45
moet worden steeds meer gebruikt zullen worden. Een
ander punt is dat, ter ondersteuning van het functiepatroon
van de binnenstad, er onvermijdelijk hier of daar parkeer
gelegenheid zal komen. Of dat nu parkeergelegenheid op
de begane grond is of in een parkeergarage, die gelegen
heid zal er komen. Het is m.i. een illusie om te veronder
stellen dat de binnenstad kan functioneren zonder een
behoorlijke parkeeraccommodatie van voldoende omvang;
ik dacht ook niet dat de Raad deze illusie koestert. Vervol
gens zou ik willen opmerken dat dat altijd met zich mee
brengt dat men een concentratie van auto's op een bepaalde
plaats krijgt en dat daardoor altijd een zekere verkeers
belasting ontstaat; daar helpt geen lieve moederen aan.
Dat speelt zich op dit moment overal in de binnenstad af
en het is, dacht ik, het beste dat het zo georganiseerd wordt
dat de bereikbaarheid langs vrij korte afstanden mogelijk is
en dat daardoor het totale verkeersbeeld in Leeuwarden
zo weinig mogelijk wordt aangetast. Dit heeft de meerder
heid van het College er toe gebracht het voorstel m.b.t. de
Minnemastraat te doen, waarbij die meerderheid zich
uiteraard terdege bewust was van het feit dat dit voorstel
in conflict kwam met het richtdoel dat mevr. Brandenburg
aanhaalde. (De heer Vellenga: Doet dat niet pijn?) Nee,
want de meerderheid van het College is, als hi j zich geplaatst
ziet voor de noodzaak dit aan de Raad voor te stellen, zich
volledig bewust van zijn verantwoordelijkheid als dit
voorstel wordt gedaan. En het is aan de Raad om uit te
maken wat belangrijker is, het door de Raad aangenomen
richtdoel of deze accommodatie voor de binnenstad.
Daar gaat het om. En als wij deze informatie aan de Raad
onthouden, als wij tot deze conclusie zijn gekomen, dan
handelen we m.i. niet juist. Bovendien is het een feit dat
het uitgesloten is een zodanig harmonieus functiepatroon
op te bouwen dat daarin geen conflicten voorkomen. Dat
is hier zelfs in deze zaal niet mogelijk en dat zal ook in
de binnenstad niet mogelijk blijken te zijn. Maar dat is ook
niet erg, dat mag best. Wanneer de parkeergarage aan de
Minnemastraat er niet zou komen dan zal een accom
modatie van deze aard er ergens in dezelfde omgeving, ter
ondersteuning van het binnenstadsfunctiepatroon, moeten
komen. Men kan niet uitgaan van de redeneringDit ding
komt er niet en ergens anders komt hij ook niet. Er zal dan
elders een parkeergarage moeten komen als men ten
minste werkelijk de bedoeling heeft een oplossing voor de
parkeerbehoefte te scheppen.
Nog even iets over de suggestie van mevr. Brandenburg.
Ik heb de tekeningen nog even bekeken en ik dacht niet
dat het waarschijnlijk was dat binnen de eerstkomende
20 jaar de bestaande bestemming, woonbestemming van
bijzondere aard, op het terrein van de Gevangenis zal
veranderen; de ontwikkeling is niet van dien aard. We
kunnen dat, dacht ik, rustig naar de verantwoordelijkheid
van toekomstige generaties bestuurders schuiven. In die
filosofie hebben B. en W. ook welbewust een P geplaatst
op de Klanderijstraat; die is dus als het ware inwisselbaar.
In dat opzicht hebben wij dus geen moeite met de suggestie
van de P.v.d.A., zelfs niet de minste moeite.
De Voorzitter: Ik zou nog een kleine aanvulling willen
geven. Weth. Tiekstra heeft nogal categorisch gezegd dat
hij bevestigt dat een parkeergarage aan de Minnemastraat
in strijd is met een door de Raad vastgesteld richtdoel.
