14
betreft dus een aanvulling van de door ons genoemde
gebieden en ik geloof dat dit een aanvaardbare zaak is.
Dan heeft mevr. Visscher voorgesteld de objectdoelen
1.5-3 en 1.5-4 te laten vervallen. Deze twee objectdoelen
vallen onder de kop: „Geleidelijke overgang naar groot
schaliger bebouwing." Ik vraag de Raad zich de hele
situatie vanaf de Beurs voor ogen te stellen. Ik geloof dat
we mogen zeggen dat de Beurs bij de Wirdumerpoort al
een forse maat heeft, niet alleen wat de hoogte betreft,
maar ook door zijn totale omvang. Ook de nieuwbouw die
daar is verrezen of verrijst heeft een vrij grote maat en
ik dacht dat men in dat zelfde kader ook kan spreken
over een vrij grote maat van het gebouw van de Water
leiding en dat van de Rijks H.B.S. Welnu, als dat zo is
en wij zitten in een duidelijk overgangsgebied waar
ook nog verschillende zware functies op liggen dan
meen ik dat het juist is dat hier wordt gesproken over
een geleidelijke overgang naar grootschaliger bebouwing.
Ik pleit dus toch wel heel dringend voor handhaving van
deze twee objectdoelen. De P.v.d.A.-fractie stelt voor als
objectdoel 1.5-3 op te nemen: „Geen aantasting ka
rakteristieke bebouwing aan de Willemskade." In het
kader van hetgeen ik zoeven heb gezegd is het m.i. wel
duidelijk dat, als wij hier uitgaan van de mogelijkheden
tot een grootschaliger bebouwing, dit zich niet verdraagt
met het voorstel van de P.v.d.A. Ook Axies heeft gepleit
voor het laten vervallen van 1.5-3 en 1.5-4. Dat komt dus
overeen met het voorstel van de P.v.d.A. Ik heb dus ook
de heer Van der Wal wat dit betreft beantwoord.
De heer Van der Wal heeft voorgesteld om ook het
gebied rondom het Raadhuisplein te brengen onder
„Begrenzing uitbreidingsmogelijkheden" enz. Ik heb daar
weinig moeite mee; dat zal hij wel van mij begrijpen.
Ook m.b.t. de andere door Axies genoemde gebieden
die zijn trouwens ook genoemd door de P.v.d.A. heb
ik weinig moeite.
Dan kom ik nu bij het voorstel van Axies m.b.t. 1.5-8.
Ik geloof dat het op zichzelf juist is om bij de verdere
behandeling op een bepaald moment over een zodanige
maquette te beschikken. Wat het woord „natuurgetrouw"
betreft, een maquette is natuurlijk nooit natuurgetrouw.
Daarover kunnen we fijn gaan twisten, maar we moeten
toch iets hebben om over te twisten. (De heer P. D. van
der Wal: Er staat: „zo natuurgetrouw mogelijk".) Ik heb
niet zoveel bezwaar tegen het voorstel, maar ik vind het
niet voldoende zwaar om dit als een objectdoel op te
nemen. In de filosofie van de heer Van der Wal valt het
er misschien wel onder, maar in de filosofie die ten grond
slag ligt aan het stuk van het College is het niet nodig dit
in de objectdoelen op te nemen. Maar ik wil de Raad
graag toezeggen dat die maquette er komt, alhoewel ik
altijd wat moeite heb met de discussie over de woorden
„natuurgetrouw" en „voldoende". Maar laat ik dat maar
gewoon ter verhoging van de feestvreugde zo zeggen.
In 1.5-8a wordt dan gesproken over het opnemen van
een bepaling in de bouwverordening. Ik weet niet precies
welke eisen we stellen, maar ik weet wel dat de architecten
doorgaans al maquettes produceren ter toelichting op de
door hen ingediende tekeningen. Ik geloof dus niet dat
deze eis in de bouwverordening gesteld kan worden, ik
geloof wel dat in de praktijk vaak daaraan voldaan kan
worden. Wat dat betreft vind ik het dus niet juist om dit
in de objectdoelen op te nemen, hoewel wij best bereid
zijn er naar te handelen.
