23 alleen nu teweer stellen tegen de o.i. te grootschalige bebouwing. Zo zie ik dit voorstel van de P.v.d.A. ook. Als U stelt dat de Rijks H.B.S. ook al een grootschalig gebouw is -ik ben dat met U eens; ik vind het te groot schalig dan wil ik er wel op wijzen dat dat gebouw niet aan de Willemskade staat. En daar gaat het nu wel om. De kantoorgebouwen die zoveel vloeroppervlakte per per soneelslid nodig hebben, zijn daar dan niet op hun plaats. Dat spijt mij dan voor hun, maar het is niet anders. Wij zijn dus vlak voor de amendementen van de P.v.d.A. De heer Tiekstra (weth.)Ik ben in eerste instantie niet helemaal volledig geweest. De door de Raad vastgestelde objectdoelen 1.5-3 en 1.5-4 staan duidelijk onder het kopje: „Geleidelijke overgang naar grootschaliger bebouwing." Ik dacht dat dat een duidelijke zaak is. Als ik dan de door mij genoemde gebouwen neem dan zijn die lang niet allemaal gebouwd in het recente verleden; er zijn er ook bij uit een verder van ons af liggend verleden. Als wij de formulering van de al aanvaarde objectdoelen in de gaten houden, dan meen ik gevoeglijk te kunnen stellen dat het tweede deel van het amendement in strijd is met de aan vaarde objectdoelen. Het voorstel spreekt over „Geen ver dere uitbreiding van grootschalige en hoge bebouwing", welnu, dat conflicteert heel erg duidelijk met 1.5-3 en 1.5-4 zoals die door de Raad aanvaard zijn. Ik heb straks al gezegd waarom ik tegen dit amendement ben. Ik hand haaf mijn bezwaren tegen deze amendering van de door de Raad reeds vastgestelde objectdoelen. De Voorzitter: Ik zou voor de goede orde nog twee opmerkingen willen maken. De Raad moet straks beslissen over deze amendementen. Ik moet zeggen dat het laatste amendement gewoon in strijd is met de objectdoelen die de Raad vorige week heeft vastgesteld. (De heer Vellenga: Althans in Uw visie. U stelt het iets te apodictisch, want wij zouden hier niets voorstellen dat in strijd geacht kan worden met iets dat al besloten is.) Ik vertel U alleen wat mijn standpunt is. U kunt het naast U neerleggen, maar ik mag toch, constaterende wat hier staat en beluisterende wat de Wethouder zegt, zeggen hoe ik er over denk. Als U met 19 tegen 13 stemmen „Geleidelijke overgang naar grootschaliger bebouwing tussen Zaailand en Wil lemskade en ten zuiden van Willemskade" hebt aanvaard en dan gaat vaststellen „Voor Willemskade noordzijde geen verdere uitbreiding van grootschalige en hoge bebouwing" dan kan dat duidelijk in strijd zijn met die geleidelijke overgang. Ik wil ook nog opmerken en ook dat kunt U vast stellen als objectdoel dat naar mijn mening 1.5-3 geen objectdoel is. (We komen straks nog een aantal dergelijke gevallen tegen.) Als U voorstelt als objectdoel op te nemen: „Geen aantasting karakteristieke bebouwing aan de Wil lemskade zuidzijde en noordzijde van de Prins Hendrik straat tot de Westerkade" dan is dat de wijze waarop dit straks in de taakstellingen in de bestemmingsplannen tot uitdrukking moet komen. Als U in het hoofddocument ziet wat onder objectdoelen moet worden verstaan, dan is dit beslist geen objectdoel. U hebt het recht dit als objectdoel vast te stellen, maar het is dan in strijd met de omschrij ving die is gegeven en ook met de andere objectdoelen die wij hebben vastgesteld. Dat laat onverlet of U dit al of niet wilt toevoegen, maar naar mijn mening dan niet als objectdoel; het zou straks ingebracht behoren te worden in