12 3,2 miljoen (t.o.v. 1971 een stijging van 59%), voor 1973 een verwacht tekort van f 7.115.000,(een stij ging t.o.v. 1971 van 254% en t.o.v. 1972 van 122%); 1974 leidt tot een tekort van 9,6 miljoen, waarin de aanvaarde en nog te aanvaarden voorstellen tot tariefs wijzigingen reeds* zijn verwerkt (de stijging t.o.v. 1971 is 378%, vergeleken met 1973 is de stijging 35%, waarbij de post vroegere diensten verantwoordelijk is voor 4%:%.) De grootste kloof zit tussen 1972 en 1973, tevens het moment waarop m.b.t. de kosten sociale zorg ingrij pende wijzigingen werden aangebracht. Mede hierom en i.v.m. het feit dat met betrekking tot 1973 voor het eerst een beroep werd gedaan op art. 12, laten deze twee jaren zich moeilijk vergelijken. Een vergelijking van de gegevens, vermeld in bijlage 4, laat zien dat de onderdelen Algemeen Beheer met 2,2 miljoen, Verkeer, waterstaat en vervoer met 1,7 miljoen en Cultuur, re creatie, ontwikkeling, ontspanning en jeugdwerk met 1,4 miljoen er uit springen. Relatief gezien vallen de volgende onderdelen op: Algemeen Beheer met een stij ging van plm. 32%, Volksgezondheid met een stijging van plm. 27%, Verkeer met een stijging van plm. 26% en de absolute topper Onderwijs overige met 60%. De begrotingsjaren 1973 en 1974 laten zich beter vergelijken. Absoluut gezien doen de sterkste stijgingen zich voor bij de volgende onderdelen: Algemeen Beheer met 1,5 miljoen; Verkeer, waterstaat en vervoer met 1,1 miljoen; Cultuur, recreatie, ontspanning en jeugd werk met 1 miljoen. Relatief springen naar voren de beide onderdelen Openbare Veiligheid met respectieve lijk een stijging van 24% en 21%. Het onderdeel Ove rige Inkomsten en Uitgaven steeg met 19%%. Achter deze kopgroep van drie komen nog twee achtervolgers aan de meet n.l. Onderwijs overige met 18% en Alge meen Beheer met 16%. In de financiële beschouwingen m.b.t. de begrotings jaren 1971, 1972 en 1973 is van onze kant meermalen aangedrongen op vergelijkingsmateriaal om de onder delen van de begroting voldoende kritisch te kunnen bekijken. Het vergelijken van kengetallen van diverse gemeenten brengt echter een gevaar met zich mee. Niet overal zijn de feitelijke omstandigheden gelijk. Niet overal vindt de verantwoording van de financiële gegevens op dezelfde wijze plaats. Toch blijft het wen selijk dat, t.b.v. een kritische analyse van de eigen uit gaven, vergelijkingen worden aangelegd. Mogelijk biedt een nieuw coderingsstelsel voor de gemeentebegrotin gen een oplossing in deze. In de begroting is d.m.v. percentages aangegeven wat de verhouding per onderdeel t.o.v. het totaal is. Interessant is het ook de gegevens te relateren aan het aantal inwoners. Brengen we de tekorten over de periode 1971/1974 in relatie met het aantal inwoners, dan blijkt dit per inwoner te zijn: in 1971 f23,in 1972 f 37,dan de grote sprong in 1973 naar f 83, en in 1974 is het f 112,Door de saldi op de onder delen, vermeld in bijlage 4, te relateren aan het aantal inwoners, blijkt dat in 1974 f 122,per inwoner aan Algemeen Beheer moet worden bijgepast; t.o.v. 1973 een stijging van f 18.De stijging in 1973 t.o.v. 1972 was f 26,Voor het hoofdstuk Verkeer, waterstaat en vervoer is dit f 107,een stijging van f 12,Cul tuur, recreatie enz. geeft dezelfde cijfers. Ook blijkt dat de inkomsten van algemene aard f 457,per in woner opleveren; t.o.v. 1973 een vermeerdering van f 44,Een verbijzondering binnen de hoofdstukken is wenselijk, willen we aan dergelijke gegevens iets heb ben. Een stijging zoals door mij hier en daar aange geven, wil op zich niets zeggen; het is hooguit een vin gerwijzing welke onderdelen we kritisch moeten vol gen, een zaak welke met name bij het opstellen van de saneringsnota van essentieel belang kan zijn. Uiteraard is het niet alleen de uitgaven-kant welke onder de loep genomen moet worden; ook de inkom sten-kant zal aandacht moeten hebben. Echter de eigen inkomsten bedragen globaal een 10% van de totale in komsten, welke de lopende uitgaven moeten dekken. Dit is een landelijk cijfer. De belangrijkste inbreng komt dus van de rijksoverheid. De financiële verhou ding Rijk-gemeenten is bij de afgelopen begrotingsbe handelingen steeds een bron van discussie geweest en niet alleen in deze gemeente. We behoeven in dit ver