16 wenners fan Wurdum sizze ho mar. Ik leau dat wy de heineaze wei net opgean rnoatte en oerspiel ao aoarpen mei frjemae ynwenners. Yn piaK. fan de yn- tegraesje fan de doarpsDifoiking krije wy krekt hwat wy net hawwe moatte, de desyntegraesje. Wy nawwe dat op de harksitting yn Wurdum neard(De heer Tiekstra (weth.)uus urbanisatie?). Né, Jo utte my net utprate, dat dogge Jo wol ns taker net. Ik sei oac wy in geiiedelike groei hawwe moatte fan de doarpen. Wy moatte it net fëststelle op bipaeide sifers, sa t dit byg. yn de provinsiale nota stiet, dat in sintrumdoarp 3.UU0 ynwenners hawwe moat. Wy moatte in doarp as Wuraum stadich groeije litte. As wy ien fan oy fin gers ütgroeije litte is it de fraech oft dy oare fingers ek noch ütgroeije moatte. Op sa n manier koe it wol ris 111 untoislein doarp bliuwe. Ik akseptearje folslein net de getallen dy't yn dizze struktuernota neamd wurde. Ik leau dat wy us halde moatte oan de reali teit dy't wol in bytsje oars is. Hjir komt noch by dat dit hiele proses fan de „gebundelde deconcentratie" wer trochkrüst wurdt troch in nota fan de hear Gruij- ters. Hy seit: De minsken moatte wer nei de sted werom, hwant de stêd is it branpunt fan de kultuer. Nou wurde der wer maetregels nommen om de lju wer nei de stêd ta to lüken. Op planologysk gebict is it yn Nederlan altyd in soarte fan heaislachtich bi lled. It is krekt de slinger fan in klok, in kwestje fan de iene kant nei de oare kant. Fan bilied is amper sprake. Wy binne allegearre bihept mei it „groeisyn- droom", alles moat groeije en greater wurde. It twadde punt is de hear Heidinga hat hjir torjocht op wiisd dat der net folie oerienstimming is tusken provinsiale plannen en gemeentlike plannen. Ik neam byg. it Tsjebbe de Jongsreedtsje, dat is de forneamde dyk fan Boalsert nei Ljouwert. Hwa't lang genöch yn de Steaten sit en dan mar lang genöeh oanhaldt op in bipaeld punt wurdt dêr foar bileane mei in dyk of sa hwat. Der moast sa nedich in dyk komme fan Boalsert nei Ljouwert. Sa't de hear Hei dinga al sei, it forkear fan de westkant komt aensens Ljouwert yn op it Europaplein. Dit plein is nou al forstikt en slibbet al fol. De provinsiale oerheid skipet üs eins op mei in forkearsstream streamke dy't net öfstimt is op de polityk op forkearsgebiet fan de gemeente Ljouwert. Ik fyn dizze dyk hy is hjir net oan de oarder fansels in forknoeijen fan it lanskip en it hie folie better west as men de bisteande wegen forbettere hie. Mar de iene flater fan de oerheit mak- ket in oare flater nedich. Nou moat der sa nedich in dyk lans it Van Harinxmakanael oanlein wurdc om de forbining mei it forkear nei it eastlike part fan de stêd to forsoargjen. Ik leau dat dit in tokoart is oan provinsiael bilied en ek oan gemeentlik bilied. Der binne hjir al safolle dingen oer it struktuerplan sein. Ik leau dat it better wêze soe de hear Van der Wal suggerearet om alles wer oer to dwaen, mar dan hawwe wy wer fjouwer, fiif jier wurk of noch langer om de ütgongspunten, de doelstellingen op 'e nij to bisjen. (De heer P. L>. van der Wal: Dan be ginnen we toch opnieuw.) Hwat wy hjir nou oanbean krije is nou al foraldere en oer tsien jier is it hielen dal foraldere. Dan sitte wy mei de fruchten dy't wy net hawwe moatte, rüpstekkerige fruchten. De heer Tiekstra (weth.)Ik twijfel of ik zal be ginnen met te zeggen „graag" of „in vredesnaam". Ik wil er de Raad aan herinneren dat de werkzaam heden voor de stuctuurnota van december 1971 zijn begonnen in het jaar 1969, naar