ten zijn met die onderwijsvernieuwing, die niet los is
te denken van iedere maatschappijvernieuwing.
Mijnheer de Voorzitter, het spijt mij voor U dat uit
deze algemene beschouwing blijkt dat U niet alleen de
komende 8t4 maand, maar ook nog 4 jaar daarna, op
gescheept zult zitten met een lastige Axies-fraetie, die
doelbewust een horzel in de huid van het Gemeentebe
stuur wil zijn.
Ik zou willen besluiten op dezelfde manier als toen
ik hier voor de eerste maal met knikkende knieën mijn
algemene beschouwing uitsprak door te stellen dat ik
hoop er in geslaagd te zijn iets van onze bedoelingen
en wensen duidelijk te maken. Ons uitgangspunt, onze
kritische opstelling, onze oppositie in deze Raad zijn
bedoeld als opbouwende kritiek en geen afzetten tegen
Uw College, deze Raad of individuele personen die hier
van deel uitmaken. Aan de integriteit van allen die in
deze raadszaal aanwezig zijn en aan de toewijding van
het ambtenarenkorps van onze Gemeente twijfelen wij
met, al blijven wij ook nu nog steeds volhouden dat
het anders en veel beter kan. Wij zien daarom als taak
van Axies, nu en in de komende jaren, een zo volledig
mogelijke inzet, om, liefst in samenwerking met U al
len, de leefbaarheid van onze stad en het welzijn van
haar inwoners te verhogen.
Mevr. DijkstraMJethlehem: Nu we weer voor de be
groting staan en algemene beschouwingen houden,
vraag ik me af of dit alles nog wel zin heeft. Wat
verandert er eigenlijk na twee dagen vergaderen? We
mogen meepraten, maar in feite verandert er niets en
de vraagstukken van doorslaggevende betekenis voor
onze Gemeente zijn en blijven dezelfde als vorige jaren.
Je kan en moet je de vraag stellen in hoeverre de
huidige Regering de financiële mogelijkheden voor de ge
meenten heeft verruimd. We kunnen rustig stellen dat
er niet of nauwelijks van verruiming van de financiële
mogelijkheden gesproken kan worden. Dat vinden wij
onder de huidige omstandigheden het ergste, want het
betekent dat niet aan de wens van de kiezers, die ver
leden jaar op 29 november hun afkeuring uitspraken
over het beleid van voorgaande jaren, is tegemoet ge
komen. Het betekent ook dat de gemeenten nog steeds
in de tang zitten en dat de huidige politiek met be
trekking tot de gemeenten weinig verschilt met an
dere jaren. Toen is gesteld dat de gemeentebestuurders,
als het ware met lege handen, een niet gekozen beleid
moesten verdedigen en dat er ontwikkelingen gaande
waren die funest zouden zijn voor de bestuurbaarheid
van de gemeenten. Toen werd gesteld dat de zo nood
zakelijke autonomie van de gemeenten meer en meer
werd uitgehold. Op dit ogenhlik moeten we vaststellen
dat dit door gaat. Dit vinden wij een bedenkelijke zaak,
vooral omdat er in de verkiezingsstrijd verwachtingen
zijn gewekt. Als deze niet waar gemaakt zouden wor
den, dan zal het ongetwijfeld zijn weerslag vinden bij
nieuwe verkiezingen en zal de reactie opnieuw een
kans krijgen.