Dan kom ik nu bij de motie van de P.v.d.A. betreffende
1.5-7. Ik dacht dat aan de Raad altijd het recht toekomt
welke Raad het dan ook is om zich bij bindende
beslissingen vrij te houden t.a.v. de beslissingen die m.b.t.
het structuurplan worden genomen. Ik dacht dat er altijd
terugkoppelingsmogelijkheden moeten zijn en blijven. Dat
is gewoon het voorrecht dat de Raad heeft. In die zin heb
ik dus met de motie geen enkele moeite.
De motie van de V.V.D. is dus een merkwaardig stuk
in hoogste nood geschreven, als ik het tenminste goed
begrepen heb van de heer Schaafsma. Ik heb ook met deze
omschrijving weinig moeite, los van de toelichting uiter
aard.
Mevr. Visscher-Bouwer: De Wethouder heeft m.b.t.
de omschrijving „geleidelijke overgang naar grootschaliger
bebouwing" geantwoord dat in het betreffende gebied
reeds grootschalige nieuwbouw staat. Dat is ons natuurlijk
bekend. Dat is er nu eenmaal en het zal ook wel hier en
daar nodig zijn. Maar wanneer je dat door zou trekken,
overal langs de Willemskade -en dat zit er dan dik
in dan zijn wij bang dat je daar een soort Manhattan-
effect krijgt, dat je daar van die straten krijgt met van die
heel grote gebouwen. Wij zouden juist daarom graag aan
de Willemskade de oude bebouwing willen handhaven.
Dan krijg je een zeker ruimtelijk effect. Wij vinden Uw
formulering ook in strijd met de aangenomen motie over
het beschermd stadsgezicht die het hele gebied van de
binnenstad met inbegrip van de buitenzijde der grachten
omvat. En het betreft hier o.i. waardevolle grachtwanden.
Die willen wij gewoon behouden. Omdat wij de formu
lering „geleidelijke overgang naar grootschaliger be
bouwing" vaag vinden we weten helemaal niet waarvan
uitgegaan wordt, van nieuwbouw of oude bebouwing
willen wij de wanden van de Willemskade zeker stellen.
Vandaar dat wij met dit amendement komen.
De hear Miedema: De Wethalder seit hiel flot in
greate makette ta, mar ik freegje my even öf oft dat wol
reéel is. Binne wy dy makette wier nedich? Ik tocht yn
it foarste plak dat it in heikerwei wie om sa'n ding to
meitsjen. (De Foarsitter: Wy witte ek net oft wy der
sinten foar krije kinne.) Dat is ek noch in punt. Mar as
ik nou hear hoefolle der net mear mei yn de binnenstêd
der wurde safolle grinzen steld dan wurdt de kans
dat wy de makette brüke moatte hyltiten lytser. En ik
tocht dat wy, as der in oanfraech komt, dan wol folstean
kinne mei fan de oanfreger to freegjen fan de omj owing
even op skael oan to jaen hoe't hy it bidoelt. Mar om
nou flot ta to sizzen dat der in makette fan de binnenstêd
makke wurde sil, dat giet my to fier.
De heer P. D. van der Wal: De Wethouder zegt over
het opnemen van een bepaling in de bouwverordening
m.b.t. het indienen van een maquette dat veel architecten
het al doen. Maar het is natuurlijk wel de bedoeling dat
het een maquette wordt die past in de maquette van de
Gemeente. Je moet er een element uit kunnen lichten en
daarvoor de nieuwbouw-maquette in de plaats kunnen
zitten. De heer Miedema zegt dat we hen wel kunnen
vragen om hun nieuwbouw-object met de omgeving erbij
op schaal te zetten, maar daar zijn zoveel voorbeelden van;
ik denk dan aan de Torenstraat met „terugwijkende
gevellijnen" enz. van het AGO-complex waardoor dan de
Oldehove zo goed uit kwam en meer van die fraaie ver
halen. Wij moeten zelf een maquette hebben waarin wij
die nieuwbouw-objecten kunnen plaatsen. Met allerlei
technische middelen kan je dat dan zo uitvergroten dat je
precies kan zien hoe die nieuwbouw werkt op de binnen
stad.