ik meen, uiteraard op basis van de informatie die in die tijdsperiode be schikbaar was. Niemand kan op dat moment anders handelen dan naar de wetenschappen en de inzichten zoals die op dat moment beschikbaar zijn. Het is dus vrij gemakkelijk om achteraf zo'n produktie te kra ken en daarover te spreken gelijk de heer Van der Wal deed, alsof er een stel stommelingen aan het werk zijn geweest die beter moesten weten. (De heer P. D. van der Wal: Ik vind dat ze verkeerde uitgangspun ten hebben genomen.) Ik kom wel bij de heer Van der Wal, want hij zegt dat als uitgangspunten zijn genomen de tweede nota Ruimtelijke Ordening en het rapport Friesland in het jaar 2000. Als hij goed ge lezen had dan had hij kunnen weten en ook van avond in de Raad kunnen zeggen dat de commissie die aan dit structuurplan tot en met het jaar 1971 gewerkt heeft welbewust onder die getallen is gaan zitten. De getallen van de tweede nota Ruimtelijke Ordening variëren van 150.000 tot 250.000. Misschien heeft de heer Van der Wal die aantallen daar niet bij gehanteerd, maar dat laat ik verder in het midden. Ik moet nog iets zeggen en dan kom ik bij mevr. Visscher-Bouwer. Zij zegt: De taakstelling is nog steeds 116.000, hoewel wij dat aantal wel wat geminiseerd hebben naar een orde van groottte van 90.000 a 100.000. U zult dit, zegt zij, moeten doen op basis van binding van de natuurlijke aanwas. Ik kan de Raad meedelen dat juist dit aantal toenmaals is ontstaan op basis van binding van de natuurlijke aanwas. Maar wie waren wij dat wij konden voorzien dat de natuur lijke aanwas de marsroute zou kiezen die hij gekozen heeft. En wie zijn wij nu vanavond in de Raad dat wij de veronderstelling zouden durven hanteren dat de na tuurlijke aanwas zoals hij nu is dezelfde zal blijven. Nog afgezien van het feit dat er zich ook ontwikkelin gen kunnen voordoen buiten de natuurlijke aanwas, die leiden tot vergroting van de stedelijke bebouwing. Ik geloof dat het altijd een goed beleid is om, wat de ruimte betreft mevr. Visscher heeft dit terecht aan gegeven zoveel aan te bieden dat binnen het model dat men hanteert ook inderdaad de ruimte aanwezig is om ontwikkelingen op te vangen. Een gemeentebestuur schiet tekort als het, als er zich op een bepaald ogen blik ontwikkelingen voordoen, geen goed antwoord kan geven. Ik dacht dat dat een duidelijke zaak is. Ik ge loof dat we hier niet zo lang over hoeven te discus siëren na de beslissing die de Raad heeft genomen. Het model dat uitgangspunt is, is het model met inbe grip van Camminghaburen. Mevr. Visscher zegt: Maar als U dat uitgangspunt hanteert en het zou te hoog liggen dan zou U met het voorzieningenniveau ook wel eens aan de hoge kant kunnen liggen. Ik moet voor die gedachtengang toch wel waarschuwen. Het is niet zo dat wij ik dacht dat de heer Schaafsma daar ook op doelde voor het voorzieningenniveau moeten uit gaan van het veronderstelde inwoneraantal van de stad Leeuwarden, los even van de vraag of dit 90.000, 100.000 of 116.000 zal zijn. Het is zo dat wij voor wat betreft het voorzieningenniveau hebben uit te gaan van de eisen die het functiepatroon van de stad t.o.v. de grote regio nu eenmaal stelt. Laten we wel wezen, als het proces van suburbanisatie inderdaad voort zou gaan, dan betekent dat dat er t.a.v. het verkeer de heer Heidinga wijst daarop en de heer Singelsma gaat er aan voorbij voor wat het woon-werk-verkeer be treft van buiten de stad naar de stad voorzieningen moeten worden getroffen, opdat we