band maar te verwijzen naar de z.g. open brief ,,De gemeenten in de tang", welke was gericht aan de ka binetsformateur. Ook de overige publikaties van de V.N.G. en de adviezen van de Raad voor de Gemeente- financiën hadden de teneur van kritiek op de rijks overheid. Als probleemgebieden treden steeds weer naar voren de doeluitkeringen in de sectoren onderwijs en po litie en het lokale openbaar vervoer. Ook de gemeente Leeuwarden moet hierop het een en ander toeleggen, namelijk Onderwijs 1973 1,7 milj. 1974 1,8 milj. Politie 1973 0,3 milj. 1974 0,4. milj. Stadsautobusdienst 1973 0,2 milj. 1974 0,7 milj. Totaal 1973 2,2 milj. 1974 2,9 milj. Blijkens een onderzoek van de Raad voor de Gemeen- tefinanciën is er m.b.t. het dienstjaar 1973 bij de ge meenten een tekort van 503,4 miljoen; t.o.v. 1972 een stijging van 162 miljoen. Uit hetzelfde onderzoek blijkt ook dat 32% van het totale aantal gemeenten met een tekort kampt. In de categorie 50.000 tot 100.000 in woners, waarin dus ook Leeuwarden valt, is dit 62%. De kritiek in ,,De gemeenten in de tang" richt zich met name op: a. Het centraal niveau tracht steeds meer het lokaal bestuur tot in details te beheersen, het z.g. centralisme, waar we vandaag al eerder iets over hebben gehoord, b. Het tekort aan middelen m.n. ver oorzaakt door de tekorten op de doeluitkeringen, c. Het gebrek aan coördinatie tussen de diverse departemen ten onderling, waarvan o.a. de gemeenten de rekening gepresenteerd krijgen. De uitdrukking ,,het Koninklijk van de veertien onverenigde departementen" spreekt boekdelen. Zoals U in Uw aanbiedingsbrief opmerkt, hebben zich geen belangrijke wijzigingen voorgedaan in de fi nanciële verhouding tussen Rijk en gemeenten. Op dit moment draait de nieuwe regering een halfjaar, een regering van een andere samenstelling dan we de laat ste jaren gewend waren en ook werkend in andere om standigheden dan we gewend waren. Op enkele onder delen zullen verbeteringen worden aangebracht. Het blijft echter zaak, o.a. door middel van de V.N.G., de zaak kritisch te blijven volgen en waar nodig op de tekortkomingen te wijzen. De zaken staan er n.l. nog allerminst rooskleurig voor. Wat is het perspectief van de gemeente Leeuwarden in financieel opzicht? De tekorten over 1971 en 1972, tesamen ongeveer 5,2 miljoen, kunnen met enig kunst en vliegwerk nog uit de saldireserve worden gedekt. De tekorten voor 1973 en 1974 zullen d.m.v. een aan vullende bijdrage en een „sanering" moeten worden weggewerkt. In het begin heb ik al over de duisternis gesproken i.v.m. het art 12 zijn van de gemeente Leeuwarden. Het gebrek aan openheid is ook door de V.N.G. meer malen aan de kaak gesteld. Vergelijken we de toen malige publikatie in het maandblad „De Nederlandse Gemeente", handelende over de ervaringen van Leiden en hetgeen ons in de afdelingsvergadering is verteld over Uw ervaringen, dan blijkt hieruit een enorme ver betering. Om als Raad echter de financiële problema tiek mede tot een oplossing te brengen, is hiervoor meer nodig dan de sfeer te kennen waarin alles is ver lopen. N-a.v. opmerkingen in de Tweede Kamer en uit latingen van de betreffende Staatssecretaris, heb ik in de afdelingsvergadering gevraagd of het College in formatie kan verschaffen omtrent de aard van de uit gebrachte adviezen. Zoals bekend zijn er drie instan ties welke adviseren, n.l. G.S., de Inspecteur voor de Gemeentefinanciën en de Raad voor de Gemeentefi- nanciën. Blijkens de beantwoording was de Wethouder niet in staat mededelingen te doen. De toezegging werd echter gedaan dat het College zou trachten o.a. het advies van G.S. te bemachtigen en voor publikatie vrij te krijgen. Ik wacht dan ook met belangstelling het antwoord in deze van Uw College af. Naast de aanvullende bijdrage, waarvan we de hoog te nog niet kennen, is het van belang te weten wat zoal de structuur-verstorende elementen zijn. Blijkens de begroting verwacht U dat 3 miljoen van het tekort van 1973 voor eigen rekening komt. Dit tekort, plus eventueel te creëren ruimte voor nieuwe taken, zal via de sanering gevonden moeten worden. Naast een verbetering van de uitkeringen van rijkswege en de invoering van de belasting op onroerend goed is voor de toekomst van belang dat de inflatie doelmatig wordt 13 bestreden. De