14 15 ining-en niet is voorbijgegaan aan een beleid gericht op herstel van het begrotingsevenwicht. Zo'n herstel krijgt duidelijk meer accent in de art 12-situatie van het ogenblik. Daarom is mijn fractie van mening dat deze hele materie voor behandeling rijp zal zijn wan neer te zijner tijd aan de Raad een saneringsplan (daar gaan wij zonder meer van uit) zal worden voorgelegd. Dan is ook het ongedekte tekort over 1973 bekend, op basis waarvan wellicht impopulaire maatregelen ge nomen zullen moeten worden. De moeilijkheden, waar voor de Gemeente zich ziet geplaatst, hangen ten nauw ste samen met het tijdstip waarop het effect van een vast te stellen saneringsplan merkbaar wordt. Immers, het jaar 1973 is dan verstreken, terwijl het effect voor 1974 nog zeer twijfelachtig mag worden genoemd. Een opeenhoping van ongedekte tekorten en zonder het ge not van een saldi-reserve, zie hier de immense op dracht voor College en Raad om op verantwoorde en voor de burgerij zo billijk mogelijke wijze wegen te zoeken die leiden naar herstel van het evenwicht. In mijn beschouwing ben ik voorbijgegaan aan de gevolgen van een teruglopende economie als gevolg van de heersende energiecrisis. De gemeenten zullen er ernstig rekening mee moeten houden dat deze crisis budgettaire gevolgen zal hebben, hetgeen voor wat onze Gemeente betreft de financiële moeilijkheden nog zal doen toenemen. De bezwaren van mijn fractie tegen het financiële beleid, zoals die tijdens de begrotingsbehandeling 1972 zijn geformuleerd en voor die van 1973 zijn herhaald, blijven niettemin gehandhaafd. Omdat de meerderheid van de Raad sindsdien een ander beleid heeft voorge staan, gaat mijn fractie in principe akkoord met Uw voorstel tot goedkeuring van de begroting. Mocht tijdens deze behandeling een uitspraak van de Raad worden gevraagd over één of meer onderdelen van de begroting dan zal onze standpuntbepaling los gezien moeten worden van eerdergenoemd principe. Ook met de punten 2 tot en met 8 van de agenda kunnen wij in beginsel akkoord gaan. Tot slot zou ik de aandacht van het College nog wil len vragen voor het volgende. Mede naar aanleiding van de in de meerjarenramingen ter sprake gekomen rekeningstekorten stel ik de vraag hoe U zich voor stelt de geaccumuleerde tekorten weg te werken. Is het middel van leningen hier de enige weg of ziet U andere mogelijkheden? Een tweede vraag betreft de lastenverzwaring in algemene zin. Heeft de precaire financiële positie U inmiddels aanleiding gegeven om, vooruitlopend op een saneringsplan en naast de lasten die de burgerij zijn opgelegd en nog zullen worden op gelegd, ook het gemeentelijk apparaat te betrekken in pogingen tot matiging van de uitgaven, m.a.w. is U onder de druk van de omstandigheden en de bepaald niet rooskleurige vooruitzichten bereid om het principe van ongewijzigd beleid in deze te vertalen in gewij zigd beleid? De Voorzitter: De eerste instantie van de alge mene beschouwingen van de zijde van de Raad is hier mee afgesloten. Ik zou eerst even een puntje van huishoudelijke aard aan de orde willen stellen. Het is tot nu toe de ge woonte geweest, dat wij na deze algemene beschouwin gen de vergadering schorsen en 's avonds half acht door gaan met de beantwoording door het College. Het is nog vroeg en daarom vraag ik U waarnaar Uw voor keur uitgaat: nu schorsen en half acht doorgaan of nu een begin maken met de beantwoording van de zijde van het College. In het laatste geval zouden we tot ongeveer half zes door kunnen gaan. De Raad geeft er de voorkeur aan de vergadering voort te zetten. De Voorzitter: Ik zal een poging doen te reageren op de opmerkingen van de Raad die betrekking hebben op mijn portefeuille. Ik zou eerst enkele algemene op merkingen willen maken. Ik ben, namens het College, bijzonder erkentelijk voor de woorden van lof die de diverse sprekers hebben uitgesproken aan het adres van onze ambtenaren. Ik kan U zeggen dat wij door verschillende omstandig heden dit jaar onder grote druk hebben moeten wer ken. Die situatie doet zich nog steeds voor. Helaas is er weinig perspectief dat er op dit punt de komende maanden ook maar enige verbetering zal optreden; mede gelet op de nationale en internationale ontwik kelingen