de taakstellingen en dus in de uitwerking van de bestem mingsplannen of andere voorschriften die we ter uitvoering zullen moeten vaststellen. (De heer Vellenga: Ik wil toch wel bezwaar maken tegen zo'n subjectieve interpretatie. Wij zijn bezig een aantal objectdoelen vast te stellen. Een bepaald deel van de Raad hoe groot dat deel is weet ik niet meent iets vast te moeten leggen. Dan mag U toch niet eenzijdig zeggen: Het past me niet, het is ook niet een objectdoel, misschien komen we het later wel weer eens tegen. Dat druist toch tegen alle spelregels van goed ver gaderen in, wanneer U dat zo eenzijdig doet.) Ik zeg dit niet omdat mij iets niet past. Ik dacht dat ik hier was om de spelregels zo goed mogelijk na te komen. Ik poog dus ook dat moet van mij aannemen na een discussie zo objectief mogelijk een zienswijze te geven. Die hoeft niet door de Raad te worden gedeeld. Maar ik geef mijn ziens wijze als Voorzitter t.a.v. de interpretatie van het stuk dat wij met elkaar samenstellen. De Raad kan dat is al meer gebeurd op een bepaald moment al bepaalde standpun ten innemen die dan niet worden opgenomen in de vorm van objectdoelen; de Raad kan wel degelijk een motie aan nemen die dan ook uitgangspunt is bij de verdere uit werking. (De heer Vellenga: Uit de strategie die gevoerd wordt, blijkt dus ook wel dat soms bepaalde wensen in de vorm van moties worden voorgelegd en dat in andere gevallen met amendementen wordt gewerkt. Het feit dat hier dus sprake is van een amendement bewijst dat het volgens ons hier gaat om een objectdoel.) De Raad moet beslissen t.a.v. deze zaaak. (De heer B. P. van der Veen: Mag ik hier ook nog iets over zeggen? De heer Vellenga heeft nu al een derde instantie gehad. (De heer Vel lenga: Ik heb alleen geïnterrumpeerd; het was geen derde ronde.) Er moet duidelijkheid komen over deze zaak; ik breng dit punt nogmaals in discussie. De heer B. P. van der Veen: Ik wilde zeggen dat er inderdaad nogal wat dubbelzinnigheden zijn in deze materie. U hebt er op gewezen dat dit verschillend kan worden opgevat, maar ik dacht dat we dat als een voordeel moesten aanmerken. De heer Vellenga weet even goed als ieder ander hier dat in internationale gezelschappen, het Europese Parlement en wat dies meer zij, de hoogste wijsheid daarin bestaat dat je die beslissingen neemt die iedereen op zijn eigen manier kan uitleggen. En wanneer we hier bezig zijn met een materie die dermate teer en gevoelig is dat we allemaal bang moeten zijn om iets zo vast te leggen dat het onwrikbaar is, dan kan het alleen maar voordelen bieden wanneer we de dingen zo formu leren dat je er later nog alle kanten mee uit kunt. Ik heb dus geen enkel bezwaar tegen de dubbelzinnigheid van het voorstel dat nu gedaan wordt m.b.t. de Willemskade, waar we niet weten of de zinsnede die er achteraan komt „tussen Prins Hendrikstraat en Westerkade" alleen slaat op het noordelijk deel of ook op het zuidelijke stuk. Het is voor tweeërlei uitleg vatbaar en dat vind ik een voordeel. De heer P. D. van der Wal: Ik ben van mening dat het wel amendementen zijn. Ik bestrijd dan ook dat dit niet mogelijk zou kunnen zijn, dat het strijdig zou zijn met wat er al staat. Er staat n.l.