4 het, zoveel kost het, dat is er voor te leveren. Die din gen zullen op tafei moeten komen en als dat niet kan dan dacht ik dat het moeilijk wordt om door te gaan. Het tweede is dit. Wij kunnen metelkaar boos zijn op dit bureau, maar we moeten misschien toch een vorm vinden om door te gaan met dit bureau. Het zou voor het bureau ook niet aardig zijn dat het door de lan delijke pers wandelt als een bureau dat afgedankt is, o.m. door de gemeente Leeuwarden. Dat is voor dat bureau niet een aantrekkelijke situatie. Misschien dat je ook wel, los daarvan, gewoon als Raad zou moeten zeggen: Och, laten we ondanks dit alles genade voor recht of voor De Regt laten gelden. Dat zou er toe kunnen leiden dat U als College tegen dat bureau zegt: De Raad wil U best de gelegenheid geven om Uw werk in deze Gemeente af te ronden, zij het bin nen financieel acceptabeler grenzen dan U die op dit moment trekt; daar is over te praten. Dat zou een derde gegeven zijn. Nu dacht ik dat het College dat maar eens moest gaan doen. Over zoveel tijd komt dan een college bij een raad terug het dan optre dende college en de dan fungerende raad van de ge meente Leeuwarden die er, dacht ik, wel aanspraak op mag maken en moet maken dat hij helemaal in het overleg, bij alle suggesties, eventueel voorstellen, wordt betrokken die uit het onderhoud van U met dit bureau naar voren zijn gekomen. Hiermee heb ik, dacht ik, het standpunt van een grote meerderheid van mijn fractie duidelijk naar vo ren gebracht. Wij zullen tegen dit voorstel stemmen, maar wij vinden wel dat wij aan het College de op dracht moeten geven: Ga praten met dat bureau. Ik heb daartoe een ontwerp-voorstel gemaakt. Ik dien dat in de eerste ronde nog niet in, dat is haast nooit te doen gebruikelijk. Ik zal de tekst er van wel voorlezen; die is gemakkelijk te volgen voor iedereen die tot nu toe mijn betoog heeft willen en kunnen volgen. Af hankelijk van het antwoord, eventueel van de bijval met dit voorstel de intekening wordt hierbij open gesteld zou in de tweede ronde mogelijk dit voor stel kunnen worden ingediend. De ontwerp-tekst luidt: „De Raad der gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 5 augustus 1974, gehoord de discussies over het voorstel tot verhoging van het krediet voor het Ingenieursbureau voor Verkeerskunde, draaft het Col lege van Burgemeester en Wethouders op dit bureau mede te delen dat de Raad nog steeds uitgaat van het oorspronkelijke krediet, eventueel te verhogen met een bedrag voor loon- en prijsstijgingen, en een nauwkeu rig inzicht wil hebben in de produktie die het bureau zich voorgenomen had voor dit bedrag te leveren, draagt het College tevens op dit bureau kenbaar te maken dat de Raad het I.B.V. alsnog in de gelegenheid wil stellen zijn werkzaamheden in deze gemeente af te ronden binnen voor de Gemeenteraad beter aan vaardbare financiële grenzen, en verlangt tijdig in een volledig overleg over daartoe strekkende suggesties c.q. voorstellen te worden betrokken." Dit is het verhaal dat ik in eerste instantie beloofde. Ik heb het met enige spijt uitgesproken, maar U weet waarom ik gemeend heb het zo te moeten brengen. Ik heb geprobeerd het zo nuchter en emotieloos mogelijk naar voren te brengen, hoewel, wanneer ik er vorige week over had moeten praten, het misschien op een heel andere manier gebeurd zou zijn. De heer Heidinga: Wij hebben dit voorstel vorige week in de Commissie Ruimtelijke Ordening uitvoerig besproken. Ik had mij voorgenomen om hier een beetje van leer te trekken, maar ik doe dat niet. Ik sluit mij bij de heer Vellenga aan. De heer P. D. van der Wal: Wij hikken natuurlijk ook enorm tegen dat bedrag aan. Deze kwestie is ook in de Commissie Ruimtelijke Ordening aan de orde geweest. Nu moet ons van het hart dat de produktie die we tot nu toe van dat bureau hebben gezien ons ook niet voor 100% bevredigt; dit is een beetje eufe mistisch uitgedrukt. Zo'n bureau is toch vaak eenzijdig op het autoverkeer gericht; dat blijkt ook nu