4'1V dat op dat punt het denken van de P.v.d.A./P.P.R.- fractie toch anders was dan heel vaak naar buiten werd voorgesteld. En daar waar het anders was dan in het recente verleden ben ik loyaal genoeg om te zeggen: Het is waar, er is een bepaalde ontwikkeling geweest in het denken van die hele fractie om nu tot standpunten te komen die wij misschien vijf, zes jaar geleden niet zo klip en klaar geformuleerd zouden hebben als we dat op dit moment doen. Ik heb er niet de minste moeite mee om dat te zeggen. Ik wil er zelfs bij zeggen dat dat misschien deels een voor deel geweest kan zijn van het feit dat er kleine frac ties waren, maar ik kan ook wel garanderen dat, als ze er niet geweest waren, het diezelfde kant ook uit gegaan zou zijn. En nu komt mijn klemmende vraag en daar eindig ik dan ook mee m.n. aan het adres van de heer Singelsma. Hij heeft de lof van de kleine partijen gezongen. (De hear Singelsma: Nou, foar- sichtich.) Hij heeft niet gezongen, hij heeft geneuried. (De heer Rijpma: Maar wel duidelijk!) Ja, dat dacht ik wel. Ik wilde hem dit vragen. Aangenomen dat kleine partijen een duidelijke functie hebben, leeft in die kleine partijen dan ook de ambitie om ooit grote partijen te worden? Want op het moment dat je die vraag ontkennend zou beantwoorden, vervalt een deel van de filosofie achter het nut van die kleine partijen. Zou de heer Singelsma het fijn vinden en op prijs stellen om in deze Raad nog eens een meerderheid te halen? En wanneer dat zo zou zijn dan dacht ik dat hij ons er een deugd mee zou doen om dat eens in alle openheid en met nadruk tegen ons te zeggen. Dat hoeft dan niet zo uitgebreid als het Ponke-verhaal uit de eerste ronde, maar ik dacht ook dat dat kleine be toogje van hem nog wel in de Nobelreeks zou kunnen verschijnen. (De heer Heidinga: Het moet de Spiegel- reeks zijn.) Goed, dan in de Spiegelreeks. De heer Schaafsma heeft inmiddels de vergadering verlaten. De heer Heidinga: Ik heb niet zoveel te zeggen in de tweede instantie. In de allereerste plaats verblijdt het mij dat ook de fractie van de P.v.d.A. bij monde van de heer Vellenga gezegd heeft dat zij achter de door mij ingediende motie staat. Dat houdt dus in dat de gehele Raad er achter staat. Het tweede punt is hetgeen de heer Vellenga heeft gezegd t.a.v. samenwerking voor de verkiezingen, waar ik ook een paar woorden aan gewijd heb. Het stemt mij ik dacht mijn hele fractie ook tot blijdschap dat nu namens de P.v.d.A. gezegd is dat er prijs op gesteld wordt dat na de verkiezingen en voordat de nieuwe Raad in functie treedt, overleg kan worden gepleegd en dat men vanuit de verschillende fracties zou kunnen komen tot het vaststellen van een aantal van de hoofdpunten uit de programma's, wat dan als leidraad zou kunnen dienen voor het beleid voor de volgende vier jaar. Daar staat mijn fractie volkomen achter; wij zullen daar graag aan meewerken. Het lijkt ons zeer zinvol; het lijkt een praktische manier van werken. (De heer Vellenga-: Onze eerste keus zou zijn om het voor de verkiezingen te doen, maar dan moet je gesprekspartners hebben. Daarom heb ik gezegd: Als U het niet voor de verkiezingen wilt, wilt U het dan wel na de verkiezingen? En daar hebt U nu een duidelijk antwoord op gegeven.) Zo had ik het ook begrepen. Dan zou ik nog even één opmerking willen maken, via U mijnheer de Voorzitter, aan het adres van de heer Van Haaren.. Het heeft mij een klein beetje ge stoken dat hoeft misschien niet dat hij vanmiddag heeft gezegd tegen U dat hij van plan was een heel aantal moties van Axies, die zij zo in de voorbij ge- gane vier jaar reeds hadden ingediend, opnieuw in te dienen. Hij had de verwachting dat de partijen nu, in het zicht van de verkiezingen, daar wel anders over zouden stemmen. Kijk, zo kunnen we niet. Als wij hier ik bedoel mijn fractie over een bepaalde motie stemmen dan doen wij dat zoals wij menen dat er op dat moment gestemd moet worden. Dat heeft met wel verkiezingen of niet verkiezingen in het voor uitzicht niets te maken en dat heeft ook niets te ma ken met het feit dat wij de hele middenstand tegen ons in het harnas jagen o.i.d. Daar verandert deze fractie haar mening niet om. Wij stemmen naar eer en geweten zoals wij op dat moment menen dat wij moeten doen; en zo zullen wij