De heer B. P. van der Veen: Wat de maquette betreft,
de maquette die mijn fractiegenoten gemaakt hebben van
het gebied bij het station laat zien wat men met een
maquette kan doen; dat is natuurlijk wel waardevol. Ik
neem aan dat de heer Van der Wal niet bedoeld heeft
dat we elk zo'n maquette thuis krijgen, want ik zou niet
weten waar ik hem laten moest. (De heer P. D. van der
Wal: Nee, natuurlijk niet.)
Dan heb ik verschillende dingen die mevr. Visscher
naar voren heeft gebracht niet goed begrepen. Op het
eerste gezicht ben ik bereid ermee in te stemmen dat je
kantoren- en bedrijfscomplexen wat in hun uitbreidings
mogelijkheden beperkt. Ik kan mij ook wel voorstellen
dat je die twee branches over één kam scheert. Maar aan
de andere kant kan ik mij ook voorstellen dat je zegt:
Wij willen niet graag overal kantoren hebben die om 5 uur
het loket dicht doen en verder duistere vlekken in de
stad zijn, terwijl je bij bedrijven ook kunt denken aan
bedrijven die 's avonds licht verspreiden en dan aan een
buurt die anders tot donker Leeuwarden zou gaan be
horen nog een vrolijk aanzien geven. Dus ik kan mij best
voorstellen dat je ook tussen bedrijven en kantoren verschil
maakt. Voor mij is het op het eerste gezicht niet duidelijk
dat de redactie van het voorstel van de P.v.d.A. beter is
dan de redactie van het College.
Dan nog even iets over de aantasting van de Willems
kade. Ik weet dat niet. Ik ben in het algemeen ook graag
bereid mee te spelen met de conservatieve geluiden die
uit de progressieve hoek klinken de hele avond, maar ik
weet niet of wij hiermee goede dingen doen. De noord
zijde de stadswand dus van de Willemskade munt,
15
dacht ik, in het algemeen niet uit door een overmaat
van harmonie en stedeschoon. Dat is waardeloos. Dan
krijgen we de andere kant, dus die aan de kant van het
station. Ik herinner me de tijd dat het praktisch allemaal
nog woonhuizen waren, praktijkhuizen vaak en dat is
vrijwel allemaal verdwenen. De mensen die daar woonden
zijn vertrokken omdat die huizen eenvoudig niet meer te
bewonen waren. En als dan een oude bewoner er uit gaat
en dat huis kwijt moet omdat hij zijn begrafenis daar niet
wil afwachten, dan is het aan de straatstenen niet te
slijten. Het kan alleen gebruikt worden door bedrijven.
En dan zal je het ook mogelijk moeten maken dat daar
bedrijven komen die dat gebouw, zoveel mogelijk passend
gemaakt in het geheel van de stad, in de straatwand, zo
maken dat het modern bruikbaar is. Het is, dacht ik, niet
mogelijk om al dat soort dingen in de oude staat te be
vriezen en te bewaren. Dan zijn ze niet meer bruikbaar.
Het zou trouwens ook niet te betalen zijn.
Dan is er de motie betreffende 1.5-7, een motie van de
P.v.d.A. Ik heb begrepen dat de Wethouder met de
motie die wij hebben ingediend niet de minste moeite
heeft; met deze motie ook niet, dacht ik. Alleen, de motie
van de P.v.d.A. is mij niet helemaal duidelijk. Als de
Raad zich het recht voorbehoudt om iets als niet bindend
te beschouwen dan vraag ik mij af wat de Raad eigenlijk
doet. Of de Raad zegt: Wij beschouwen dat als niet
bindend öf de Raad zegt: Wij beschouwen het voorlopig
als niet bindend, maar we zullen er t.z.t., als we er anders
over gaan denken, op terug komen. De Wethouder heeft
m.i. terecht gezegd dat de Raad altijd terug kan komen
op een besluit. Alleen, als je het te vaak doet kom je
ook nergens. Maar „zich het recht voorbehouden om iets
als niet bindend te beschouwen" is voor mij een slag in
de lucht. Als U zegt: We beschouwen op dit moment
het soort onderdelen waar deze motie op slaat als niet
bindend omdat we daarover later een beslissing willen
nemen, dan kan ik het er mee eens zijn.