„Geleidelijke overgang naar groot schaliger bebouwing." Als je op de Willemskade kijkt dan is het heel duidelijk dat op die plaats de grenzen van gelei delijkheid al duidelijk zijn overschreden. De amendemen ten zijn dus een interpretatie van de reeds aangenomen objectdoelen. Het zijn amendementen en die kunnen vol ledig meedraaien. Ik ben het ook volslagen oneens met de interpretatie die U, mijnheer de Voorzitter, er aan geeft. De inhoud van de amendementen is m.i. ook niet in strijd met de aangenomen objectdoelen. De heer Heidinga: Als iedereen er iets van zegt, wil ik ook wel wat zeggen. De hele procedure die hier nu wordt toegepast lijkt mij niet juist. Het past mij niet om Uw beleid te bekritiseren, mijnheer de Voorzitter, want ik weet hoe moeilijk het voor U is om dit allemaal wat in goede banen te leiden. Maar in feite is het zo wij zijn geen stelletje kleine kinderen dat wij de vorige keer de objectdoelen 1.5-3 en 1.5-4 hebben aanvaard en dat de fractie van de P.v.d.A. nu kans ziet om, nu over één van hun amendementen opnieuw moet worden gestemd, die twee objectdoelen weer in discussie te brengen. Zo ligt dat. Als ze dat willen doen, dan moeten ze dat doen. Als ze van deze hele bespreking een rotzooitje willen maken, wel, dan moeten ze zo handelen. (De heer Vellenga: Ik moet hier tegen protesteren.) Die twee objectdoelen zijn vorige week door de Raad aanvaard en in feite is er nu niets anders aan de orde dan dat volgens de wet overgestemd moet worden over het voorstel waarover de stemmen staakten; dat is hier nu aan de orde. En als we, zoals ik al zei, van deze beraadslagingen een janboel willen maken, als we nu al willen vaststellen wat er straks in de bestemmingsplan nen vast behoort te worden gelegd, als we alles zo aan banden willen leggen dat geen mens er meer een kant mee uit kan, dan moeten we hier zo beraadslagen. De heer Vellenga: Het spijt mij verschrikkelijk dat op dit moment de heer Heidinga dit soort uitlatingen gaat doen. Wanneer hij gezegd zou hebben dat hij vindt dat we hier en daar veel te veel in details treden dan zou ik meteen ja en amen zeggen in zijn richting. Maar als U als Voor zitter van de Raad zegt„Er moet een herstemming plaats vinden; ik ben benaderd door een bepaalde fractie; die hecht er aan om een bepaald ingediend amendement in tweeën te knippen met de volgende toelichting." en nie mand in de Raad maakt bezwaar tegen die procedure, niemand zegt: „Mijnheer de Voorzitter, dat mag U niet doen", niemand zegt: „De P.v.d.A.-fractie mag dat niet toelichten", dan heeft men ook het recht verspeeld om, wanneer een aantal overwegingen pro en contra geuit zijn, op een manier tekeer te gaan zoals de voorzitter van de C.C.P.-fractie op dit moment doet. Dat had hij dan op een eerder tijdstip moeten doen; dan hadden we over de orde van deze behandeling kunnen praten; dat kan nu niet meer. En wij verzieken de geest en de sfeer in deze Raad wanneer we op deze manier tekeer gaan over een zo belangrijk ding. Wanneer hij zegt dat we bij een aantal objectdoelen teveel in details treden ik herhaal het dan ben ik dat met hem eens. Wij hebben dat op een aantal punten geaccepteerd. Dit is voor ons een erg belangrijke zaak. Wij vinden dat wat aangenomen is hier en daar nog een duidelijk accent nodig heeft. Dat wordt van onze kant op een bepaalde manier naar voren gebracht, helder en klaar; men hoeft het er niet mee eens te zijn want er zit een argumentatie achter. En om nu op dit moment zo overeind te gaan en zo tekeer te gaan, ik geloof dat men daarmee ook de eigen fractie duidelijk in diskrediet brengt. De Voorzitter: Ik sluit de discussie over dit onderwerp. Wij