valt eerder te verwachten dat de spanning nog zal toenemen. Ik ben dus erg erkentelijk voor Uw waardering voor onze ambtenaren. Vooral de secre- tariehoofden en de directeuren van de diensten hebben er onvoorstelbaar hard aan moeten trekken om rond te krijgen wat U en wij van hen hebben gevraagd. Het is mij van zeer nabij bekend dat zij daarbij op enthousiaste wijze zijn gesteund door hun mede werkers. Mijn tweede algemene opmerking betreft de opmer kingen die door verschillende sprekers zijn gemaakt over de internationale ontwikkelingen. Wij hoeven die natuurlijk hier niet te bespreken, maar m.n. de heer Vellenga heeft er een aantal opmerkingen aan gewijd; ook andere sprekers zijn er niet aan voorbij gegaan. Ik geloof dat die ook op hun plaats waren bij enkele algemene kanttekeningen bij de algemene beschouwin gen m.b.t. onze begroting. We kunnen immers als vast staand aannemen dat, hoe onzeker het beeld op dit moment ook nog is, ook wij in het jaar dat voor ons ligt, zullen worden geconfronteerd met de gevolgen van de ontwikkelingen die zich op dit moment voor doen. De situatie is nationaal en internationaal erg onzeker. Wat daarvan de gevolgen zullen zijn voor hetgeen de plaatselijke besturen voor hun verantwoor ding moeten nemen, is op dit moment onmogelijk vast te stellen. Wij kunnen alleen maar met een zekere spanning de nationale ontwikkelingen afwachten en zullen dan met elkaar moeten ervaren wat daarvan de consequenties zullen zijn voor het beleid dat wij hebben te voeren. Nogmaals, ik ben het met de be treffende sprekers eens dat de omstandigheden echt niet florissant zijn; de vooruitzichten zijn vrij somber. We zullen er rekening mee moeten houden dat wij de terugslag in een aantal sectoren stellig zullen merken. De rijksoverheid tracht een goed beleid te voeren en wij zullen dat, voor zover dat in ons vermogen ligt, moeten volgen. Laten we hopen dat vooral de werk gelegenheid zolang en zoveel mogelijk zal blijven ge spaard. Een aantasting van de werkgelegenheid zou rampzalige gevolgen hebben, vooral ook in het men selijke vlak, nog afgezien van de voortgang die wij graag willen maken. N.a.v. een vraag van mevr. Dijkstra moet ik zeggen dat het op dit moment voor ons moeilijk is om een nota te produceren m.b.t. de ontwikkeling van de werkge legenheid als gevolg van de ontwikkelingen van het ogenblik. Ik wil U wel toezeggen dat wij de ontwikke lingen zeer nauwlettend zullen volgen. Zodra er iets meer duidelijkheid is over hetgeen zich op breder vlak afspeelt, zullen wij moeten nagaan wat de consequen ties voor ons zijn. Zo mogelijk zullen wij dan een nota produceren voor de Raad waarin een en ander is weer gegeven. Ik hoop dat U in dit opzicht enig geduld zult willen hebben. Op dit moment is het gelukkig nog niet zo dat er direct voor ons grote problemen aan de orde zijn wat dit facet van de werkgelegenheid betreft. De heer Vellenga heeft een opmerking gemaakt m.b.t. de circulaire van de Minister van Binnenlandse Zaken waarin aanbevelingen staan t.a.v. een zuinig gebruik van energie e.d. Wij hebben die circulaire inderdaad ontvangen. Voordat wij deze aanbevelingen van de Mi nister ontvingen, hadden wij ons in het College al bezig gehouden met de mogelijkheden die wij hebben om mee te werken aan beperking van het energieverbruik. Wij hebben een aantal maatregelen genomen. Ik geloof niet dat ik U die op dit moment tot in de details behoef uit een te zetten, maar U hebt zelf al een aantal maat regelen kunnen waarnemen. Er is iets gedaan aan de verlichting; op verschillende plaatsen is de verlichting gehalveerd. De avondverlichting is eerst teruggebracht van 12 tot 11 uur en daarna van 11 tot 9 uur. Wij hebben aan de directeur van het Electriciteitsbedrijf opdracht gegeven om in nauwe samenwerking met de directeur van Openbare Werken en de hoofdinspecteur van het Verkeer te blijven nagaan hoe wij stap voor stap iets kunnen doen om mee te helpen wij vinden dat dat onze plicht is het energieverbruik te ver minderen, zodanig dat wij onze samenleving niet in ge vaar brengen. Gebleken is dat dat echt wel kan. Ik zeg U graag toe dat wij op dit punt bijzonder attent zullen blijven, op deze weg door zullen gaan en zullen doen wat redelijk