfel gerezen over de vraag of je één zo'n man mét zoveel zware functies mag belasten. En daarom zouden wij eigenlijk willen voorstellen in deze functie uitsluitend ter ontlasting van de heer Spoel stra de heer Schaafsma te benoemen. Benoemd wordt de heer K. Spoelstra met 28 stem men (de heer J. Schaafsma 4 stemmen). Mevr. Visscher-Bouwer en de heer Visser vormden met de Voorzitter het stembureau. De Voorzitter: Ik zou de fractie-voorzitters willen vragen na afloop van de vergadering met mij een kop koffie te drinken op de Vertrekkamer, want ik heb enkele punten die ik bijzonder graag met hen wil be spreken. De Voorzitter sluit, om 20.25 uur, de vergadering.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1973 | | pagina 2