Deze algemene opmerkingen houden niet in dat ik
van mening ben dat het huidige kabinet maar moet
verdwijnen, maar zij houden wel een waarschuwing in
dat men niet door moet gaan de belangen van de grote
ondernemers te verdedigen. Als Gemeente zitten wij in
het vagevuur van de artikel 12-situatie; het College
stelt nu al dat er bij het toekennen van een aanvullende
bijdrage eigen dekkingsmaatregelen moeten worden ge
troffen, b.v. belastingmaatregelen of temporisering. De
verfijningsregeling voor ongewoon bevolkingsverloop
-een structureel dalend inwonersaantal kan inder
daad enig financieel voordeel opleveren, maar op zich
zelf is een dalend inwonersaantal voor onze Gemeente
m.i. een zorgwekkende zaak. Leeuwarden is een mooie
stad waar het goed wonen is. Maar achteruitgang van
het inwonersaantal betekent ook weer minder inkom
sten voor de Gemeente. Daardoor zal je met minder
inwoners meer geld op moeten brengen voor allerlei
voorzieningen. Er is dus, op alle terreinen, reden om
aan de bel te trekken. Het is gerechtvaardigd te vra
gen: Wat doet de Gemeente om de zo nodige financiën
te krijgen? Naar mijn mening bijzonder weinig. Welke
uitwegen worden er nu gezocht, ook door onze Gemeen
te, nu de centrale overheid weigert de gemeenten meer
armslag te geven De oplossing wordt ook hier gezocht
in belastingen en tariefsverhogingen. In de eerste plaats
is er het doorvoeren van de belasting op onroerend
goed, met als argument de extra opbrengst voor de
Gemeente. Je moet echter de vraag stellen of, bij door
voering hiervan in alle gemeenten, het Rijk hier reke
ning mee zal houden bij de uitkeringspercentages en
vermindering van percentages zal toepassen. Door de
belasting op onroerend goed komt o.a. de rioolbelasting
te vervallen, maar prompt is er echter een ander or
gaan met belasting op zuivering van afvalwater en is
een drastische verhoging reeds aan de orde. De aard-
gasprijs moet worden verhoogd vanwege een schaarste
die er niet is en de P.E.B.-tarieven moeten, juist voor
klein-verbruikers, worden verhoogd ondanks de behoor
lijke winsten. Tegen de wil van steeds grotere delen
van de bevolking moest de 3%-heffing inzake het Kal
kar-project zo nodig doorgevoerd worden. De maatre
gelen die nu aangekondigd zijn door de Regering hou
den in dat er, naar ik meen, 250 miljoen gekort zal
worden op lagere organen zoals de gemeenten en ook
dit brengt weer een lastenverzwaring met zich mee.
Onder de leuze „wij doen allemaal mee, wij zijn alle
maal schuldig" worden steeds meer zaken veralgeme
niseerd. Het is tegen deze achtergrond dat ik me vaak
tegen tariefsverhogingen en belastingen heb verklaard.
De lasten worden steeds zwaarder, de lonen wil men
matigen en men wil de werkers, z.g. in hun eigen be
lang, een bestedingsbeperking aanpraten. Wij zeggen
niet: we zouden wel anders willen, maar Den Haag
wil niet en nu kunnen we er niets aan doen. Wij zien
grote winsten bij de distributiebedrijven en nog grotere
winsten bij de gasmakers. De Shell maakte in het
derde kwartaal bijna viermaal zoveel winst als in juli,
augustus en september 1972; over de eerste maanden
van dit jaar een winstje van 423,8 miljoen, geen gul
dens maar ponden sterling. Ik zou een hele lijst van
dit soort winsten op kunnen noemen, maar U zult ze
ook wel kennen; U kunt ze ook regelmatig in de kran
ten lezen. Wij trekken daaruit onze conclusie en zijn
van mening dat het geld niet steeds bij de werkende
bevolking en bij de mensen die van kleine pensioenen
moeten leven weggehaald moet worden.
Ik zou ook nog iets willen zeggen over de volkshuis
vesting in onze Gemeente in het algemeen. Zelf stelt
U reeds dat de ontwikkeling van de huurprijzen der
diverse bouwplannen, als gevolg van de stijging van
grond- en bouwkosten, U met zorg vervult. Men zoekt
evenwel vergeefs naar het antwoord op de vraag hoe
wij goedkopere woningen op de markt kunnen krijgen.