inderdaad onze functie binnen een groot gebied van de provincie Fries land kunnen vervullen. Leeuwarden heeft een taak die ver uitgaat boven zijn eigen behoeftepatroon. Leeuwar den heeft als hoofdstedelijk centrum een duidelijke taak t.o.v. een groot gebied en we moeten ons er duidelijk voor hoeden dat de gemeente Leeuwarden niet in staat zal zijn die taak te vervullen. Dan komen we, dacht ik, op een lijn terecht die betekent dat wij de functie van Leeuwarden gaan aantasten. Ik maak nu en passant een opmerking die ook uit de discussie naar voren is gekomen, waarbij de voor onderstelling werd geuit dat de bestaande ruimte voor woningbouw mede bepaald kon worden aah de hand van woongebieden die op het ogenblik deze functie nog hebben, maar die binnen het kader van het stadsver nieuwingsproces weer een nieuwe woonfunctie zouden moeten krijgen. Ten eerste stel ik nadrukkelijk vast dat in die woongebieden de woonfunctie dan meestal uit dunnend zal zijn. Ik dacht dat ik in deze Raad met alle vrijmoedigheid mag zeggen dat hij toch wel weet dat voor het rehabilitatieplan van de Transvaalwijk toch zeker een honderdtal woningen moeten sneuvelen. Dat betekent dat het aantal woningen in dit soort ge bieden zal verminderen. Maar het betekent tegelijkertijd dat we ook bij voorbaat een herhuisvestingsmogelijk- heid, als we met de stadsvernieuwing beginnen, zullen moeten kunnen bieden. En dat moet nu juist uitgere kend in deze nieuwbouwgebieden mogelijk zijn, willen we althans voorkomen dat de bevolking van Leeuwar den nog verder doorzakt dan al gebeurd is. Ik dacht dat het een goed beleid zou zijn dit proces te voorko men. 17 Mevr. Visscher heeft een opmerking gemaakt m.b.t. de uitbreiding van de dorpen. Ik moet misschien een vervelende opmerking maken, maar in de tijd dat ik wethouder van deze hoofdstad ben geweest heb ik heel duidelijk de klachten meegemaakt over het platteland loopt leeg, de dorpen hebben geen autonome zelfstan dige groeimogelijkheden meer, alles trekt weg uit de dorpen. Deze klacht bestond niet alleen landelijk in de vijftiger en in het begin van de zestiger jaren, maar die gold ook m.b.t. de mogelijkheden die de dorpen op het grondgebied van de gemeente Leeuwarden werden ge boden. Dan verbaast het mij bijzonder dat de heer Sin gelsma kennelijk voor wat het proces van de suburba nisatie betreft hij vertaalt dat nu in „gebundelde deconcentratie" onderscheid maakt tussen de dorpen die op het grondgebied van Leeuwarden liggen en do dorpen die buiten dat grondgebied liggen. Kennelijk is dat onderscheid er bij de heer Singelsma wel; bij deze wethouder is dat onderscheid er niet. Het is uitgesloten dat de dorpen op het grondgebied van de gemeente Leeuwarden zouden kunnen groeien op basis van een eigen zelfstandige groeimogelijkheid. Dat zal altijd ge beuren de heer Singelsma zegt het trouwens ook door import van buiten af. Dat is het beeld en daar kunnen we de kop niet voor in het zand steken. Als we willen proberen dit nog aan het adres van mevr. Visscher de dorpen inderdaad gezond en levens krachtig te houden dan zal dat niet anders kunnen dan door groeimogelijkheden aan deze dorpen te bie den. Of de wijze waarop dit gebeurt in Goutum nu de beste is, daaraan is redelijke twijfel mogelijk. Maar ik dacht dat dit ook een beleid is geweest dat m.b.t. Gou tum door de Raad welbewust is gevoerd. Ik moet er aan herinneren dit ter voorkoming van legendevor ming dat in de rapportering omtrent Wirdum dat heet dan „Groot-Wirdum" ook