ook nu stemmen, ver kiezingen of niet. De heer B. P. van der Veen: Het is prettig dat ik in tweede instantie ook wat te berde mag brengen, hoewel natuurlijk de samenhang dan wat moeilijker wordt omdat ik wat verschillende opmerkingen die ge maakt zijn öf door het College öf door de anderen óf opmerkingen die door het College niet gemaakt zijn dat kan natuurlijk ook zal moeten beant woorden. Ik zou allereerst willen vaststellen dat het College kennelijk ook gebukt gaat onder de uitputtingsslag die al een groot deel daarvan verhinderd heeft om deze vergadering bij te wonen, maar dat ook de jongeren uit onze eigen fractie gebleken zijn niet opgewassen te zijn tegen de uitputtingsslag die toch altijd het werk van de begroting meebrengt. Wij zijn dus nu geredu ceerd tot twee man en een wethouder achter de Col lege-tafel. Ik ben het met weth. De Jong eens dat de vuilver branding berust op een besluit van de Gemeenteraad, een besluit dat nu niet bepaald van onze fractie de meest mogelijke toejuichingen heeft gehad. Ik heb het in eerste instantie ook niet aangeroerd om het College te zeggen dat dat het zo verkeerd doet, integendeel, ik vind dat dit College het helemaal niet zo verschrik kelijk gek doet, niemand uitgezonderd. Maar ik dacht dat het goed was om de Raad nog een klein beetje te kietelen, omdat wij destijds een andere opvatting had den. Ik heb geconstateerd dat de distributiekring waarin Leeuwarden valt, niet samenvalt met de regio waar die op een andere manier in is ondergebracht. Maar het is natuurlijk ook moeilijk om die grenzen zo te trekken dat alles precies in dezelfde club valt, hoewel het natuurlijk wel de bedoeling geweest is dat die club een beetje universeel zou zijn. Ik heb geen antwoord gekregen op de vraag die ik had over de plaats die de maatschappij zou kunnen bieden aan de afgestudeerde agogen. Ik heb niet ge sproken over de hogere opleiding in de economische en administratieve sector. U hebt gelijk wanneer U zegt dat ik daar van huis uit meer fiducie in heb. Maar ik heb wel opgemerkt dat voor een bijzonder groot deel van de economen die in Tilburg afgestudeerd zijn geen functie te vinden is waarvoor hun opleiding hun voor bestemd had. En dat vind ik een sombere zaak. Ik vind dat voor de mensen die dat treft bijzonder on aangenaam, ik vind het ook voor de maatschappij die aan al dat soort dingen nogal wat kosten heeft moeten besteden typisch een kwestie van verspilling. En dan vraag je je af: Is er geen gezonder systeem denk baar, waarbij deze energie, deze activiteiten, deze ver moeiingen en deze kosten hadden kunnen worden ver meden of beter hadden kunnen worden besteed? U, mijnheer de Voorzitter, meende dat de verschil lende fractie-voorzitters zich zouden moeten uitspreken over de motie van de heer Heidinga. Ik dacht dat dat maar voor één fractie-voorzitter gold; de anderen had den van te voren die motie al ondertekend; de heer Vellenga heeft zich nu akkoord verklaard met die mo tie, dus kunnen we die straks als met algemene stem men aangenomen beschouwendat is een plezierig ding. De woonomgeving is een kwestie, zegt de Wethou der die daar over gaat, van kosten en die kosten moeten we dus ook weer terug kunnen vinden in de grondkosten. Er zijn ontzettend veel dingen ten aan zien waarvan wij ons allemaal verplicht voelen daarin collectief te voorzien. Dat is iets waar je tot op zekere hoogte begrip voor hebt en waarin je mee kunt gaan. Maar het zijn nu net deze collectieve voorzieningen die de grondprijzen zo hoog maken. Vroeger als het in de Commissie voor de Financiën kwam, was er altijd sprake van een rendabele investering. En daar heb ik nu precies het bezwaar tegen. Wanneer wij collectieve dingen gaan doen, dan doen we die omdat we met elkaar op beperkt gebied moeten leven. Wij hebben eenvoudig met elkaar rekening te houden en alles wat daaruit voortvloeit zijn lasten die we samen hebben te dragen. Ik zie het allemaal niet zo dat Jan verplicht is om voor het pure levensonderhoud van Piet te zor gen; daar moet Piet zelf voor zorgen. Als hij niet in staat is, niet bij machte is door omstandigheden die je hem niet kunt aanrekenen om in het nodige te voor zien, dat kun je zeggen dat uit sociale overwegingen de gemeenschap moet komen om dat tekort aan te vullen. Maar