overheid en dus ook de gemeentelijke overheid is inflatie-slachtoffer nummer één. Ook in een vorige financiële beschouwing heb ik hier al iets over gezegd. De open brief van de V.N.G. „De gemeen ten in de tang1' vermeldt op blz. 11 dat de prijzen van overheidsinvesteringen de laatste 10 jaar 1 yb maal zo sterk stegen als die van particuliere investeringen. In de consumptieve sfeer is dit ruim 2 maal zo hoog. Toch, al zal dit alles zo optimaal mogelijk gebeuren, ontkomen we er niet aan onze eigen zaken kritisch te bekijken. De eenvoudigste weg is de tarieven te verhogen. Hiermee helpen we de inflatie zich in stand te houden. Rekening houden met de financiële draag kracht van de ingezetenen is bijzonder ingewikkeld, zo niet onmogelijk, gelet op het instrumentarium wel ke de Gemeente hiertoe ter beschikking staat. (Dit is, dacht ik, in afwijking met een opmerking welke de heer Van Haaren hierover heeft geplaatst.) De Raad zal zich daarom in de eerste plaats moeten bezinnen op de taken weike de Gemeente uitoefent; zijn taken achterhaald en overbodig of zijn taken efficiënter uit te voeren? In verband met het laatste is misschien le ring te trekken uit de energiecrisis. Mocht de Minister van Buitenlandse Zaken de bijnaam „Pompietoe" kwijt raken wegens de opheffing van de olieboycot, dan nog blijft het zaak de tijdelijke besparingen om te buigen tot permanente, waarmee ik niet wil zeggen dat de gemeentelijke bedrijven en diensten voortaan steeds tussen Kerst en Oud en Nieuw dicht moeten. Andere besparingen, zonder dat direct de leefbaarheid wordt geraakt, zijn mogelijk. Iedereen in deze gemeente ziet wel dingen om zich heen waarbij hij zich afvraagt Moet dat nu zo, kan dat niet anders? Het lijkt mij een goede zaak dat dergelijke ideeën gekanaliseerd wor den, zodat uiteindelijk de samenstellers van de sane ringsnota, in overleg met b.v. de Commissie voor de Financiën, deze zaken in hun advies betrekken. Hier toe zullen de ingezetenen van Leeuwarden (en we ken nen zo langzamerhand nogal wat uitgezetenen en die kunnen er ook wel bij), ambtenaren en raadsleden hun ideeën moeten spuien. Een mooi karwei voor de afd. Voorlichting om dit „aan de grote klok" te hangen en kopie voor de gelijknamige rubriek. Bij publikatie van de ingezonden ideeën, hopelijk vele, is tevens een pro bleem van de redactie van die rubriek opgelost. Te vens kan het begrip „ideeënbus" nieuw leven worden ingeblazen. Ook de raadsleden kunnen zich actief op deze materie werpen. Alleen wethouder De Jong heeft zijn huiswerk bij de begroting 1972 al ingeleverd, maar misschien zijn er nog wat nieuwe ideetjes. Er staat het College en de betrokken ambtenaren op het gebied van de financiën volgend jaar veel werk te wachten. Het gereed maken van de rekening 1972, de begroting 1975, de belasting op onroerend goed en de saneringsnota en het inwerken van een vermoede lijk gedeeltelijk nieuw College. Aansluitend bij de woorden van dank voor het werk het afgelopen jaar weer gedaan, wens ik het College en de ambtenaren veel sterkte en wijsheid toe voor een druk 1974. De heer Visser: Tijdens de behandeling van de be groting 1973 is onzerzijds aandacht besteed aan het ontstaan van de verslechterde begrotingspositie van onze Gemeente. Die positie was voor het College aan leiding om in de betreffende raadsbrief vrij uitvoerig in te gaan op de financiële verhouding tussen het Rijk en de gemeenten. Intussen is het aantal gemeenten, dat een beroep op de Financiële Verhoudingswet 1960 heeft moeten doen, toegenomen. Enkele kleine ge meenten is het gelukt zich weer aan de wurggreep van de bevoogding te ontworstelen; zij wisten hun onder handelingspositie met de hogere overheden te verster ken. Ondanks de toename van het aantal noodlijdende gemeenten en ondanks sterke druk van bevoegde in stanties is er in het lopende jaar geen wezenlijke ver andering gekomen in genoemde verhouding. Evenals in voorgaande jaren was er slechts sprake van een aanpassing aan de gestegen kosten. In de beginfase van een art. 12-situatie is voor een gemeenteraad de verleiding groot om een beleid op basis van een niet-sluitende begroting als geslaagd te beschouwen, zolang het Rijk haar eisen niet op tafel heeft gelegd. Voor wat onze Gemeente betreft is de grondslag