Een aanvullende huursubsidie geeft hierop geen ant
woord en is niet een voldoende oplossing om betaal
bare woningen te krijgen. Ik wil vaststellen dat er in
onze Gemeente in belangrijke mate is gebouwd, maar
ik wil er wel direct op wijzen dat volgens een recente
uitspraak van G.S. de toewijzing van woningen in de
komende periode stukken lager zal liggen en de mo
gelijkheid die te realiseren moeilijker zal worden. Met
betrekking tot het zoeken naar betaalbare woningen
voor de minst-draagkrachtigen, wil ik opmerken dat
ik met verbazing kennis genomen heb van het stand
punt van de woningbouwcorporaties en het Gemeente
lijk Woningbedrijf dat van verdere renovatie afgezien
wordt i.v.m. de hieraan verbonden financiële proble
men. Mede in verband met de werkgelegenheid en niet
in het minst i.v.m. de noodzaak om betaalbare wonin
gen te behouden, zal het beleid er m.i. juist op gericht
moeten zijn ten koste van alles renovatie in versnelde
mate door te voeren. Financiële problemen m.b.t. reno
vatie kunnen en mogen er niet toe leiden dat tempori
sering in die sector plaats vindt. Juist renovatie is een
mogelijkheid om voor de bewoners een verbeterde en
betaalbare woning te krijgen en dat is wel nodig, ge
zien het nog grote aantal woningen waaraan ieder
comfort ontbreekt. Dit betekent ook dat vooral de
laagst-betaalde groepen niet gedwongen zijn in een
dure woning, zoals die momenteel gebouwd worden, te
gaan wonen. Naar mijn mening wordt er in het alge
meen te eenzijdig gezocht naar de oorzaken van de
stijging van grond- en bouwkosten. Ik heb al meerdere
malen gesteld dat de mogelijkheid moet worden bezien
om door afschaffing van de 16% B.T.W. en vaststelling
van lagere rente op volkswoningbouwleningen goedko
per te bouwen. In de afgelopen periode ben ik in dit
standpunt gesterkt door diverse gemeentebesturen en
kortgeleden ook door de Prov. Staten van Utrecht,
9
welke een motie met 45 tegen 2 stemmen hebben aan
genomen om de B.T.W. op renovatie en nieuwbouw te
verlagen van 16% naar 4%. In deze motie werd ge
zegd dat de zeer hoge rente op renovatie en nieuw
bouw een niet te aanvaarden invloed heeft op de huur-
hoogte; daarom moest ook de rente omlaag. Deze mo
tie was gericht aan de Regering en aan het Parlement.
In dit verband acht ik het van groot belang dat ook
vanuit onze Raad, gezien de zorgwekkende toestand
ten aanzien van de hoge huren, een motie van dezelfde
strekking gestuurd wordt naar Regering en Parlement.
M.b.t. de huurharmonisatie waarvan U stelt dat die
met meer strubbelingen is verlopen dan in voorgaande
jaren zou ik willen zeggen dat deze ook niets op
lost. Daarom zal deze harmonisatie moeten verdwijnen,
ook het laatste procent. Dat sommigen, en vooral de
rechtse partijen, daaraan vast houden dat ene pro
cent levert per saldo niets meer op ligt in het feit
dat men de deur open wil houden. Ik vind het een heel
slechte zaak dat de huidige Regering niet op een snel
lere wijze verandering gaat brengen in de woningbouw-
en huurpolitiek, zoals die de laatste jaren door de toen
malige ministers Schut en Udink werd gevoerd. Bij
zonder teleurstellend is dan ook het antwoord van de
huidige Staatssecretaris, de heer Schaeffer, die toch
vele malen voor de t.v. liet blijken te weten hoe het
allemaal wel moest, maar nu kennelijk braaf gaat uit
voeren wat Udink allemaal heeft bedacht en dat door
hem zelf nogal bekritiseerd is. De huidige Staatssecre
taris doet anders niet dan gewoon verwijzen naar de
brief van Udink. De enige conclusie die we hieruit kun
nen trekken, is dat de bevolking, d.w.z. de huurders,
met nog meer kracht hun bezwaren op tafel moeten
leggen, naar wij hopen, met alle steun van deze Raad,
tenzij de Raad van mening is dat de zaak zo wel kan
doorgaan.