kan. De heer Vellenga heeft heel concreet gevraagd of de Gemeente klaar is voor een benzinedistributie. Dat zijn wij inderdaad. U weet waarschijnlijk dat een aan tal gemeenten samen een distributiekring vormen. Onze distributiekring wordt gevormd door de gemeen ten Leeuwarden, Leeuwarderadeel, Baarderadeel, ldaarderadeel en Rauverderhem. Wij hebben al een aantal maatregelen genomen. Er zal deze week nog een bekendmaking volgen in de pers waarin zal wor den aangegeven hoe in onze gemeente het probleem zal worden aangepakt, voor zover de taak op onze schouders is gelegd. Wij hebben de heer Kuiken, eco nomisch adj. directeur van Triotel aangewezen als di recteur van het distributiebedrijf. Een aantal ambte naren zullen tijdelijk worden vrijgemaakt om onmid dellijk mee te kunnen helpen. Wij zullen nog moeten ervaren in hoeverre deze distributie meer permanent werk met zich zal brengen; daarvoor zouden dan krachten moeten worden aangetrokken. Wij hebben dus op dit moment nog geen mensen in dienst genomen speciaal voor het uitvoeren van distributiemaatregelen. Wij willen eerst graag even enkele weken aanzien wat de maatregelen exact gaan betekenen. Dat is ook voor ons nog vrij moeilijk te overzien. Ik kan U verder nog meedelen dat wij voorlopig het kantoor van het Markt-, Haven- en Slachthuisbedrijf bij de Friesland hal hebben aangewezen als distributiekantoor. Dat leek ons een geschikte gelegenheid; men kan daar gemakkelijk terecht zonder dat wij investeringen be hoeven te doen; wij kunnen de eerste aanzet daar ge makkelijk opvangen. In de eerste weken van januari zal daar dus helaas de machinerie van de distributie gaan draaien. Wij hebben alle maatregelen genomen die van ons konden worden verlangd. (De heer Vel lenga: Mag ik U even onderbreken? Ik heb in het verband van hetgeen U nu beantwoordt, ook even ge vraagd naar de eventuele mogelijkheden, daar waar dat nodig zou zijn, van omschakeling van olie op aard gas. Of is dat overal al gebeurd?) Ik neem aan dat weth. De Jong nog iets over dat punt zal zeggen. Daarom ben ik er niet op ingegaan. Daarover zult U straks stellig nog iets horen. Verschillende sprekers hebben het woord gevoerd over de gang van zaken m.b.t. de raden en commis sies. Deze kwestie is kortgeleden nog in de Raad aan de orde geweest. Wij gaan op het ogenblik na in hoe verre bepaalde aanpassingen gewenst of nodig zou den zijn m.b.t. het functioneren van de functionele raden. Wij hopen binnenkort, voor zover dat nodig zal zijn, met voorstellen daaromtrent bij de Raad te ko men. Het is de bedoeling dat dat nog zal gebeuren in de zittingsperiode van deze Raad. Er zijn al wel een paar, zij het niet-principiële, punten naar voren gekomen ten aanzien waarvan het wenselijk is een aanpassing voor te stellen. Verder staat het tot stand brengen van een Raad voor Maatschappelijk Werk op stapel. Er is een ontwerp klaar en het ligt in het voor nemen ik weet niet of wij daarin zullen slagen ook dat ontwerp nog in deze zittingsperiode aan de Raad voor te leggen en tot een beslissing te komen. Wellicht is het mogelijk om tegelijkertijd een aantal andere facetten onder ogen te zien, ik denk b.v. aan het punt dat de heer Vellenga naar voren bracht en dat de heer Van Haaren onderschreef, n.l. de open baarheid van commissies. Vorig jaar is daar een be paalde beslissing over genomen in de Raad. Dat punt kunnen we misschien bij die gelegenheid het beste weer aanvatten. We kunnen dat verwerken in de be treffende nota. Dat lijkt mij persoonlijk zinvoller dan nu onvoorbereid welke beslissing dan ook te nemen. We kunnen wel nagaan of er nog enkele lopende din gen zijn die hierbij kunnen worden betrokken. Ik zou ter gelegenheid van deze algemene beschouwingen nog maals willen zeggen er zijn hier en daar wat kri tische kanttekeningen gemaakt dat ik de indruk heb dat het bestel van de raden en commissies in onze gemeente goed loopt. Natuurlijk is de machinerie van de raden en commissies vrij gecompliceerd, maar als ik zie op welke wijze wij met het logisch geconstru eerde model van raden en commissies aan het werk zijn en daardoor een bijzonder groot aantal mensen uit onze samenleving op zinvolle en reële wijze hebben kunnen betrekken bij de