voor het beleid immers bepaald door de drang naar een maximale extra bijdrage uit het Ge meentefonds. Herhaalde malen heeft het College de vinger waarschuwend en terecht opgeheven te gen vaak gerechtvaardigde wensen en verlangens uit de Raad. Evenzeer heeft het College voorstellen ver dedigd, waarvan de haalbaarheid als twijfelachtig moest worden beschouwd, een en ander in het kader van ongewijzigd beleid. Als onherroepelijk gevolg van de aanvraag om een extra bijdrage ex art. 12 moesten bepaalde tarieven worden opgetrokken tot het voor art. 12-gemeenten geldende minimum peil. Ook de zorg met betrekking tot de handhaving van het voorzieningenniveau, één van de uitgangspunten zo niet hèt uitgangspunt van het ongewijzigd beleid, is duidelijk op de tocht komen te staan. Subsidies in het kader van de werkloosheids bestrijding zijn in deze een welkome aanvulling op het tekort aan benodigde middelen, doch geven bij incaleulatie een vertroebeld beeld van de ware be grotingspositie. Tijdens de twee voorgaande begrotingsbehandelin gen is van onze kant gesteld dat het principe van een sluitende begroting uitgangspunt diende te zijn voor een te voeren effectief beleid. Wij hebben toen gewezen op een verzwakking van de onderhandelingspositie bij het College van G.S. Wij hebben ook gesteld dat de gevolgen van het voorgestelde beleid voor de burgerij merkbaar zouden zijn in de vorm van tariefsverhogin gen. Deze verhogingen hadden naar onze mening zo niet verschoven dan toch in elk geval getemporiseerd kunnen worden, indien de Raad bereid zou zijn ge weest een matiging van de uitgaven toe te staan. Het eertijds geïntroduceerde en politiek-verguisde pro fijtbeginsel van „nut en offer" blijkt intussen welig te tieren en in haar zog sleept de rijksoverheid de ge meenten mee. En met het voorzieningenniveau als om streden punt scheidden zich dan onze wegen. Het financiële avontuur, in 1972 gestart, kreeg in 1973, op basis van het ongewijzigd beleid, nog duide lijker gestalte. De inmiddels aangepaste begroting 1973 deed het budgettaire tekort tot boven zeven miljoen stijgen. In het vertrouwen dat een extra bijdrage van het Rijk zal worden ontvangen, verkeren wij op dit moment nog in het onzekere omtrent het ongedekte tekort dat het resultaat zal zijn van een nog te maken aftreksom. Met vorenstaand en weinig hoopvol beeld voor ogen gaat onze Gemeente de drempel naar 1974 overschrij den met de last van een aan de algemene voorschriften van een aanvullende bijdrage aangepaste begroting en met een aan alle zekerheid grenzende waarschijn lijkheid dat het Rijk aan een bijdrage één of meer bijzondere voorschriften zal verbinden. In dit stadium acht mijn fractie het voorbarig in te gaan op de cijferreeksen uit de voorgelegde begroting, omdat deze zoveel onzekere factoren bevat dat de nor maliter aan bepaalde sectoren van de gemeentehuis houding, aan sommige functionele posten en aan de stelposten te schenken aandacht weinig zinvol wordt geacht. Dit mag niet worden uitgelegd als een nega tieve benadering van de begrotingsopzet, doch is een logisch gevolg van de dwangpositie, waarin de Raad in 1972 is geplaatst. Naast waardering voor de samenstelling van de be groting stelt mijn fractie er prijs op te verklaren dat zij ingenomen is met het verschijnen van de meerjaren ramingen. Het komt ons voor dat hiermee een des kundig en tegelijk tijdrovend stuk werk is geleverd. Een lang gekoesterde wens van de Raad is in vervul ling gegaan, terwijl tevens aan verlangens van Bin nenlandse Zaken is tegemoet gekomen. De integrale be leidsplanning, beogende een beleidsvisie op langere termijn, heeft in de begroting 1974 doorgewerkt in die zin dat t.a.v. het loon- en prijsniveau de gebruikelijke peildatum van 1 april van het voorafgaande jaar uit het begrotingsbeeld is verdwenen. De versluiering van voorheen is steeds ervaren als een onbevredigende si tuatie, zodat de nieuwe begrotingstechniek uit oogpunt van vergelijking duidelijk voordelen biedt. De begro tingsopzet heeft hiermee aan reële waarde gewonnen. Met de argumenten voor de gevolgde handelwijze, de definitie en de algemene uitgangspunten kunnen wij ons voorshands verenigen, temeer omdat in de ra-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1973 | | pagina 14