2 In het algemeen hebt U mijn vragen die verband hielden met mogelijke consequenties voor het gemeen telijke beleid i.v.m. wat wij aanduiden als de energiecri sis vrij bevredigend kunnen beantwoorden. Ik kan mij voorstellen dat U t.a.v. bepaalde zaken ook nog onvol doende zekerheid hebt. Aan de andere kant is mij wel duidelijk geworden dat U met de schaarse gegevens van dit moment toch probeert tot een bepaald beleid te komen. Ik heb dus o.m. gehoord dat U wat de Ge meente betreft het gevoel hebt klaar te zijn wat de aanvullende benzinedistributie-activiteiten aangaat. U ziet dat niet direct als een beestachtig karwei. Voor zover dat karwei wel dat karakter zou hebben, zit U, dacht ik, altijd goed met de gekozen oplossingen. Een man die Kuiken heet aan het hoofd van de hele opera tie en de kantoren in de Frieslandhal, dat moet altijd los lopen. Wethouder De Jong was zo attent om te zeggen dat er mogelijk nog wel een overzichtje komt zodat de Raad inzicht krijgt in die objecten die zich mogelijk in de naaste toekomst nog lenen voor een overschakeling van olie op aardgas en wanneer dat komt, zullen wij dat van onze kant erg waarderen. De heer Tiekstra heeft in het korte betoog dat hij zopas hield nog even aandacht gewijd aan een paar wij ken die ik in mijn algemene beschouwingen had aan geduid, wijken waar, zoals wij dat beide ook al hebben omschreven, bewoners in een bepaalde onzekerheid ver keren. Nu is nooit precies aan te geven wat in dit ge heel van een keten van verschillende factoren oorzaak en gevolg is. Men zou misschien wel kunnen zeggen dat m.n. een wijk als Oldegalileën al een hele tijd wach tende is op een bestemmingsplan. Meer dan één keer is dat bestemmingsplan in ontwerp ook onderwerp van discussie geweest in de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening. Daarnaast waren er vrij geregeld contacten tussen de betrokken wijkkern met een aantal enthou siaste medewerkers daar omheen, deels uit Leeuwar den deels uit Groningen, en het Gemeentebestuur en dan m.n. weth. Tiekstra en de onder hem ressorteren de ambtenaren. Dat heeft in het verleden wel eens tot bepaalde fricties geleid; ik denk aan bepaalde beloften van de kant van het Grondbedrijf die niet of onvol doende snel gehonoreerd werden. Nu dacht ik dat een van de grote puzzels in deze hele opzet is: wat gaat er wel of niet gebeuren met de weg Luchtenrek-Hoek- sterend. Wanneer wij de vorige week wel hadden ge sproken over het structuurplan voor de hele gemeente, zou ik toen al hebben gezegd dat wat ons betreft die weg niet naar de tweede fase verschoven zou hoeven te worden, dat die wat ons betreft rustig uitgepoetst zou kunnen worden; wanneer zou blijken dat die in zichten ook verder wel in deze Raad leven, zou het misschien een heel bijzonder element kunnen zijn in het kader van het verkeersonderzoek waarover de Wet houder zopas heeft gesproken. Maar waar het mij m.n. om gaat, is dat wij in de loop van 1974 toch wel zo ver komen dat wij duidelijk zullen kunnen aangeven al zou het maar in beginsel zijn wat is de woonfunctie nog, waar liggen de grenzen van die woonfunctie en hoe is de verhouding tussen woningbestand en kanto renbestand, opdat wij wat dat betreft ook met meer zekerheid voor allen over deze zaken kunnen praten. Wanneer ik dan woningbestand en woonfunctie zeg dan is dat ook typisch een van de dingen die dan weer aanleunen tegen de hele problematiek van de binnen stad, de verzorgende functie van het winkelareaal wat de Voorstreek betreft t.a.v. de mensen die hier dan mo gelijk kunnen blijven wonen of zullen gaan wonen. Heel anders ligt die kaart natuurlijk t.a.v. Huizum- Dorp en min of meer wijde omgeving. Ik ben dank baar dat de Wethouder heeft gezegd dat er weer con tacten gelegd zullen worden met ,,It aide doarp". Hij heeft misschien ook kennis kunnen nemen van de cir culaire van een aantal mensen uit die omgeving die zich veel zorgen maken over „it aide doarp", stukken karakteristieke bebouwing die daar nog zijn overge bleven. Wij zijn daarmee onderweg. Er zijn in de Raad ook bepaalde beslissingen genomen. Dat heeft zo nu en dan bepaalde consequenties. Aan de andere kant kan ik mij voorstellen dat wij toch op een bepaald mo ment, met de inzichten die ons de laatste jaren zijn geworden, daar waar het nodig is bereid zijn om de klok stil of terug te zetten. En wat dat