De heer Ten Brug (weth.): Ik wil beginnen met in
te gaan op de laatste opmerking van de heer Buising.
Er is 6 juni a.s. inderdaad een vergadering van de
Commissie Onderwijs waarin dit verzoek en het ver
zoek van de ouders uit het Aldlan zal worden behan
deld, alsmede een brief niet aan de Raad gericht
van ouders uit Bilgaard van ongeveer dezelfde strek
king. Het is de bedoeling dat in de Raad van 24 juni
a.s. een preadvies aan de Raad zal worden voorgelegd;
dan kan de Raad dus beslissen.
Wat de opmerking van de heer Van der Wal betreft
over de coördinatie tussen de verschillende afdelingen,
moet ik eerlijk zeggen dat ik die niet helemaal begrijp.
(De heer P. D. van der Wal: Het is toch gewoon be
kend dat, als Lekkumerend-oost er bij komt, de scho
lieren voorlopig voor een groot deel naar de Krijn van
den Helmschool gaan; dat weet men bij de Gemeente,
tenminste dat zou men moeten weten. Daar doelde ik
op.) Daarbij speelt de afdeling V.O.W. geen rol. Ik
heb al eerder gezegd) dat er plannen waren voor scho
len in Lekkumerend-oost; er zijn ook terreinen voor
gereserveerd. Lekkumerend-oost is belangrijk kleiner
geworden dan oorspronkelijk de bedoeling was. Op
grond daarvan is het niet mogelijk daar lager onder
wijsinstituten in de normale vorm, 6 klassen, te reali
seren. Dat betekent dat er uitbreiding moet komen bij
de bestaande scholen. Dat is ook al gebeurd; bij beide
bestaande scholen is een lokaal bij gebouwd. Bij de
Krijn van den Helmschool staat al een noodlokaal en
op het ogenblik zitten we met de situatie dat het aantal
lokalen nog niet voldoende is. De berekeningen geven
wel aan dat we er op moeten rekenen dat we het
is een beetje moeilijk want het zijn prognoses over
een jaar of vier weer op acht lokalen zitten. Dat is
het probleem. Dat heeft niets met coördinatie te ma
ken, maar alles met prognoses binnen het kader van
het onderwijs.
De Voorzitter: Deze zaak komt dus opnieuw in be
handeling in de raadsvergadering van 24 juni a.s.
In dit verband zou ik de Raad willen vragen niet
alleen de 24e juni maar ook de 25e juni vrij te houden,
want de kans is erg groot dat wij er niet in slagen de
agenda in één avond af te werken.
Het verzoek word in handen van B. en W. gesteld
om preadvies.
Sub E.
De heer B. P. van der Veen: Voorgesteld wordt
deze brief voor kennisgeving aan te nemen. Ik neem
dus aan dat deze brief beoogt enige kennis bij te bren
gen. Maar er staat in die brief: „Om verschillende
redenen worden de kosten van de vuilverbrandingsin
stallatie via de begroting en de rekening van de regio
raad geleid." Als je nu iemand ergens kennis van wilt
geven en je praat over „om verschillende redenen",
dan zou je mogen veronderstellen dat er enige exegese
van die redenen wordt gegeven. Zou dat niet in de
bedoeling hebben gelegen dan zou je überhaupt over
de redenen hebben kunnen zwijgen. Ik ben dus door
deze brief eerder nieuwsgierig geworden dan dat ik
mijn kennis daarmee bevredigend aangevuld acht. Ik
prijs mij gelukkig dat de voorzitter van de regioraad
die de auteur is van deze brief ook in deze vergadering
in staat is om dit gebrek aan kennis van mij alsnog
aan te vullen.
De Voorzitter: Wat de vraag van de heer Van der
Veen betreft, U hebt inderdaad in de stukken kunnen
zien dat de verrekening van de tarieven die andere
gemeenten aan Leeuwarden zullen moeten betalen via
de regio zullen worden geleid. U hebt in de krant
kunnen lezen dat dit ook een punt van uitvoerige dis
cussie is geweest in de openbare vergadering van de
regioraad. Het betekent niet dat de regioraad als zo
danig enige zeggenschap of bemoeiing zal hebben met
de vuilverbranding; het is niet anders dan een ad-
ministratief-technische aangelegenheid m verband met
de B.T.W. Een en ander is zo geregeld in overleg met
de Inspecteur van de Belastingen. Wanneer de afre
kening plaats heeft via de regio dan zal er geen B.T.W.
verschuldigd zijn; als de gemeente Leeuwarden recht
streeks aan de gemeenten de kosten in rekening zou
brengen dan zou er wel B.T.W. verschuldigd zijn. Het
gaat om vrij aanzienlijke bedragen. Dit is de enige
reden; daar is verder niets geheimzinnigs bij.