gaan nu stemmen over de beide amendementen. Het eerst komt in stemming het amendement dat luidt„Geen aantasting karakteristieke bebouwing van de Willemskade zuidzijde en noordzijde vanaf de Prins Hendrikstraat tot de Westerkade." Dit amendement van de P.v.d.A. wordt aangenomen met 20 tegen 15 stemmen. De Voorzitter: Wij gaan nu stemmen over het tweede amendement. Het luidt: „Willemskade noordzijde geen verdere uitbreiding van grootschalige en hoge bebouwing." Dit amendement wordt verworpen met 19 tegen 16 stemmen. C. FUNCTIES. II. Winkels en markten. De Voorzitter: M.b.t. objectdoel 2.1-1 zijn amende menten ingediend door P.v.d.A., C.C.P., V.V.D. en Axies. De heer Buising: Het inkorten van de winkelbanaan daar gaat het hier om is een heet hangijzer. Uw formu lering van objectdoel 2.1-1: „Concentratie hoofdwinkel centrum tussen Duco Martenapijp en Amelandspijp." gaat naar de mening van mijn fractie wat te ver. O.m. de brieven die de gealarmeerde winkeliersverenigingen de Raad hebben doen toekomen, bewijzen dat mijn fractie op dit punt niet alleen staat. U suggereert met Uw manier van formuleren toch wel min of meer dat het College zich aan de uiteinden van de banaan wel iets te weinig gelegen laat liggen. Bovendien geldt dat ook voor de uitlopers. Anderzijds onttrekt natuurlijk de ontwikkeling van de omvang van een winkelstand zich aan iedere, hoe goed ook bedoelde, plannenmakerij ook van een overheid. Vandaar dat ik het verder maar kort wil houden en zou willen voor stellen over de omvang van het hoofdwinkelcentrum als zodanig nu geen uitspraak te doen. Mijn amendement luidt dan ook: „Objectdoel 2.1-1 schrappen." De heer Schaafsma: Aansluitend op hetgeen de heer Buising heeft gezegd, ook wij hebben bezwaar tegen Uw formulering van objectdoel 2.1-1 waarin U stelt dat het hoofdwinkelcentrum geconcentreerd dient te worden tussen Duco Martenapijp en Amelandspijp. In het ont- werp-structuurplan van januari 1974 argumenteert U het wel. U zegt: „Omdat moeilijk te voorspellen is waar werkehjke leegstand zal ontstaan, is het aantal straten waar de bestemmingsbepalingen straks de mogelijkheid bieden van meer soorten gebruik ruim gekozen." Akkoord. Daar zijn wij het wel mee eens. Alleen als U op dezelfde bladzijde stelt: „De omvang van het hoofdwinkelcentrum wordt aldus kleiner." gaat U zonder meer een discrepantie maken tussen hoofdwinkelcentrum en wat daar, volgens 3-ty U dan, buiten valt. Wij zien eigenlijk niet dat je die zaak kunstmatig kunt scheiden. In de eerste plaats is dit een kwestie van economie. Gaat het ons goed, dan zal er behoefte bestaan aan meer winkels; gaat het ons slecht, dan zult U een inperking zien. En dan kom ik nu tot de argumentatie waarom wij onze motie hebben ingediend zoals wij die hebben ingediend. Wat krijg je als een winkel opgeheven wordt buiten het hoofdwinkelcentrum en wat als een winkel opgeheven wordt binnen het hoofdwinkelcentrum (het hootdwinkel- centrum zoals u zich dat voorstelt)? Dan ontstaat er een verschil. Een winkelier die buiten het hoofdwinkelcentrum zijn winkel kwijt kan voor een andersoortige bestemming, mag dat doen. Maar de winkelier die toevallig opgezadeld zit met een leegstaand pand tussen deze twee pijpen kan geen kant uit, want hij moet het verkopen als winkel. Persoonlijk moet ik zeggen dat, als een boekhandel aan de stille kant van de Nieuwestad wordt getransformeerd tot een architectenbureau, ik er helemaal