betreft, dacht ik, dat wij t.a.v. de Vegelinbuurten waar ik ook een enkele opmerking aan heb gewijd in zekere zin, wat de directe actieve aanpak van de Gemeente be treft, op schoon papier zouden kunnen gaan beginnen. De Voorzitter is nog even teruggekomen op opmer kingen die o.m. van onze kant gemaakt zijn over de zaak van de raden en commissies. Ik heb twee dingen met nadruk naar voren willen brengen. Het eerste was dat wij het gevoel hebben dat wij wel eens het juiste overzicht, het juiste inzicht missen in wat ik even aan duidde als de raden-republiek, dat enorme raderwerk van commissies en raden. Dat leeft mogelijk ook wel in de boezem van die commissies en raden zelf, voor zover die boezems hebben, en ik kan mij voorstellen dat er èn van buiten af èn van binnen uit behoefte kan bestaan aan een doorzicht in die hele materie. Vandaar mijn suggestie om een commissie of een werkgroep in het leven te roepen die die hele boel nog eens doorlicht, die hele zaak nog eens nadrukkelijk in kaart brengt, toegespitst op wat ik aanduidde als efficiëncy, als doel matigheid, opdat mogelijk deze Raad maar in ieder ge val de nieuwe Raad in september 1974 wat dat betreft een duidelijk inzicht in die hele zaak zou kunnen heb ben. Ik heb begrepen dat U van Uw kant ongeveer in die richting denkt. Ik zou graag zien dat U nog meer op mijn denklijn zou gaan zitten. Maar mocht het mo gelijk of nodig zijn dat daaromtrent nog een nota de Raad in deze samenstelling zou bereiken dan is dat, dacht ik, meegenomen. Of wij daarvan de zaak van het openbaar maken van alle commissies afhankelijk moe ten stellen, wagen wij van onze kant te betwijfelen. Wij hebben echt het gevoel en dat heb ik ook met zoveel woorden willen verwoorden in mijn algemene beschouwingen dat wij zo stapje voor stapje en etappegewijs wel zover zijn gevorderd dat dat zou kun nen. Wij zouden daar een motie over hebben kunnen indienen, maar gezien het feit dat van de kant van Axies die zaak was geclaimd en op die manier in het vooruitzicht was gesteld, hebben wij het juister en cor recter geacht om dat niet te doen, maar wij hebben er wel aan gehecht om onze intenties op dit punt duidelijk weer te geven. En wanneer U dan op een bepaald moment zegt: ,,Wij zouden dat dan wat on voorbereid doen", dan geloof ik niet dat dat de sterk ste argumentatie zou kunnen zijn. Wij hebben deze zaak zo lang kunnen aanzien dat het woord onvoor bereid" hier toch eigenlijk niet op zijn plaats is. Wanneer ik dan nog met een enkel woord mag reageren op datgene wat enkele collega's naar voren hebben gebracht, dan loop ik, om meer dan één reden, in de eerste plaats aan, zij het in figuurlijke zin, tegen de heer Heidinga. Vlak voor de vergadering was hij zo attent om mij de motie te laten lezen die hij inmid dels ook heeft genoemd en die door alle andere frac tie-voorzitters is ondertekend. Ik heb toen even geaar zeld om dat te doen om twee redenen. De eerste was dat ik mijn fractie daarover nog niet had kunnen raad plegen; wij zijn dat heel anders gewend. De heer Van der Veen hoewel hij soms van het tegendeel blijk geeft kan dat weten. Ik had er dus echt wel be hoefte aan dat even met mijn fractiegenoten te be spreken. De tweede reden was dat ik wat aankeek te gen een deel van de formulering van de motie van de heer Heidinga. Hij spreekt n.l. nogal nadrukkelijk over het voornemen van de Regering. Dat voornemen moet nog helemaal uitgewerkt worden en in een nota over de gewestvorming aan de Tweede Kamer worden voor gelegd. Er zijn wat voorlopige opmerkingen van de kant van de anti-revolutionaire Minister van Binnen landse Zaken gekomen over deze hele zaak. Maar wat het kabinetsstandpunt t.a.v. deze hele materie zal wor den, weet ik nog niet. Mijn tweede aarzeling t.a.v. de formulering gold wat aan het slot staat: ,,of de pro vincie op te delen in gewesten". Mijn vraag is n.l. of het goed kan zijn dat wij in de Raad van Leeuwarden daarover een uitspraak doen als andere gemeenten, waar dan ook in Friesland, behoefte zouden kunnen hebben aan vormen van samenwerking in regioverband, in een licht gewest of weet ik veel wat, zoals wij ook zelf daartoe hebben besloten. Dat neemt niet weg dat, ondanks deze vormfoutjes die ik heel mild op dit mo ment signaleer, wij het met de intentie van de motie dermate eens zijn dat ik graag alsnog mijn handteke ning daaraan toevoeg, intenties die ook volkomen over een komen met de motie die j.l. zaterdag is aangeno men op de gewestelijke vergadering van mijn partij, welke motie ik ook zelf heb mogen toelichten en waar nodig verdedigen. Dus noch mijn fractie, noch deze man in persona heeft pijn aan de intentie van de motie en zou graag alsnog die motie tekenen, ik merk onder enig stil applaus van liberale zijde; dat gebeurt mij niet altijd. (De hear Singelsma: Ek fan myn kant hear.) Ook van F.N.P.