T.a.v. de werkgelegenheid een enkele opmerking. U
stelt zelf dat de bouwnijverheid U grote zorgen baart.
Wij delen deze zorg met U, vooral wat betreft de ko
mende periode, nu van alle kanten de werkende be
volking vertrouwd wordt gemaakt met werkloosheid.
Ook dit is volgens mij een gegronde reden om de reno
vatie sterker aan te pakken. Het vraagstuk van de
werkgelegenheid speelt al jaren in onze gemeente en
vastgesteld moet worden dat er geen enkele verande
ring valt waar te nemen buiten het aantrekken van de
Girodienst. Het lijkt me juist nu, gezien de zorgwek
kende toestand waarvoor we staan inzake de werkge
legenheid, zaak dat Uw College met een uitgewerkte
nota komt, waarin Uw visie wordt weergegeven op de
werkgelegenheid in onze gemeente in het algemeen en
waarin ook Uw plannen zijn verwerkt om tot verbete
ring van de werkgelegenheid te komen.
Ten slotte zou ik nog willen wijzen op het gevaar
van de gewestvorming; daar is hier al meer over ge
sproken. In Den Haag wordt al gesproken over het
vormen van 5 provincies (onderverdeeld in gewesten),
terwijl we kunnen vaststellen dat de bevolking van
Friesland, en met hen de gehele Prov. Staten, tegen
iedere vorm van gewestvorming is; de Staten hebben
met algemene stemmen besloten een motie naar de
Regering te sturen om te protesteren tegen een der
gelijke gewestvorming. Maar juist onze Gemeente moet
nu zo nodig overgaan tot een licht gewest of, zoals U
het noemt, een regio. Voor mij is het onbegrijpelijk dat
de vertegenwoordigers van dezelfde partijen, die in de
Prov. Staten hebben verklaard pertinent tegen gewest
vorming te zijn, in deze Raad zonder meer voor een
licht gewest hebben gestemd.
De heer Schaafsma is inmiddels ter vergadering ge
komen.
De hear Singelsma: Eartiids wie de julymoanne de
drokke tiid foar de boer. It wie de üngetiid, hwat sa-
folle sizze wol as de net-lege tiid, de drokke tiid. Wol-
nou, dat byld fan dy skreppende en skuorrende boer
kaem my yn 't sin doe't ik tocht oan al dy fraksje-
foarsitters dy't yn dizze tiid fan it jier de greiden en
ikkers skögje en de politike rispinge jitris oersjogge.
In inkelde boer yn us formidden hat it ark dellein en
is yn de sanearing gien, dat is to sizzen de kalde sa-
nearing. Syn opfolger sil it hüssté yn deselde tastan
werom fine as dêr't syn foargonger it yn efter litten
hat, mar hy sil mei moed en krêft de eleminten trot-
searje en it ark opskerpjend tinke: Dit wurdt it jier.
En sa giet dit mooglik üs allegearre wol. Dit wurdt
it jier dat wy eat fan üs politike idéalen, itsij troch
in lytse mearderheid, itsij troch in ienriedich meielkoar
oparbeidzjen, ta wurklikheit bringe kinne. Mar hoe't
dat ek wêze mei, hjoed wurdt de léste weide hea yn-
helle. En doe't ik justerjoun let noch foar de boeke-
kast stie en my de namme Douwe Hermans Kiestra
yn it sin kaem, doe tocht ik oan syn gedichtesyklus
oer de üngetiid hweryn hy de boerinne sizze lit:
De üngetiid birêdden
Hwet slacht it hert my rom,
In hüspleach ha ik litten
En krige in boer werom.
Ho'n soarch, hwet in bisiking
Yn earsten mei üs faer,
As 't buten waeide of wiette
Wier 't binnendoar swier waer.