De heer Vellenga: Een enkele opmerking over drie
punten. Ik begin met het laatste punt dat de heer Van
der Veen heeft aangesneden. Ik heb de woorden van de
Wethouder zo verstaan dat hij deze motie op zichzelf
ook vanzelfsprekend acht, maar hem daarom overneemt
omdat daarmee een soort algemene uitspraak over deze
materie heel duidelijk wordt vastgelegd. Dat is dan een
gedachte die door Raad en College wordt gedeeld t.a.v.
deze dingen. En het kan, dacht ik, zijn zin hebben om
bepaalde dingen nog eens extra te onderstrepen. Dus wat
dat betreft deel ik de bezwaren van de heer Van der Veen
niet in die mate.
Mijn tweede opmerking gaat over het door hem aan
gevochten amendement van onze kant betreffende 1.5-3.
Wij zijn ook niet blind voor veranderingen die er kunnen
optreden in bepaalde wijken en dus ook in de grachten
huizen aan de Willemskade. Waar het ons om gaat is dat
wij toch hier en daar met enige schrik in het hart hebben
ontwaard dat die bebouwing niet alleen wordt aangepast
aan de interne functie van bepaalde bedrijven, maar dat
het ook naar buiten heel duidelijk heeft bijgedragen tot
een soort beeldvorming in deze omgeving. En nu kan je
dus zeggen: Dat willen we onder conditie 1, 2, 3, 4, 5
vastleggen; maar dat is niet verstandig en ook niet doel
matig. Vandaar dat wij de formulering hebben gekozen:
„Geen aantasting karakteristieke bebouwing aan de
Willemskade." Los van de functie die in de panden in
de toekomst zou worden uitgeoefend, zouden wij het toch
wel zeer op prijs stellen dat wij hier een stuk karakteristieke
bebouwing handhaven die het toch altijd nog goed doet.
Mijn laatste opmerking betreft de motie van de V.V.D.
over het Hoeksterend. Toen de heer Schaafsma begon te
praten werd ik een beetje warm van binnen. Zijn verhaal
over de dwinger die nu weer veel duidelijker naar voren
zou komen, was voortreffelijk en past ook helemaal bij de
conserverende toon die van progressieve zijde hier van
avond van tijd tot tijd wordt gebruikt. Ik herhaal „con
serverend". Maar, wanneer ik dan zie dat wij bij de uit
werking van deze motie de kans lopen, zij het hier en daar
wat conditioneel, zonder meer een parkeergarage binnen
te halen, dan zeg ik: Ik vind die uitspraak, althans op dit
ogenblik, prematuur. Wij zouden daar zonder meer tegen
stemmen hoewel het College de motie vrij vlot heeft
overgenomen, voor mij onbegrijpelijk en zonder voldoende
motivering. (De heer Tiekstra (weth.): Hierover mag
geen misverstand bestaan. Ik volsta met te zeggen dat ik
er geen moeite mee heb, maar het staat de Raad volkomen
vrij er een uitspraak over te doen.) Ik heb over de Raad
ook niets gezegd. Ik heb alleen geconstateerd dat de heer
Tiekstra, ik neem aan sprekend namens het College
(De heer Tiekstra (weth.): Nee.) De heer Tiekstra heeft
dus, sprekend voor zichzelf, geen moeite om de motie
over te nemen. Dat is zijn goed recht. Maar ik zou twee
dingen willen vaststellen: a. Als we er nu over stemmen
stemt mijn fractie tegen, ondanks het warm makende
dwingerverhaal en b. Ik zou liever, als het om die parkeer
garage gaat dat lijkt mij functioneel juister daarover
willen praten bij het hoofdstuk over parkeren en verkeer.
Daar hoort het; dan kunnen we ook de consequenties
beter overzien. Maar goed, ik heb de motie niet ingediend,
ik kan over de afhandeling verder niets zeggen. Maar ik
wilde dit toch wel even kwijt.