Ik moet U zeggen dat ik dat niet zonder meer onder
schrijf; ik vind dat een beetje te sterk uitgedrukt. Wij
hebben destijds, toen de richtdoelen op een aantal punten
werden gewijzigd en de Raad sommige richtdoelen strak
ker ging formuleren dan aanvankelijk was gebeurd ik
refereer alleen even aan die discussie gesteld dat daar
mee de interpretatie daarvan wel eens bepaalde problemen
en verschil van inzicht mee zouden kunnen brengen. Ik
zou dit toch zo wel willen formuleren niet om het wat
vaag te stellen omdat ik niet wil stellen dat wij een
objectdoel voorstellen dat in strijd is met een richtdoel.
Dit was dus alleen maar even een formele nadere inter
pretatie.
Mevr. Brandenburg-Sjoerdsma: Ik zou een beroep
willen doen op mijn mede-raadsleden om dat richtdoel
toch hoger te stellen dan de parkeergarage. De Raad heeft
besloten om de doorbraak over het Schoenmakersperk niet
te verwezenlijken; die doorbraak was toch bedoeld om de
aanvoer naar deze parkeergarage mogelijk te maken. Die
aanvoerroute komt er niet. Het verkeer moet dus ergens
anders langs. Ik zou er toch wel voor willen waarschuwen
dat er dan, waar dan ook, zeker gebroken zal moeten
worden om de aanvoer naar de parkeergarage mogelijk te
maken. Wat ik mij er nu zo van kan voorstellen is dat er
gebroken zal moeten worden in de Korfmakersstraat of
in de Koningsstraat of dat er veranderingen moeten
komen op de Voorstreek, maar zonder dat er verande
ringen aangebracht worden in de binnenstad is deze par
keergarage daar niet te realiseren, want de Korfmakers
straat komt niet recht voor de Minnemastraat uit, dus
zal daar gebroken moeten worden.
De heer J. de Jong: In een van de eerste vergaderingen
over de binnenstad was de heer Vellenga zeer duidelijk.
Hij zei: „Tengels af van de terpen." Dat is klare taal.
Hij doelde daarbij, dacht ik, in de eerste plaats op de
doorbraak naar het Schoenmakersperk. Maar we hebben
het nu over de andere zijde, n.l. over een parkeergarage
aan de Minnemastraat. Het is mij niet helemaal duidelijk
waarom het aanzicht van de binnenstad geschaad zou
worden door een parkeergarage aan de Minnemastraat,
als dit bouwwerk maar behoorlijk wordt aangepast en
wordt opgetrokken in de schaal van de omgeving. Dat
hoeft helemaal niet een recht en strak bouwwerk te wor
den. Er zijn vandaag-de-dag genoeg mogelijkheden en we
hebben knappe architecten die een gevel zodanig kunnen
maken dat je niet ziet wat er achter zit; dat is helemaal
geen kunst. Daarbij schaad je het aanzicht in ieder geval
niet. Laten we niet vergeten dat wat op het ogenblik aan
de Minnemastraat staat aan bebouwing een puinhoop is.
(Mevr. Brandenburg-Sjoerdsma: Ik vind de brekerij
die in de omgeving nodig zal zijn een veel groter bezwaar;
dat zie ik gewoon aan komen. Die brekerij zal onver
mijdelijk ergens moeten gebeuren. Dat kan niet anders.
Er moet aan- en afvoer mogeüjk zijn.) Het is dus m.i. wel
mogelijk een daar passend gebouw te realiseren, zelfs wel
zodanig dat, mocht dat gebouw niet als parkeergarage te
exploiteren zijn, de architecten knap genoeg zijn het
geschikt te maken voor een andere bestemming, misschien
wel voor wonen. (De heer Ten Brug (weth.): Laten we
dat dan meteen doen.) Die mogelijkheden zijn er dus
gewoon in de bouw. (De heer Van Haaren: Misschien
een nieuw Huis van Bewaring.) Daar zijn jullie misschien
aan toe, maar daar hebben we het nu niet over; dat komt
een andere keer aan bod.