O, roekeloas to sizzen
Myn swietens op syn sür,
De hjitte krün to streakjen
In kidelkoppich boer.
Lit nou jim sangen klinke
En sjong jim blidens mei,
't Is 't heamiel joun èn brilloft
Ik boaske hjoed op nij.
Ik tocht, sa giet it de froulju fan de fraksjefoarsit-
ters joun ek: „Ik boaske wer op nij."
Wy falie nou efkes mei elkoar yn 't lij. Tominsten
sa giet it my. Hwant om twa kear yn ien wike alge-
miene skögings to halden, is hast tofolle fan it goede.
Men wurdt sahwat in biropssköger, sa'n nawlekiker
of om it mei in modern wurd to sizzen, in sosiolooch.
Der stie my earder nea klear foar de geast hwat dat
nou krekt ynhalddealgemiene skögings. As ik dan
de skögingen fan de wurdfierders üt foarige jierren
wer oerlies, dan fariearre dat tusken it opleppeljen fan
winsklikheden, gekrimmenear oer it ryksregear oant in
soarte fan politike priissprekkerij ta. Jimme witte
hjoed wol hwer't ik oer prate sil. It giet my nou krekt
as pastoar Ponke üt Flaenderen; dy foun de sneinske
preek mar in lêstige ünderbrekking fan syn hinne-
buorkerij, syn hinne-pielderij. As hy dan sneintomoarns
nei tsjerke gong, sei er: „Achte Gemeente, witte jimme
hwer't ik oer preekje sil?" En dan seine se: „Jawol
mynhear pastoar." Hy sei: „Net nedich dat ik it jimme
dan fierder fordüts" en hy gong nei syn hinnen en
hoannen werom. De oare wike tocht er, hoe moat ik
it nou hawwe? Hy sei: „Witte jimme hwer't ik oer
preekje sil?" De iene helte röp: „Jawol mynhear
pastoar" en de oare helte sei dat se it nest wisten. Hy
sei: „Wolnou, dyjingen dy't it net witte, freegje it
oan dyjingen dy't it wol witte" en hy gong wer nei
syn hinnen werom. Sa soe it my nou hjoed eins ek
gean kinne. Jimme witte hwer't ik oer preekje sil,
mar ik leau dat ik my dochs net sa koartsichtich fan
myn taek hjir öfmeitsje kin, hwant der stean fansels
in protte fans en in protte takomstige kiezers op üs
to wachtsjen en dy soene sizze: hwat hat dy man der
fan makke? Nou komt dizze skögerij ornaris allinnich
del op de fraksjefoarsitters. Hwat hy yn elkoar bakt
hat dat is ek foar syn fraksjeleden ornaris in forras-
sing. Dat is it foar my seis lykwols ek. As ik sa yn
de lytse ürkes fan de dei jitris oerlês hwat it troch
myn geast stjürde potlead sa op papier set hat, dan
is it foar my in skitterjend, ik moat sizze in prachtich
fiergesicht. Ik forlies my dan yn in utopia, moaijer
as ik it ea sjoen haw. Mar de wei om dêr to kommen
is swier en faken lang, in poepetoer om net to sizzen
in heikerwei. It keallet dan swier en it risseltaet is ek
net altyd in prachtich panorama, mar ek wol ris in
nearzige klinte sa as se eartiids yn de Wearklank
stiene. Ik stel my foar dat der de léste dagen yn de
hüshaldingen fan de fraksjefoarsitters in hwat ladene
stimming west hat. In swier prakkesearjende politi-
kus, dêrby hüsfaer, dy't mei de stêds- en wraldpro-
blemen op 'e nekke omtöge. Dat binne dan wol de
echte wr&ldskögers fansels. Oaren giet it hwat liniger
6f en dy dogge sa'n sköggerij tusken de ierappels en
de brij troch. Dat binne de biropsskögers. Dy kin men
ek elts üre fan de nacht wekker meitsje en harren