De heer B. P. van der Veen: U moet het mij niet
kwalijk nemen dat deze fiscale manipulaties mij op
het eerste gezicht niet duidelijk zijn, maar dac is met
alle fiscale aangelegenheden zo, dus ik ben echt tevre
den gesteld door Uw verzekering dat dit een voor
delige manipulatie is.
De Voorzitter: Ik neem aan dat de heer Van der
Veen ook bereid is het woord manipulatie nog even
tussen aanhalingstekens te zetten. (De heer B. P. van
der Veen: Ja, dat is goed.) Dan zijn we het helemaal
eens.
De brief wordt voor kennisgeving aangenomen.
Sub F.
De brief wordt voor kennisgeving aangenomen.
Slib G.
De brief wordt in handen van B. en W. gesteld om
preadvies.
Sub H.
Besloten wordt overeenkomstig het voorstel van
B. en W.
Sub I.
De heer Heidinga: Ik zal niet over deze brief spre
ken; ik ben het er wel mee eens dat die in bespreking
kan komen bij de vaststelling van de begroting 1975
en het op te stellen saneringsplan. Ik zou alleen willen
zeggen dat dit naar mijn mening te mager is. De Raad
behoort inzage te krijgen in het verslag van de bespre
kingen die tussen B. en W. en de Inspecteur en mo
gelijk de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken over
deze kwestie zijn gevoerd. Nu vraag ik U: Krijgen wij
de verslagen van die besprekingen op tijd zodat de
Raad die kan inzien en kan meenemen als straks over
de begroting 1975 en het saneringsplan zal moeten
worden gesproken?
De heer Meijerhof: Ik wil mij graag aansluiten bij
de opmerking die de heer Heidinga heeft gemaakt
m.b.t. de inzage in de verslagen van de besprekingen
met de Inspecteur enz. Ik wil daarbij meteen ook nog
even verwijzen naar hetgeen onze fractie heeft gezegd
in de afdelingsvergadering en in de begrotingszitting
betreffende de begroting 1974 over het ter inzage leg
gen van de adviezen van G.S. en de Raad voor de Ge-
meentefinanciën.
Ik wilde nog een tweede punt aansnijden. Bij de
begrotingsbehandeling 1974 is ons ook toegezegd dat
de Commissie voor de Financiën geïnformeerd zou
worden over de stand van zaken m.b.t. de sanering.
Als ik dan de brief van Binnenlandse Zaken en Finan
ciën bekijk waaruit blijkt dat wij voor 1 januari 1975
een saneringsnota klaar moeten hebben, terwijl de Com
missie voor de Financiën er in deze nog helemaal niet
in betrokken is, dan wil ik U vragen wat de stand
van zaken op dit moment is m.b.t. de sanering en wat
de te verwachten procedure is. Wordt de Commissie
voor de Financiën ook nog ingeschakeld of gaat U de
Raad rechtstreeks informeren?
De Voorzitter: Ik wil graag iets zeggen over de
gang van zaken m.b.t. de vergaderingenzo nodig kan
weth. De Jong nog een aanvulling geven. U hebt ai
een schema gekregen voor de raadsvergaderingen, met
inbegrip van de afdelingsvergaderingen, tot 1 januari
1975. Daarbij is er van uitgegaan dat wij op de nor
male wijze daaronder versta ik de wijze waarop wij
het in de afgelopen jaren hebben gedaan onze be
groting zouden kunnen behandelen. Ondertussen is
deze brief gekomen en terecht stelt de heer Meijerhof
dat daarin staat dat wij voor 1 januari 1975 een sane
ringsplan moeten indienen. Wij hebben in het College
geconstateerd dat wij daar een zwaar hoofd in hebben
3
en in feite geen kans zien om dat voorelkaar te krij
gen, vooral niet omdat wij er rekening mee moeten
houden dat er binnenkort een nogal gewijzigde Raad
optreedt; bovendien is het zeker dat er zich in het
College vrij belangrijke wijzigingen zullen voltrekken
aangezien in ieder geval drie wethouders niet in het
College zullen terugkeren. Om deze redenen zal het
gesprek over de wijze waarop wij dit saneringsplan tot
stand moeten en kunnen brengen pas werkelijk op
gang kunnen komen na 1 september a.s. Dat betekent
niet dat wij nu al niet proberen dat is al eerder in
de Raad meegedeeld het nodige materiaal te ver
zamelen; maar we zullen niet kunnen komen tot stand
puntbepalingen en beslissingen. In verband daarmede
stellen wij voor om aan de Staatssecretaris uitstel te
vragen tot 1 april 1975. Dan ligt het in de bedoeling
dat zal nog een heel moeilijk karwei worden; wij
zullen alles doen om daarin te slagen om voor 1
april a.s. een beleidsnota, met daarbij een stuk waarin
wij aangeven hoe wij denken de begroting met ingang
van 1976 weer sluitend te krijgen, in de Raad te doen
behandelen. Hoe we het precies zullen doen en of we
de Commissie voor de Financiën in zullen schakelen
weet ik nog niet exact. Dat zullen we nog nader moe
ten overleggen. Een en ander zou betekenen dat de be
grotingsprocedure die wij de laatste jaren in oktober/
november/december volgden een procedure die be
gon met de verzending van de aanbiedingsbrief met
bijlagen waarna U zich ging beraden op vragen zal
worden verschoven tot het eerste kwartaal van 1975.