weer uit de produktie die we tot nu toe gezien hebben. Wij voelen niets voor deze verdubbeling het is zelfs meer dan een verdubbeling van het krediet. Er worden diverse oorzaken genoemd voor de forse ver hoging van het krediet, maar ik vraag mij af of wij als opdrachtgever al dat soort dingen moeten gaan betalen. Kortom, ik kan mij helemaal aansluiten bij hetgeen de heer Vellenga gezegd heeft en ik zou zijn motie mede willen ondertekenen. De heer J. de Jong: Ook ik kan hier kort over zijn. Er is in de Commissie Ruimtelijke Ordening lang en breed over deze kwestie gesproken. De heer Vellenga heeft, dacht ik, duidelijk naar voren gebracht wat de algemene lijn en de algemene gedachtengang in deze commissie was. Ook ik kan mij hier volledig bij aan sluiten. De heer Tiekstra (weth.): Ik zou willen beginnen met te zeggen dat het m.i. buiten kijf is dat een krediet dat door de Raad is uitgetrokken in november 1969, waaraan kostenramingen uit het jaar 1968 ten grond slag lagen, op dit moment niet meer voldoende is voor het uitvoeren van de toenmaals gegeven opdracht. Ik wil er nog aan toevoegen dat in die omstandigheden nog niet nauwkeurig vast stond van welke aard en in houd een dergelijk verkeers- en vervoersonderzoek moest zijn. In feite betekent dat dat er, al stond het programma in hoofdzaken vast dat heeft ook dui delijk gestaan in het boekwerk dat toenmaals bij de stukken ter inzage heeft gelegen in het gedetail leerd uitgewerkte programma in de loop van dit on derzoek, gelet op de ervaringen die inmiddels met der gelijke verkeers- en vervoersonderzoeken elders in den lande zijn opgedaan, bepaalde verfijningen hebben plaats gevonden. Ik zeg dit vooral ook omdat het on juist zou zijn van de veronderstelling uit te gaan dat de toenmaals verstrekte opdracht en de daarbij beho rende ramingen dezelfde betekenis zouden hebben als een aanneemsom heeft. Dat is niet zo. De rechtsver houdingen liggen hier zeer duidelijk anders ik kom daar zo meteen op terug nog afgezien overigens van het feit dat geen aannemer in het jaar 1969 res pectievelijk na de periode van goedkeuring beginnend in 1971 nog een aanneemsom gestand zou doen die da teert uit 1969 respectievelijk uit 1968. Op deze opdracht zijn van toepassing de regelingen van de verhoudingen tussen opdrachtgever en adviserend ingenieur, goedge keurd door de Minister van Volkshuisvesting en Ruim telijke Ordening. Ik zeg dit omdat de Raad zich bewust moet zijn van het feit dat door het verstrekken van die opdracht, afgezien van het verzoek tot kredietbe waking, uiteraard door de verrichte werkzaamheden verplichtingen aan dit bureau zijn ontstaan. Dat is het eerste punt. Het tweede punt is ik vraag hiervoor de uitdruk kelijke aandacht van de Raad dat in november 1969 het eerste krediet werd verstrekt. Maar we hebben moeten wachten tot eind 1970 eer de toenmalige direc teur van de Dienst Openbare Werken machtiging kon krijgen tot het verstrekken van de opdracht; hij heeft dat toen ook gedaan op de wijze zoals de heer Vellenga zegt. Dat betekent dat in februari 1971 het Ingenieurs bureau voor Verkeerskunde de opdracht heeft geac cepteerd. Toen begon het overleg. Ik wil de Raad niet onthouden dat wij al vrij vroeg getracht hebben dit krediet onder bewaking, onder controle te krijgen, maar dat er begin 1972 nog geen enkele aanleiding bestond voor de veronderstelling dat er een krediet overschrijding zou plaats vinden. Ik attendeer de Raad er op dat uiteraard in de betalingen zoals die nu ge daan worden niet alleen de aanmerkelijk hogere B.T.W. ligt opgesloten dat scheelt misschien over de looptijd van het onderzoek gemiddeld 10 maar bovendien de prijsexplosies van de afgelopen jaren. Eind 1973 om nauwkeuriger te zijn, oktober 1973 was intern be kend dat de overschrijding op dat moment een bedrag van f 87.500,zou belopen. Het College heeft zich hier op in februari 1974 beraden en de conclusie getrokken: een informatie aan de Raad is pas volledig als ook ge zegd kan worden