het gaat mij nu hier om. Wij hebben een oude stad gekend waar je omheen kon lopen. Op zon dagochtend stapte je om negen uur de deur uit en dan was je om elf, twaalf uur op tijd voor de koffie weer thuis en dan had je de hele stad rondgelopen. Dat hoef je nu niet meer te proberen. Vroeger kon je, als je behoefte had aan rust, aan een stukje natuur, aan bui ten zijn gewoon dingen die je nodig hebt in een tijd die toch al zo'n aanspraak maakt op alle mogelijke soorten van zenuwen die je nog te verslijten hebt dat gemakkelijk dichtbij vinden. Wanneer je nu iets wilt, moet je het ver weg zoeken. Vroeger kon je in het kanaal gaan zwemmen; dat kan nu niet meer, want al onze coli-bacteriën zwemmen daarin. En ik wil nu juist dat de gemeenschap voorziet in die dingen die je vernielt doordat je met zoveel mensen op zo'n klein stukje moet leven; juist in de dingen die je daardoor tekort komt, moet voorzien worden. We moeten niet alles vol bouwen wat binnen de bebouwde kom ligt. Wanneer er een stuk terrein ligt met oude appelbomen of met kassen of weet ik wat, of er ligt nog ergens een landweggetje, laat dat dan alsjeblieft liggen en bouw er omheen, laat dat niet meetellen en meedruk- ken op de bouwgrond waarop we straks een woning neer moeten zetten. Dit zijn dingen die ik dus niet on der het betreffende bestemmingsplan wil brengen; die moeten naar mijn mening eenvoudig voor rekening van de algemene middelen komen, omdat onze hele ge meenschap die nodig heeft. De gemeenschap als ge meenschap neemt ons dingen af omdat we met zoveel zijn; die moet daarvoor een compensatie bieden die m.i. niet terug gevonden behoeft te worden in de grond kosten. Dat was de bedoeling van hetgeen ik in eerste instantie heb gezegd en ik zou het leuk vinden als de Wethouder daar straks ook nog een kleine filosofie over ten beste zou willen geven. Ik heb gevraagd wat de structuurnota ons nu eigen lijk kost; daar krijg ik natuurlijk niet een exact ant woord op, maar dat kan mij ook niets schelen. Maar ik wil graag van U eens een indicatie hebben over wat het nu allemaal ten naaste bij kost om daarna een klein beetje de mogelijkheid te hebben om af te wegen of het echt de moeite wel loont. Kopen we voor al dat geld eigenlijk wel iets dat het waard is? Ik zou ook graag van U willen weten of t.a.v. de vrees, die ik in eerste instantie heb uitgesproken voor de instinctieve weerstanden die de N.S. in mijn ge- dachtengang zouden kunnen vertonen, door U kan wor den gezegd dat die vrees misschien enige grond heeft of dat U mij volledig van die vrees kunt bevrijden. Ik heb zo straks gesproken a titre personnel. Dat is mij wel eens kwalijk genomen. Ik begrijp van dc heer Vellenga dat hij het op prijs stelt namens zijn fractie te spreken. En dan word je ook nog voor de voeten geworpen: Wat vindt de partij er eigenlijk van? Als ik hoor; Wat vindt de partij er van? dan kom ik in mijn gedachten terecht in die totalitaire systemen waar één partij is die alles vindt en daar kun je alleen maar tegen zondigen; of je kunt mee lopen. Dat vind ik griezelig. Ik spreek inderdaad als ik iets zeg a titre personnel. Als ik hier een stem uit breng dan doe ik dat ook voor mijn eigen verantwoor ding, niet voor die van een ander. En als U het nodig vindt om te zeggen dat het U niet zo vreselijk veel in teresseert wat Van der Veen zegt, maar dat het meer van belang is wat de V.V.D. zegt, dan moet ik U zeg gen dat mijn opvatting, die ik volledig blijf handhaven, mij destijds al met de paplepel werd ingegoten door de heer Oud die zei: Denk er om, spreek nooit namens een fractie, je weet nooit welke ongelukken daarvan komen; spreek altijd voor je zelf, dat kan nooit kwaad. Dat is een goed ding. (De heer Vellenga: Je zou er dan nog wel een fractie-voorzitter nodig zijn?) Jawel, er moet toch iemand dat werk doen. Het plezierige is ik hoop dat het bij U net zo is dat mijn fractie nog geen reden gehad meent te hebben mij als voorzitter te doen opvolgen door een ander. Dat kan dan de vol gende keer mooi gebeuren; dan kunt U zien wat er dan uit komt. De heer Vellenga heeft ook iets gezegd over afspra ken voor de verkiezingen. Och, dat zijn dingen waar je verschillend over kunt denken; dat gebeurt in alle par tijen en in de mijne natuurlijk ook. Ik heb