Toch zullen wij een begroting moeten vaststellen voor
1 januari 1975 alleen al omdat wij ook voor 1975 een
aanvullende bijdrage zullen moeten vragen. We zijn
hierover al in overleg met het Ministerie van Binnen
landse Zaken. Ik meen dat wij de volgende procedure
zullen kunnen toepassen. Wij stellen voor 1 januari
1975 een voorlopige begroting 1975 vast op basis van
ongewijzigd beleid. Daarbij komen dan geen nieuwe
beleidsaspecten aan de orde, want die komen in de
nota waar ik zopas op doelde. De Raad zal die begro
ting moeten vaststellen en wij zullen die in moeten
dienen bij G.S. met de mededeling erbij dat er voor 1
april een beleidsnota met een saneringsplan op tafel
zal worden gelegd. Wij hebben de indruk dat wij met die
termijnen wel zullen slagen.
Ik zou ook nog een opmerking willen maken over
de kwestie van de stukken. Daar is al eens eerder over
gesproken in de Raad. Ik zou eigenlijk graag willen
dat U ons de gelegenheid geeft in het College nog eens
na te gaan welke stukken wij nog meer zouden kun
nen overleggen dan de brief die al ter inzage is gelegd.
Wij kunnen U dan gemotiveerd meedelen welke stuk
ken niet ter inzage kunnen worden gelegd. Wij heb
ben hierover met de Staatssecretaris gepraat; er is
wel enige tekening in gekomen wat wel en wat niet
aan de Raad ter inzage mag worden gegeven. Maar
het lijkt mij goed dat wij eens duidelijk zwart op wit
stellen wat wij wel en wat wij niet kunnen geven opdat
de Raad daar dan eventuele nadere opmerkingen over
kan maken of kritiek op kan geven. Ik stel dus voor
dat wij U binnen afzienbare tijd een opgave verstrek
ken m.b.t. de stukken.
De heer De Jong (weth.)Het punt dat door de
heren Heidinga en Meijerhof is aangesneden, hebben
wij ook naar voren gebracht in het gesprek met de
Staatssecretaris, omdat wij na het gesprek in de Raad
wel het gevoel hadden dat dat een van de eerste dingen
zou zijn waar de Raad ons naar zou vragen. De Staats
secretaris heeft de boot afgehouden en heeft gezegd
dat hij er nog niet helemaal klaar mee is. Wij moesten
nog maar even afwachten; hij zou er zo spoedig mo
gelijk op terug komen. Wij hebben er nog niets over
gehoord en wij hebben op grond van dat gesprek op
dit moment niet de vrijmoedigheid het advies van G.S.
en het advies van de Raad voor de Gemeentefinanciën
aan U over te leggen. Wij willen liever wachten tot de
zaak rond is met de Staatssecretaris; hij heeft ons ge
vraagd nog even te wachten. Wij kunnen beter do
hele zaak in een keer beschikbaar stellen als hij ons
zijn fiat gegeven heeft. Ik vind het jammer dat het zo
loopt, maar het heeft niet aan ons gelegen. Wij hebben
dit als één van de eerste punten aangesneden. Wij
wachten dus nog even op het antwoord van de Staats
secretaris, maar wij komen op deze zaak terug. Ik
denk dat het in september, als deze zaak aan de orde
moet komen, wel zover is dat we opening van zaken
kunnen geven; dat is onze verwachting tenminste v/el.