besluitvorming, dan durf ik, zonder dat ik me schuldig maak aan overdrijving, te stellen dat dit bestel goed marcheert. Natuurlijk moe ten wij bereid zijn te blijven bijschaven. Als wij con stateren dat het op bepaalde punten beter kan, dan moeten we er wat aan doen. Wij zullen ons ook moe ten hoeden er zijn grenzen; het geheel moet werk baar blijven voor overdrijving. Daaraan hebben wij ons, dacht ik, tot nu toe niet schuldig gemaakt, maar ik zou toch wel een waarschuwing in deze richting willen laten horen; we kunnen niet ongestraft allerlei grenzen overschrijden. Ik stel dus in concreto voor het punt dat de heer Vellenga aansneed, samen met een aantal andere punten, binnenkort nader onder ogen te zien. Wij zullen er naar streven dat nog tijdens de zittingsperiode van deze Raad aan de hand van een nota in discussie te brengen. Wat de motie betreft die de heer Heidinga heeft ingediend, ik laat het graag aan de Raad over of hij een dergelijke motie al dan niet aan de Regering wil sturen. Dat is een kwestie waar eerder de andere fractievoorzitters in tweede instantie op zouden moe ten reageren, dan dat ik dat zou moeten doen. Ik zou in dit verband wel willen opmerken niet aan het adres van de heer Heidinga maar aan het adres van een aantal andere sprekers, m.n. mevr. Dijkstra en de heren Van Haaren en Singelsma dat de zaak van de gewestvorming niet gekoppeld dient te worden aan de beslissing die kortgeleden in deze Raad is ge nomen over de regio Leeuwarden. De betreffende raads leden hebben wat al te gemakkelijk misschien heb ben ze daar een bepaald doel mee een verband ge legd tussen de gewestvorming en de kwestie van de regio Leeuwarden. In de discussies in deze Raad is m.i. duidelijk naar voren gekomen dat men bij het besluit over de regio niet vooruit wenste te lopen op het innemen van een standpunt over de kwestie van al of niet gewesten in Friesland. Er was heel wat an ders gebleken. Zowel bij ons als bij een aantal andere gemeenten mijn ervaring is dat die intentie aan wezig is bij een groot aantal gemeenten - leeft het verlangen in een bepaalde vorm regelmatig rondom de tafel te zitten om problemen te bespreken ten aan zien waarvan we wel degelijk met elkaar te maken hebben en ten aanzien waarvan je niet zo gemakkelijk meer beslissingen kunt nemen zon der de anderen te raadplegen er bestaat de wens een kader te scheppen waarbinnen dat kan gebeuren zonder hoe dan ook vooruit te lopen op de kwestie van de gewestvorming. Ik wil dat met veel nadruk zeggen, want zo is het destijds ook door ons gesteld. Ik kan mij ook goed herinneren dat de beide grote fracties dat duidelijk kenbaar hebben gemaakt vlak voor we overgingen tot stemming over de regio vorming. De heer Heidinga heeft mij wat teveel eer gegeven toen hij zei dat ik mij heb doen kennen als een pro feet. Hij was niet bij de bewuste bijeenkomst, dus weet hij niet precies wat ik toen heb gezegd; sommige le den van de Raad waren wel aanwezig. Ik heb hele maal niet gezegd wat hij mij zo pas in de mond legde. Ik heb helemaal niet beweerd dat het inwonertal van Leeuwarden zal dalen tot 80.000 en dat het daarna weer omhoog zou gaan. Ik dacht dat het niet onlogisch is dat, wanneer men mij vraagt iets te zeggen ter ge legenheid van een evenement als dat wat op 27 ok tober plaats vond, ik iets zeg dat samenhangt met het betreffende evenement, in dit geval het openen van een modelwoning. Ik heb dus het een en ander gezegd over de problematiek van de woningbouw. Er is veel in beweging mede i.v.m. de bevolkingsontwik keling; er zijn vrij grote spanningen. Ik heb gemeend gelet op de gegevens waarover ik beschikte en de vele besprekingen die ik uit hoofde van mijn ambt meemaak eenvoudig maar duidelijk te moeten zeg gen dat wij er met elkaar rekening mee moeten hou den, gezien de problematiek en de gang van zaken bij de suburbanisatie, dat de teruggang van het inwoner tal van Leeuwarden niet incidenteel was voor één jaar, maar dat die daling wellicht nog een aantal jaren zou doorgaan en dat er een reële mogelijkheid zou zijn dat wij dicht in de buurt van de 80.000 zouden komen. Ik heb ook gezegd dat, gelet op de politiek die op dit

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1973 | | pagina 13