Maar er is een ander punt. Wanneer er zo maar a bout
portant gezegd wordt dat er geen parkeergarage moet
komen in de binnenstad en wanneer er zo zwaar aan
getild wordt dat er misschien ergens een klein stukje
bebouwing zou moeten worden weggebroken, dan vraag
ik mij af of we wel goed in de gaten houden dat die hele
binnenstad waar het wij op het ogenblik over hebben
bevolkt wordt door ondernemers die veel geïnvesteerd
hebben en nog steeds veel investeren en die levendigheid
brengen in de binnenstad. Stelt U zich eens even voor dat
de ondernemingen er niet waren en dat er alleen dat
hoor ik vandaag-de-dag veel verkondigen gewoond
werd. Er zijn natuurlijk wel een aantal mensen die in de
binnenstad willen wonen en daar heb ik ook wel begrip
voor. Maar dacht U nu werkelijk dat men, met de moge
lijkheden die er op het ogenblik in de bouw zijn, met de
mogelijkheden van meer ruimte om je huis, en masse in
die binnenstad gaat wonen? Als men dat zou doen, is de
binnenstad gewoon kapot. De binnenstad wordt in leven
gehouden door de ondernemingen die er zijn. Wij hebben
van alle kanten van de ondernemers kunnen beluisteren
de Middenstandsraad, de Raad voor het Grootwinkel
bedrijf enz. dat zij vragen om mogelijkheden te schep
pen voor parkeren en zij doelen daarbij ook op een parkeer
garage aan de Minnemastraat. Ik zie echt niet in, als er een
mogelijkheid is en er een knappe bouwmeester is die daar
een plan voor maakt, waarom wij niet eerst eens een plan
op tafel kunnen krijgen en pas dan een oordeel uitspreken.
Ik vind het gewoon absurd dat wij zo, zonder dat wij
weten waar we het precies over hebben en wat we de
mensen die het zo dringend nodig hebben onthouden, nee
zouden gaan zeggen. Ik wil er nu niet verder op ingaan,
maar ik vind het absurd om dit zonder meer af te wijzen.
En wat de afvoerroute betreft, wel, om van de Minnema
straat in de Korfmakersstraat te komen moet men een
klein bochtje maken. Mevr. Brandenburg heeft straks een
bochtje gelegd in het oosttangent en daar hebben we ook
geen bezwaar tegen gemaakt. En hier is ook helemaal geen
bezwaar tegen. Op dit punt is het toch langzaam verkeer en
dat steekt over naar de Tweebaksmarkt en kan gewoon zijn
gang gaan. Ik zie de problemen niet en ik zou er toch wel
voor willen pleiten dat men er begrip voor heeft dat de
binnenstad deze parkeergarage nodig heeft en ook dat men
er begrip voor heeft dat uiteindelijk de ondernemers die
eigenlijk met elkaar de binnenstad het leven geven hierom
vragen en ik vind dat wij voor hen tolerant moeten zijn.
Wij moeten eens naar die mensen luisteren en wij moeten
hen in ieder geval de mogelijkheid geven om een bouw
meester hiermee aan de gang te zetten om eens te laten
zien wat er van gemaakt kan worden.
De heer Rijpma: Als je een leeuw in leven wilt houden,
of dat nu in een wildpark is of in een dierentuin, dan zul je
dat beest toch te vreten moeten geven. (De heer De Leeuw:
Niet onhoffelijk worden, hè.) En dat is geen gras. Die
leeuw blijft niet in leven van gras en hij gaat ook dood als
je hem niets geeft. Dat is de reden dat de leden van onze
fractie, sommigen met pijn in het hart, zeggen: De Leeu
warder binnenstad moet op de een of andere manier
gevoed worden. Wij zien dus geen kans om de parkeer
garage aan de Minnemastraat af te wijzen. Wij stellen wel
nadrukkelijk vast dat een aantal leden van onze fractie,
misschien wel de hele fractie, er tegen is wanneer dit
ingrepen tot gevolg zou hebben in de Korfmakersstraat
of aan de Voorstreek of waar dan ook, maar wij geloven
niet dat dat nodig is. Wij zullen dus nogmaals, alleen
om de leeuw te voeden met pijn in het hart unaniem
voor het voorstel stemmen om aan de Minnemastraat een
goed gebouwde en goed gecamoufleerde parkeergarage te
bouwen.