mij er altijd tegen verzet. Iemand die zijn partij vertegenwoordigt, gaat uit van bepaalde opvattingen, van bepaalde prin cipes; dat laatste kan ik met al die kleine partijen aan mijn linkerhand nauwelijks meer zeggen; je hebt in elk geval een uitgangspunt. En wat je je voorstelt te gaan doen, is op de een of andere manier allemaal afgeleid van dat uitgangspunt. En nu is het zo dat het net bij gemeenteraden vaak zo praktisch is; die principes die we graag zo hoog willen houden, werken niet zo ge weldig mee. Dat hoeft dan ook niet. Maar als je van te voren al afspraken gaat maken en je van te voren combinaties aangaat, dan begeef je je van te voren opzettelijk in het compromis, welbewust. Dan maak je van het compromis dat onvermijdelijk is in een de mocratie een deugd. En dat is het niet. Ik vind dat, als je de kiezers iets voorhoudt dat je wilt gaan doen, je alleen te maken hebt met je eigen uitgangspunt. Die kiezer is mans genoeg om te begrijpen dat, als jij de meerderheid niet haalt laten we hopen dat dat nooit gebeurt, want ik houd niet van die polarisatie je gedwongen bent met anderen te werken die andere uitgangspunten hebben, die misschien ook de zaken van kanten bekijken die jij niet gezien hebt omdat die buiten je gezichtsveld liggen. En dan vind ik het goed dat je met elkaar daama het compromis vindt en daar samen iets positiefs van probeert te maken. Maar als je dat van te voren doet, dan belazer je de kiezer, want dan geef je je eigen uitgangspunt, je eigen principe en je eigen beginsel niet, maar dan geef je bij voorbaat al een compromis. Daarom wil ik geen afspraken voor de verkiezingen; maar na de verkiezingen wil ik met U alles afspreken. (De heer Vellenga: Alles?) Nou, in het nette. (Gelach) (De heer Vellenga: Dat is bij mij altijd alles, dus dat komt goed.) Ik heb begrepen dat de heer Vellenga minder be zwaar heeft tegen het raadslidmaatschap dat langza merhand wat begint te lijken op die semi-professional. Ik heb verschrikkelijk veel moeite gehad te wennen aan het idee van een professionele wethouder. Ik dacht dat dat vroeger altijd een combinatie was van iemand die namens de burgerij meewerkte aan het besturen van die burgerij maar die dus door het feit dat het voor hem een bij-functie was met zijn beide benen in die normale maatschappij bleef staan, die daar con tacten bleef houden met de mensen die uiteindelijk via hun belastingbiljet onze activiteiten hier mogelijk moesten maken. Het is m.i. bijzonder belangrijk dat iemand die het bestuur heeft, weet wat er in die kille maatschappij, waar je tenslotte met elkaar de zaak moet maken, gebeurt. Daarom vind ik dus dat hele systeem van die full time-wethouder een betreurens waardige ontwikkeling die misschien niet te voorko men is geweest, maar die ik bepaald niet toegejuicht heb. En als we nu met het raadslidmaatschap een klein beetje diezelfde kant uitgaan, dan betreur ik dat; en fin, dat is dan mijn bijzonder conservatieve aard waar schijnlijk die die treurnis teweeg brengt. Ik neem aan dat de heer Vellenga daar wel begrip voor heeft, maar niet zo gek veel waardering. (De heer Vellenga: Con servatief is dus een begrip voor U.) Ja. Ik betreur dus deze ontwikkeling, nog afgezien van het feit dat wij al lang weten dat de macht die zelfs een raadslid lang zamerhand, althans in de ogen van het publiek, te pakken krijgt een corruptieve invloed heeft. Wij we ten dat van jaren her. (De heer Vellenga: Nee, dat zou ik zo nooit durven zeggen.) Dat hoeft ook niet, ik zeg het wel. Ik ben niet zo bang voor die dingen. Ik ben wel gewend op mijn kop te krijgen; dat doet me trouwens niets. Het „petear" dat de heer Vellenga heeft gehouden over de kleine fracties, spreekt mij tot op zekere hoog te aan. Aan de andere kant, het is natuurlijk wel ple zierig dat, als je een kleine fractie bent, je weet dat kleine fracties gedoemd zijn klein te blijven; kwaliteit is nu eenmaal dun gezaaid. Dat gaat, zoals U weet, allemaal volgens de kromme van Gaus; de kleine top bovenaan, dat zijn wij dan op deze banken. Het ple zierige is natuurlijk dat je op de wip kunt zitten, dat je de heren van links en de heren van rechts tegen elkaar uit kunt spelen. Het enige beroerde is dat ze

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1973 | | pagina 9