geen behoefte aan heb dat de overheid in zo'n geval regelend zou optreden en zou dicteren dat zo'n winkelpand een winkelpand zou moeten blijven in welke vorm dan ook. Dat kost die onder nemer geld. Als het goed gaat met de economie zal hij zijn pand altijd als winkel kwijt kunnen, maar als het met de economie slecht gaat dan betekent het dat de overheid hem nog een duw na geeft omdat hij zijn zaak niet anders kwijt kan dan als winkel. Ik ben van mening dat de over heid zich hiermee niet moet bemoeien. Het hoofdwinkel centrum dat U in de objectdoelen opneemt, blijft toch wel hoofdwinkelgebied als het ons economisch goed gaat. Elke winkelier zal dan in de eerste plaats trachten zijn winkel als zaak te verkopen en misschien zal hij dan in arren moede om zich heen kijken als het niet al te best lukt. Maar ik vind dat de overheid niet mag zeggen dat dat niet mag. De man die buiten het hoofdwinkelcentrum zit, krijgt deze mogelijkheid wel. Daarom komen wij met de volgende motie: „Voor het geheel der winkelstraten in de bestemmingsbepalingen de gelegenheid te bieden voor meersoortig gebruik." Dan regelt het zich vanzelf. De heer Rijpma: In deze onderschrijven wij de stelling die de heer Schaafsma naar voren heeft gebracht. Wij benaderen het echter vanuit de uiteinden. U geeft voor de uiteinden op de toelichtingskaart een andere omschrijving dan voor de rest van het winkelgebied. Dat betekent dat men zich in die gebieden afvraagt: Wat is de overheid met ons van plan? Nu kunt U zeggen: De overheid is niets van plan, want in wezen is het spel van de maatschappelijke krachten ook op die uiteinden bepalend voor wat er gaat gebeuren. Maar de indruk wordt gewekt alsof de overheid bereid zou zijn om actief aan die uiteinden iets te gaan doen. Om die naar mijn mening in hoofdzaak psycholo gische reactie tot reële proporties terug te brengen, stelt mijn fractie voor het objectdoel te wijzigen en voor de uiteinden Voorstreek en voor de Tuinen te zetten: „Gemengde bebouwing, in hoofdzaak winkels." Daardoor wordt de tegenstelling met de andere gebieden duidelijk weggenomen. De heer P. D. van der Wal: Het objectdoel 1.2-1: „Concentratie hoofdwinkelcentrum tussen Duco Martena pijp en Amelandspijp." willen wij vervangen door: „Hand haven en versterken van de huidige langgerekte vorm." Aan alle argumenten die de heer Buising naar voren heeft gebracht hij wil het meer vrij laten en het objectdoel gewoon schrappen en de argumenten van de heer Rijp ma, wil ik nog een argument toevoegen, n.l. het aantrek kelijk houden van de aanlooproutes. De kop van de Nieuwestad en het begin van de Voorstreek zien wij juist als belangrijke aanlooproutes vanaf resp. Nachtegaalstraat e.o. en Oldegalileën. Daarom willen wij graag de winkel functie daar handhaven, want het is de functie die een looproute het meest aantrekkelijk maakt. De heer Tiekstra (weth.): Ik heb de indruk dat de formulering die wij gebruiken en de aard van de stukken wat erg hard is overgekomen. Maar ik zeg er nadrukkelijk bij dat, als wij spreken over de binnenstadsproblematiek, wij dan niet voorbij kunnen aan de behandeling van een zeer wezenlijke functie in die binnenstad n.l. die van de winkels. Daaraan kunnen we niet voorbij gaan. Wij weten dat er m.b.t. deze winkelfunctie in de laatste jaren nogal een ontwikkeling te zien is geweest die geleid heeft tot een

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1974 | | pagina 2