De heer P. D. van der Wal: Na het verhaal van de heer
Rijpma over het voeden van de leeuw met auto's vraag ik
mij af of de binnenstad in lengte van jaren gevoed kan
worden door het creëren van 400 parkeerplaatsen voor die
auto's. Stel dat het autoverkeer en het autogebruik zal
toenemen de Wethouder stelt dit en dat daarmee de
parkeerbehoefte zal toenemen en wij geven daar nu aan
toe door een parkeergarage voor 400 auto's te bouwen aan
de Minnemastraat en die parkeergarage voldoet in 1984
aan zijn behoefte ik noem maar een jaartal; wanneer het
zal zijn, kan niemand zeggen dan is er geen weg terug.
Dan moeten we, als we met dit beleid doorgaan, zeggen:
Waar kunnen we nu een parkeergarage bouwen? Speel
mansstraat? Ergens achter de Tweebaksmarkt? Dat hoor
je niet van de Wethouder. (De heer Rijpma: Die wil
nooit over 1984 praten.) Nee, dat is zijn zorg niet. Maar
het gaat er om dat, als we nu een parkeergarage aan de
Minnemastraat toestaan, we de mogelijkheden voor toe
komstige raden, om in de binnenstad te sturen, afsnijden.
Dan kunnen ze er niet meer onderuit. Als dat ding er
eenmaal staat dan zijn ze gedwongen om, als dat ding vol is,
als dat ding aan zijn behoefte mocht voldoen, later nog
meer parkeergarages in het centrum te maken. (De heer
Heidinga: Dan doen ze dat toch.)
De geweldige architecten die de heer De Jong ten
tonele voert, wonen kennelijk niet in Leeuwarden. (De
heer J. de Jong: U stelt zich wel op een hoog plan.) In
de korte tijd dat ik in de Raad zit is er geen beroep zo
gekelderd in mijn achting als het beroep van architect.
Er zijn enkele heel goede architecten, maar als je zo over
het algemeen ziet wat architecten hier in de omgeving
presteren dan is dat bar slecht. (De heer J. de Jong:
Het is maar hoe je het bekijkt.) Het plan dat door een ar
chitectenbureau voorgesteld is voor de parkeergarage aan
de Minnemastraat is om te huilen; dat wordt dan een
groot strait ding over de hele straatlengte dat totaal niet
past in de binnenstad.
De heer B. P. van der Veen: Het is natuurlijk ver
schrikkelijk moeilijk praten als je dacht dat je bezig was
min of meer redelijk de stad tot bepaalde proporties te
brengen en dan moet stuiten op deze bijna pathologische
afkeer van alles wat auto is. De heer Van der Wal betuigt
onophoudelijk zijn liefde voor alles wat krot- en afbraak
woning is, in en buiten de stad; die dingen mogen niet
afgebroken worden want daar moet hij in wonen met zijn
kornuiten. (De heer P. D. van der Wal: Als U eens goed
naar mij luisterde!) Luistert U nu ook maar eens een keer.
U hebt zopas uitvoerig het woord gehad, niet alleen
vandaag, maar ook gisteren en de vorige week; ik denk
dat U het nog vaak zult hebben. Misschien kunt U ook
af en toe de beurt aan een ander laten. Als het dan gaat
om de behoefte aan een parkeergarage dan is die behoefte
volgens de heer Van der Wal op het ene moment niet
aanwezig, maar op het andere moment denkt hij dat hij
zo knap is dat hij langs de andere kant ook kan bewijzen
dat zo'n garage er niet moet komen. Plotseling is het
dan weer zo dat, als dat ding er staat en aan een behoefte
voldoet, het een misdaad is dat er aan die behoefte wordt
voldaan hoewel het een behoefte van het publiek is
omdat er dan ergens anders ook weer zo'n ding moet
komen, ook al weer omdat er behoefte aan is. Maar het
ergste dat er in deze stad gebeuren kan is volgens de heer
Van der Wal, dat er behoeften vervuld worden, behalve
blijkbaar als het gaat om zijn eigen behoefte. (De heer
P. D. van der Wal: Daar weet ik wel een weg voor.)
Ik twijfel er niet aan; het is gelukkig mijn weg niet. Het
is zo dat ik dacht dat wij er gewoon van uit moeten gaan
dat, wanneer wij de stad bewoonbaar, leefbaar en aan
trekkelijk willen houden of alleen maar handhaafbaar
willen houden voor de mensen die er hun ondernemingen
hebben, wij eenvoudig moeten zorgen of we het leuk
vinden of niet dat er plaats is voor die auto's.