-zijde. Dus ik zit helemaal goed wat dat betreft en dat geeft mij moed(De heer 15. P. van der Veen: U mag het als een soort keer punt aanmerken.) Ik ben erg blij dat een bepaalde terminologie in onze kringen zo vlot is overgekomen. Dat gebeurt mij ook niet alle avonden. En ik ga dus met nog meer moed verder met het volgende dat ik zou willen zeggen, ook in de richting van de heer Hei dinga. Hij heeft op een bepaald moment in zijn algemene beschouwingen gesproken over wel of niet afspraken voor de verkiezingen. Van mijn kant had ik een andere benadering gekozen en gezegd, sprekend over priori teiten die we zelf niet kunnen bepalen en een stukje prioriteit waarvan we het gevoel hebben of ten aan zien waarvan het reëel mogelijk is dat we het zelf wel kunnen bepalen, dat het misschien zin zou kunnen heb ben om, naast de grote verkiezingsprogramma's die straks de verschillende politieke partijen in deze ge meente zullen uitgeven, daarvan een soort extract te maken, een aantal zakelijke punten die zouden kunnen gelden voor de periode 19741978, om die punten als een soort leidraad te beschouwen voor het College dat in september gevormd gaat worden; dat zou dus ook een soort leidraad zijn voor die fracties die bereid zijn op basis van die leidraad in dat College zftting te gaan nemen. De heer Heidinga, de zaak van zijn kant be naderend, zei: Wij dat is dus de C.C.P. voelen niets voor afspraken voor de verkiezingen. Ik kan mij dat voor een deel voorstellen het maakt alleen de andere vraag natuurlijk interessanter, n.l. of hij zou voelen voor overleg na de verkiezingen in de periode tussen de verkiezingen en september 1974 om zich sa men te buigen over dat kleine aantal punten, die lei draad, dat program waarvan wij zouden vinden dat, wanneer het uitgevoerd zou kunnen worden, het in het belang van deze gemeente zou kunnen zijn in de periode 19741978. Ik heb aan de heer Heidinga be grepen dat hij op dit moment spreekt namens een C.C.P.-fractie in een personele samenstelling van dit ogenblik, maar dat hij ook nu al sterk het gevoel en de zekerheid heeft dat hij na de verkiezingen of zijn opvolger als fractie-voorzitter; daar heb ik helemaal geen kijk op en dat hoef ik ook niet te weten een C.C.P.-fractie zal leiden, mogelijk met een andere per sonele samenstelling maar wel gevormd door dezelfde drie partijen die nu in de C.C.P.-fractie vertegenwoor digd zijn. Ik kan mij voorstellen dat, waar hier geen zaken van landspolitiek een rol spelen en niet één van de partijen hier in de oppositie zit en twee anderen in het College, het hier plaatselijk en gemeentelijk een vrij gemakkelijke zaak kan zijn om tot die oplossing te komen. Nu dacht ik en dan kijk ik een beetje de kant van de heer Van der Veen uit dat wel duidelijk is ge worden, ook uit zijn eigen betoog, dat het werk van een raadslid zo door de jaren heen aanzienlijk is toe genomen. Wij verkeren beiden in de omstandigheid dat wij vanaf 1946 dit werk doen en wij hebben het enorm zien toenemen; dat is een uitgemaakte zaak. Wat ik er over heb gezegd, kwam hier op neer dat ik haast wel zeker weet dat, voor de meesten van ons die dit werk serieus willen doen, dat raadswerk haast een soort nevenfunctie is geworden a. naast het hoofdbe roep dat men uitoefent en b. naast nogal wat andere functies die sommigen van ons zo gek zijn om in hun vrije tijd op welk terrein dan ook uit te oefenen. En ik heb nadrukkelijk willen zeggen dat ik vind dat de honorering van die nevenfunctie, uitgedrukt in een niet al te hoog presentiegeld eens per drie weken, toch wel aan de magere kant is en dat het wat dat betreft ik heb dat ook op een andere plaats mogen bepleiten zin zou hebben om die honorering op te voeren; over de vormen, de modaliteiten zou je van mening kunnen verschillen. Nu stipt de heer Van der Veen een min of meer principieel bezwaar aan dat hier zou ÜZ! kunnen