onzerzijds na drukkelijk is gesteld dat naar ons oordeel de groeimo gelijkheden van Wirdum ongeveer in de orde van groot te moesten liggen van 30 a 40 woningen per jaar. Dat conflicteert dat wisten wij met het plan dat vori ge week in Wirdum is besproken. Dat is voor ons geen nieuw feit, dat was al zo. De Raad zal daarin straks duidelijk een standpunt moeten innemen. Ik herinner er alleen maar aan dat wij voor Wirdum ook echt niet een expansieve groei hebben voorzien. Een regel matige groei hebben we wel voorzien. Die regelmatige groei vindt zijn impuls niet vanuit Wirdum zelf, hij vindt zijn impuls vanuit het verlangen om in plaats van in de stad in de dorpen te leven. Het is niet mijn verlangen, ik verkies de stad boven het dorp. Mevr. Visscher heeft een beschouwing gewijd aan datgene wat wij zoëven hebben vastgesteld, het plan Camminghaburen. Mevr. Visscher heeft het dan over de noordzijde. Ik haak dit even aan aan haar beschou wing rondom Hemrik. Ik meen dat, als we de feitelijke situatie op het ogenblik onder ogen zien, de noordzijde van Camminghaburen een betere relatie heeft met de stedelijke bebouwing van Leeuwarden dan de Hemrik wat de woonfunctie betreft. Ik dacht dat dat een heel erg duidelijke zaak is, afgezien nog van het feit dat de feitelijke situatie m.b.t. de Hemrik precies omge keerd ligt dan die m.b.t. Camminghaburen. In Cam minghaburen is de noordelijke 100 ha op peil gebracht en in de Hemrik is de zuidelijke 100 ha op peil ge bracht. Mevr. Visscher moet zich terdege bewust zijn van het feit dat de oppervlakten van deze twee plan nen elkaar weinig ontlopen. Ze zullen allebei ten naaste bij 200 ha groot zijn. Dat betekent niet 200 ha uitgeef- baar terrein. Het noordelijke deel van de Hemrik ligt dus nog in ongerepte staat en het zuidelijke deel van Camminghaburen ligt ook nog in ongerepte staat. Dat betekent dat we deze feitelijke situatie als uitgangs punt hebben te nemen. Het betekent niet dat er geen belangstelling zou zijn voor vestiging van industrieën in de Hemrik, want dat is bepaald wel het geval. Of het uitgiftetempo zo hoog zal liggen als in het verle den met andere industrieterreinen het geval is geweest, is een heel andere vraag. Ik herinner de Raad er nog aan dat wij, globaal gesproken, telkens gewerkt heb ben met industriegebieden die varieerden in orde van grootte van 15 a 30 tot iets van 72 ha. Dat laatste was wel het grootste. In de Hemrik werken we met een uitgeef baar gebied van, totaal gezien, 169 ha, dacht ik. Globaal gesproken, hoor. Dat is natuurlijk wel een verschil en het betekent ook dat het niet bij voorbaat uitgesloten is dat omtrent de inhoud van het bestem mingsplan van de Hemrik te gelegener tijd nadere be slissingen zouden kunnen worden genomen. Ik waar schuw de Raad er wel voor dat de ontwikkelingen van de activiteiten in de derde sector ik denk vooral aan de diensten en ik denk ook aan de onderwijssector op een gebied zoals ik U zoëven heb aangeduid ver moedelijk niet aantrekkelijk zullen zijn, tenzij het om grote oppervlakten terrein gaat. Tot op heden gaat het meer om vierkante meters vloeroppervlakten. Ik geloof niet dat men kan zeggen dat de Hemrik in dat opzicht op enigerlei wijze een alternatief zou kunnen zijn. Mevr. Visscher heeft nog een beschouwing gewijd aan de kaalslaggebieden en zij heeft gesuggereerd de verhouding hoogbouw-laagbouw weg te laten. Over de kaalslaggebieden heb ik al een opmerking gemaakt. Naar mijn mening is het bijzonder belangrijk