Ik wil ook nog iets zeggen tegen mevr. Brandenburg.
U bent ook zo als de dood voor dat verkeer; nu moeten
er opeens overal drempels komen. Maar het is nog niet
zo lang geleden dat Uw fractie voorop liep toen het Vliet
gedempt moest worden, toen het verkeer uit het oosten
vooral maar zo gemakkelijk en vlot mogelijk de binnen
stad moest kunnen bereiken. (Mevr. Brandenburg-
Sjoerdsma: Ik niet, hoor.) U kunt daar best onschuldig
aan zijn, ik heb het over Uw fractie. Wij hebben destijds
gezegd: Het hoeft niet; het probleem is nooit de bereik
baarheid van de stad, het probleem is altijd en eeuwig:
hoe raak je je auto ergens kwijt. En er is nu opeens een
pathologische afkeer van alles wat auto is, net of die auto
er iets aan kan doen; dat is geen levend wezen. Wanneer
men tekeer gaat tegen de auto dan gaat men in feite tekeer
tegen de mensen die een auto hebben en die hun auto
wensen te gebruiken. Dat is de zaak. Kom daar eerlijk
voor uit.
De heer Van Haaren: Ik vind al die opmerkingen van
de heer Van der Veen over pathologisch nogal pathologisch,
moet ik zeggen. Hij had het over onze afkeer van de auto.
Wij hebben geen afkeer van de auto. (De heer B. P. van
der Veen: Nee, jullie liefde voor de auto.Mag ik
nu uitspreken. U zegt dat wij nooit naar een ander luis
teren. Ik wil graag antwoorden op wat U gezegd hebt.
Wij hebben beslist geen pathologische afkeer van de auto.
Ik heb zelf ook een auto en ik gebruik hem ook. Wij zeggen
alleen maar dat de auto moet worden terug gedrongen
en dat je niet maar zonder meer altijd kunt toegeven aan
het toenemen van het autoverkeer dat gewoon een gegeven
is in deze samenleving. Er moet in iedere stad, in Leeu
warden en waar dan ook, geprobeerd worden door selectief
autogebruik, door het terug dringen van de auto b.v.
door middel van het inbouwen van drempels iets te
doen want als je niets doet wordt de hele stad opgeofferd
aan de auto, wordt de hele stad door de auto vernield en
vervuild; een auto geeft nu eenmaal lawaai en stank.
Toegeven aan de auto leidt tot afbraak. En dat is het waar
wij bezwaren tegen hebben omdat wij de binnenstad zo
ontzettend graag gaaf willen behouden zoals hij is om er nog
plezierig in te kunnen wonen, werken en recreëren. Niet
omdat we een soort pathologische afkeer hebben waardoor
we eigenlijk ergens in een psychopatenasyl thuis zouden
horen. Wij zijn ook echt niet zo dat wij de heer Van
der Veen zegt dat graag met onze kornuiten in krotten
willen wonen. Wij wonen helemaal niet in krotten; wij
hebben wel eens aandacht gevraagd voor de woonbehoeften
van andere mensen die met minder genoegen nemen.
Het is volkomen onzin om hier in de Raad te stellen dat
wij wensen dat er krotten komen waarin wij met onze
kornuiten willen wonen. Ik weet niet wie met onze kor
nuiten bedoeld worden. Natuurlijk willen wij niet in
krotten wonen. Wij willen die krotten weg hebben, maar
wij hebben wel de aandacht gevraagd voor de woon
behoeften van andere mensen. En als de heer Van der
Veen dan spreekt over het vervullen van onze behoeften,
dan zeg ik hem dat hij dat rustig aan ons kan overlaten.
(De Voorzitter: Zullen we nu maar weer over de Minne
mastraat gaan praten?) Goed, maar er werd een persoon-