De heer Heidinga: Wij vinden deze zaak niet be
vredigend. Als U als College overleg pleegt met de
Staatssecretaris dan doet U dat namens ons. U voert
de beslissingen en het beleid van de Raad uit. Nu heeft
de Raad, die aan het hoofd van de Gemeente staat,
een beleid gevoerd waardoor dit alles is ontstaan. Nu
treedt U als College van B. en W., omdat U de dage
lijkse uitvoerder bent, voor de Raad op bij de Staats
secretaris of bij de Inspecteur voor de Financiën en
dat onttrekt zich volledig aan de wetenschap van de
Raad. Dat kunnen wij niet nemen. Dit behoort de Raad
te weten. U hebt namens ons bepaalde onderhandelin
gen gevoerd en daar moet U verslag van doen. Daar
hebt U, dacht ik, de toestemming van de Staatssecre
taris niet voor nodig. U moet ons verslag doen, U
doet het werk namens ons. Ik geloof ook dat de Raad
dit moet eisen. Ik heb daartoe een motie opgesteld;
ik heb in al de 16 jaren dat ik in de Raad zit nog
nooit zo'n lang ding opgesteld. Ik zal de motie even
voorlezen. Ik hoop dat het College de motie zal over
nemen, want hij is bedoeld om de Raad inzage te ge
ven in de stukken maar ook als steun van de Raad
aan het College tegenover de mensen van Binnenland
se Zaken. De motie luidt:
„De Raad van de gemeente Leeuwarden, in vergade
ring bijeen op 4 juni 1974, kennis genomen hebbende
van een schriftelijke mededeling, verstrekt door de
Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken betreffende
de z.g. art. 12-positie der Gemeente, alsmede van de
mededeling der Burgemeester dat er geen inlichtingen
over de gehouden besprekingen met het Ministerie van
Binnenlandse Zaken en het College van B. en W. der
gemeente Leeuwarden aan de Raad kunnen of mogen
worden verstrekt, stelt vast, eigenlijk ten overvloede,
dat het College van B. en W. deze besprekingen na
mens de Gemeenteraad heeft gevoerd en niet namens
het College van B. en W. De Raad eist daarom schrif
telijk verslag of ter inzage legging van de notulen van
deze besprekingen en draagt het College van B. en W.
op dit mede te delen aan de Minister van Binnenlandse
Zaken."
Ik vind dat wij recht hebben op deze informatie. (De
heer Tiekstra (weth.): Meedelen aan de Minister?)
Ik dacht dat de Minister de baas was van de Staats
secretaris. (De heer Tiekstra (weth.): Dat is een on
juiste gedachte.)
De motie is mede-ondertekend door de heer Rijpma.
De Voorzitter: Deze motie kan nu mede onderwerp
van de discussie uitmaken.
De heer Meijerhof: Wij hebben, wat de openbaar
heid van de stukken betreft, er steeds op aangedron
gen dat U alles in het werk stelt om te bereiken dat
vooral de adviezen die G.S. en de Raad voor de Ge
meentefinanciën aan het Ministerie van Binnenlandse
Zaken geven openbaar worden. Ons aandringen daar
op was mede gebaseerd op uitlatingen van de Staats
secretaris van Binnenlandse Zaken gedaan in de Twee
de Kamer. Ik dacht dat de problematiek bij de Staats
secretaris zich meer toespitste op het ambtelijk advies
dat de Inspecteur voor de Gemeentefinanciën heeft uit
gebracht aan de Minister van Binnenlandse Zaken; het
was voor hem het probleem of dat advies wel of niet
openbaar gemaakt kon worden. Wij vinden het jam
mer dat dat niet openbaar gemaakt kan worden, maar
het is een ambtelijk advies en daar zitten wat meer
haken en ogen aan dan aan de adviezen van G.S. en
de Raad voor de Gemeentefinanciën; daar hebben wij
wel begrip voor.
De heer Heidinga doelt in zijn motie m.n. op de ver
slagen van de besprekingen die er geweest zijn. Ik
dacht dat het College daar toch niet zoveel moeite mee
zou moeten hebben. Het enige waar U het moeilijk mee
heeft zijn de adviezen die naar Binnenlandse Zaken
zijn gegaan en waarin U misschien per ongeluk
inzage hebt gehad. U weet daar misschien toevallig
iets van af maar U bent er niet verantwoordelijk voor.