dat we de ontwikkeling van het hoger onderwijs zoveel mo gelijk proberen te koppelen, te relateren aan het bin nenstedelijk gebeuren. Daar is, dacht ik, ook een heel duidelijke voorkeur voor vanuit universitaire kringen. Welnu, ik meen dat het geen verstandig beleid van de Gemeenteraad van Leeuwarden zou zijn om deze voor keur niet te volgen. Ik dacht dat het van het hoogste belang zou zijn dat we een optimale mogelijkheid bie den aan de ontwikkeling van het hoger onderwijs en dan, zoals ik zeg, gerelateerd aan het binnenstedelijk gebeuren. Dat betekent dat ik een duidelijke voorstan der ben van de bestemming universitaire voorzieningen op een bestaand kaalslaggebied. Voor toekomstige kaal slaggebieden ik gebruik dit woord, ik kan dat in alle goedmoedigheid gebruiken die hun woonfunctie behouden geldt wat ik zoëven al heb gezegd: m.b.t. het hele proces van de stadsvernieuwing dat we, dacht ik, de komende 10, 20 jaar ingaan. Maar het betekent tegelijkertijd dat er herhuisvestingsmogelijkheden moe ten zijn en die mogelijkheden zullen gevonden moeten worden in nieuwe woongebieden. Mevr. Visscher heeft ook nog een beschouwing ge houden over het dorp Huizum m.b.t. de industriegebie den. Ik kan me maar één industriële bestemming voor stellen in het ontwerp-bestemmingsplan van het dorp Huizum; dat is een gevestigde industrie i.e. de Faber Haardenfabriek. Ik kan mij voorstellen dat er ten noor den van de Huizumerlaan i.v.m. de aanwezigheid van de veiling nog enige ruimte gelaten wordt, maar ik kan mij geen andere industriebestemming voor dit ge bied voorstellen. Iets anders is wanneer mevr. Visscher spreekt over het gebied rondom het oostelijke deel van de Tijnjedijk. Maar let op, wij blijven continu behoefte hebben aan vestigingsmogelijkheden voor niet te grote bedrijven die niet thuis horen op de industrieterreinen. Mevr. Visscher heeft zo'n bedrijfje al genoemd. Dan kom ik bij mevr. Brandenburg. Zij heeft een aantal beschouwingen gehouden en is buiten de stad om gegaan. Zij heeft een cri de coeur van mij tot de hare gemaakt; daar ben ik haar erkentelijk voor, ik heb dit ook al duidelijk laten blijken. Eén misverstand mogen we niet hebben en dat is dit. Als wij de aan wezige binnenstedelijke verkeersvoorzieningen daar reken ik ook de rondweg toe willen ontlasten, dan zullen we daarvoor buitenstedelijke voorzieningen moe ten treffen. Als we niet bereid zijn buitenstedelijke voorzieningen te treffen dan komt de belasting onher roepelijk op de binnenstedelijke voorzieningen terecht. Die ontwikkeling hébben wij niet in de hand; ik zeg dit nadrukkelijk. Wij kunnen voor de binnenstad als zodanig een aantal maatregelen treffen die een ver mindering van de verkeersdruk op de binnenstad be tekenen. Dat kan op allerhande wijzen, met voetgan gersgebieden, fietstracé's en al die toestanden meer; weg met geparkeerde auto's en al die praat meer. Maar dit betekent dan dat dat verkeer toch naar die voorzieningen gaat die beschikbaar zijn en dat kan leiden tot overbelasting van de beschikbare voorzienin gen; dat kan dan weer leiden tot het proces van aan leg van buitenstedelijke voorzieningen, dus buitentan genten. Ik geloof dat, als wij willen voorkomen dat de belasting op de rondweg te hoog wordt, wij eerder zul len moeten kiezen voor buitenstedelijke voorzieningen dan dat wij de rondweg zelf zouden gaan reconstrueren. Een andere zaak is ik zeg dit ook maar weer in alle

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1974 | | pagina 9