De hear Singelsma: Men wurdt op't lést steksjoch en
spüksjoch fan alle motys en alderhanne oare dingen. Mar
as ik nou sjoch dat yn it foarstel fan de P.v.d.A. in kon-
kretisearring jown wurdt fan de Willemskaei, dan fyn ik
dat eins in hiel goede oanfolling. Wy moatte yn Ljouwert
gjin Manhattan of sa hwat krije. Dy hiele wand is histo-
rysk, miskien binne it net fan de alderfraeiste bouwurken,
mar hy sil troch de heechbou oan de Saeilankant hielendal
plat drukt wurde. Ik wol dit foarstel graech ünderstreekje
en stypje.
De parkeargaraezje is noch net oan de oarder. Ik foun
dat de hear Tiekstra ek hwat to gau wie, hwat foar syn
beurt prate, mar ik haw bigrepen dat hy foar himsels
praet hat en net üt namme fan it Kolleezje. (De hear
Ten Brug (weth.): Jo prate wol üt namme fan Jou
fraksje?) Ja, Jo sille wol genoch forstan hawwe fan de
gemeentepolityk en fan de forkiezingsütslach dat Jo dat
bigripe. Ik bin it folslein iens mei de fraksje fan de P.v.d.A.
Ik bin hast in 16e lid der fan op't heden; allinne hwat dit
stik fan saken oangiet fansels. Ik bin it iens mei de grien-
biplanting op de dwinger, mar net mei de parkeargaraezje.
Mevr. Visser-van den Bos: Ik heb er behoefte aan
namens een flink deel van mijn fractie enige zorg uit te
spreken m.b.t. de amendementen t.a.v. de begrenzing
van de uitbreidingsmogelijkheden van kantoren- en
bedrijfscomplexen; die amendementen willen het aantal
gebieden uitbreiden waarvoor die begrenzing geldt. Het
gaat er niet om dat mij de historische gevelwanden en
eventuele mooie panden niet ter harte gaan, maar mij gaat
ook de werkgelegenheid ter harte. Ik vind het wat al te
gemakkelijk om te zeggen: Laten Jongbloed, de Leeuwar
der Courant, De Jong enz. maar uit de binnenstad ver
dwijnen en laten ze maar elders, op het industrieterrein
of ergens anders, gaan zitten. (De heer Vellenga: Wat
helemaal niet de bedoeling is; dit ten overvloede.) Het is
bijzonder prettig dat dat misverstand dan is weggenomen.
Bij mij was echt het gevoel gerezen dat dat wel de bedoeling
was. Als je b.v. tegen Jongbloed zou zeggen: „U mag niet
meer uitbreiden" en dat bedrijf zou bitter hard uitbreiding
nodig hebben, dan kan een verbod op uitbreiding de dood
betekenen. Een zaak die niet uitbreidt, die niet groeit gaat
meestal dood. (De heer B. P. van der Veen: Nee, die
verhuist.) Ja, maar wie betaalt dat? De gemeente Leeuwar
den niet, dacht ik. Of is dat een verkeerde veronderstelling
Als wij deze beperking kunnen opleggen dan dwingen wij
zo'n bedrijf niet om te verdwijnen; maar wij verbieden
wel dat zo'n bedrijf uitbreidt. Ik denk niet dat dat be
tekent dat de Gemeente verplicht is om het bedrijf
financieel schadeloos te stellen voor verplaatsing naar
elders. Maar misschien word ik op dit punt straks ook
gerust gesteld. Als wij eventueel tegen deze uitbreiding
van het aantal gebieden stemmen, dan is dat niet omdat
ons die straten niet ter harte gaan, maar omdat wij zorgen
hebben over de daar gevestigde bedrijven.
De heer Schaafsma: Onze fractie is genegen de motie
over het Hoeksterend in te trekken, mits de motie van
de P.v.d.A., in de geest zoals de heer Van der Veen het
heeft gezegd, gewijzigd wordt, zodat hij een klein beetje
meer hardheid krijgt, ook t.a.v. het Hoeksterend. (De
Voorzitter: U trekt dus Uw motie in?) Nee, nog niet.
De heer Tiekstra (weth.)Ik geloof dat ik aan het adres
van mevr. Visscher toch wel nadrukkelijk moet zeggen dat,