opdoemen, n.l. dat het raadslid, dat in zijn ge- dachtengang als een soort amateur de gemeentepoli tiek beoefent, dan in een andere positie terecht zou komen. Nu kun je het principieel benaderen en prak tisch. Wanneer je het praktisch benadert, dacht ik, dat om in voetbaltermen te spreken die amateur van 1946 en misschien haast nog wel van 1956 nu gaat lijken op een semi-professional. Ik dacht ook dat het feit dat wij vrij frequent vergaderen buiten de Raad in tal van commissies, dat wij enorm veel lec tuur moeten doornemen, contacten moeten onderhou den met wat men als de achterban pleegt aan te dui den, maar ook met groepen, z.g. actiegroepen, groepen belanghebbenden, geïnteresseerde burgers in wijken enz. een enorme belasting van onze tijd met zich brengt. Maar onze taak in deze Raad is tweeledig. In de eerste plaats weet ik dat de Raad aan het hoofd van de Gemeente staat, dus wij regeren mee. Maar het andere aspect is ook duidelijk; wij proberen te con troleren of het dagelijks bestuur dat wij daar op de Burgemeester na hebben neergezet het werk zo doet als wij graag willen. Dat Gemeentebestuur heeft een enorm arsenaal van voorkennis, het kan zich in veel meer zaken van te voren verdiepen dan wij en heeft ook een enorme stoet van medewerkers om zich heen; de besten zitten hier nu, maar daarachter zitten ook nog een heleboel anderen. Dat betekent dat wij altijd wat in een moeilijker, zo U wilt zwakkere positie zit ten. En nu dacht ik dat het zin zou kunnen hebben om juist dat laatste element beter, sterker te maken. Dat moet je uitdrukken in mogelijkheden van tijd, moge gelijkheden van geld en daar sprak de heer Van Haaren terecht over mogelijkheden van faciliteiten. Ik dacht dat het karakter van het raadswerk in de loop der jaren toch wel dusdanig is veranderd dat zelfs mogelijke principiële tegenwerpingen van de heer Van der Veen niet zoveel meer spreken als tien of twintig jaar terug. Ik ben benieuwd hoe hij er op zal reage ren. Ik vind het belangrijk genoeg om er het aantal woorden dat ik er nu aan besteed heb ook echt aan te besteden. Nu zou ik klaar kunnen zijn omdat dit de meest be langrijke onderwerpen zijn waarover ik heb gesproken, ware het niet dat ik op een bepaald moment, luisterend naar de heer Singelsma, het verlangen kreeg: Wan neer zou hij zichzelf de spiegel voorhouden? Want hij beloofde ons om dat te gaan doen. Maar toen is hij gaan loensen; figuurlijk natuurlijk. Toen is hij eerst de kant van de C.C.P. gaan uitkijken en heeft een beeld van die fractie getekend, waarvan zelfs ik het karikaturale min of meer onderkende, maar dat zal bij de C.C.P. ook wel zo gevoeld zijn. Dat gold in zekere zin ook wel toen hij deze kant op keek. Hij was ook niet zo vlug klaar, hij was kennelijk een pastoor zonder kip pen, hij hoefde niet weg en praatte dus maar door. Dat werd een enorme predicatie met veel citaten van een overigens verfoeid ras van sociologen en had deels ook het karakter van een „winterjounenocht", maar op een winterse middag als deze was het interessant om dat aan te horen. En nu zou ik twee dingen m.n. in zijn richting willen zeggen, hoewel ze ook deels wel in de richting gaan van de heer Van Haaren van Axies. Het eerste dat ik zou willen zeggen is dat nie mand in deze Raaa, en stellig niet de mensen van de grote fracties, zal ontkennen dat de functie van kleine partijen, in zijn algemeenheid en dus ook hier, een waardevolle kan zijn, dat die van tijd tot tijd aan dingen kunnen denken en op dingen kunnen wijzen die mogelijk grotere fracties met mensen die al jaren in dat werk meelopen waardoor een soort bedrijfs blindheid en beleidsblindheid kan ontstaan niet gezien hebben. Dat is een heel duidelijk punt. Ik denk alleen dat de mensen die ik noemde beiden de denk fout maken dat ze onvoldoende hebben gezien dat ook in die grotere fracties en laat ik mij maar tot mijn eigen P.v.d.A./P.P.R.-fractie beperken al een stuk anders denken op gang was gekomen voordat zij hier zelf gingen zitten. Wie nog eens naleest wat ik namens deze fractie, sprekend over binnenstadspro blemen, gezegd heb, b.v. toen de stadhuisplannen hier aan de orde waren en b.v. toen wij hier uitvoerig heb ben gepraat over een nota van dit College over oude woningbestand, renovatie en oude buurten, kan weten

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1973 | | pagina 10