tot welke hoogte de bedragen kun nen oplopen bij voltooiing van de opdracht. Ik heb dit soort discussies eerder meegemaakt in de Raad. De Raad zou, als wij een tussentijdse verhoging van het krediet zouden hebben gevraagd, onmiddellijk gevraagd hebben: Hoe hoog komen uiteindelijk de kosten van dit onderzoek? Ik dacht dat die vraag ook terecht zou zijn. Het College moest dus, zich bewust zijnde van 5 het feit dat deze vraag er zou komen, een poging doen een complete informatie tot stand te brengen. Die complete informatie is dan tenslotte van het eerste halfjaar van 1974 en heeft betrekking op de volledige afwikkeling van het onderzoek. Dat betekent de kre- dietverhoging die wij nu aan de Raad voorstellen. Het is, dacht ik, wel duidelijk de heer Vellenga attendeert hier ook op dat in deze hele ontwikke lingsgang overleg met het Ingenieursbureau voor Ver keerskunde niet bij voorbaat onmogelijk is. Ik dacht dat overleg wel mogelijk zou zijn. Sterker nog, ik heb er vanmiddag met de verantwoordelijk ingenieur, de heer De Regt, tussen twaalf en één uur een uitvoerig gesprek over gehad. Maar ik waarschuw voor de voor onderstelling dat men, uitgaande van het bedrag van f 335.000,resp. f 350.380,in staat zou zijn om de zaak af te sluiten met een misschien versnelde rappor tering. Ik zeg dit omdat op dit moment niet alleen al een belangrijk deel van deze kosten gemaakt zijn, maar omdat ook het onderzoekmateriaal gereed ligt ter ver werking en waarschijnlijk voor een deel al in verwer king is. Dan dacht ik dat het in deze situatie toch eigenlijk nuttig zou zijn dat deze Raad dit project, dit krediet in die zin ook af maakt. Een ander punt is ik heb daar alle begrip voor dat de Raad eigenlijk voelt een te grote afstand te hebben tot dit soort projecten, dat laat ik het an ders formuleren de Raad eigenlijk voelt te weinig betrokken te zijn bij dit soort projecten. In die zin zou de suggestie, het voorstel van de heer Vellenga waar schijnlijk constructief kunnen werken. Ik geloof dat wij, zoals wij er nu voor staan, op dit moment toch eigenlijk wel van de Raad zullen moeten vragen er komt ook nog een tweede instantie het totale krediet, zoals het nu geraamd is, toe te staan. Waarom zeg ik dit? Omdat op het ogenblik wel duidelijk is - aan de hand van gegevens die landelijk beschikbaar zijn dat dit soort onderzoeken gemaakt worden tegen een prijs waarbij Leeuwarden echt nog niet hoog is. Die prijs varieert al naar gelang van de grootte van de stad van f 7,50 tot f 10,per inwoner. Ter illustratie doe ik de Raad de mededeling dat nog kort geleden de Raad van de gemeente Tilburg voor een zodanig onderzoek in eerste aanleg een krediet van een miljoen heeft toegestaan. Ik onderstreep de omstandigheid dat bestuurlijk ge zien het Gemeentebestuur, de Gemeenteraad zijn werk niet goed kan doen als deze rapportering er niet is. Wij kunnen nu natuurlijk wel tegen het verschijnsel verkeer aanschoppen, maar de Gemeenteraad zal in zijn bestuurlijke verantwoordelijkheid dit verschijnsel moeten kennen, ook om te weten welke maatregelen bij deze problematiek horen. Dat ten eerste. Ten twee de de heer Vellenga attendeert er terecht op is dit een vereiste voor de kapitaalsubsidiëring van rijks wege voor het tot stand brengen van bepaalde grote werken. Ik wijs er op dat dit b.v. in aanmerkelijke mate geldt voor de aanlegkosten van het buitenoost- tangent. Ten derde zou ik willen opmerken dat het op dit moment, gegeven de stand van het onderzoek en gegeven de stand van de verwerking, spijtig zou zijn wanneer het materiaal dat nu beschikbaar is niet meer ter beschikking zou komen voor de afwerking van het onderzoek. Het onderzoek verkeert in een zo danig stadium de rapportering kan in het eerste halfjaar van 1975 tegemoet worden gezien dat ik dacht dat het goed was dat wij nu doorwerken. De heer Vellenga heeft een motie ingediend. Ik heb, materieel gezien, geen bezwaar tegen deze procesgang. Ik heb wel bezwaar tegen de omstandigheid dat deze Raad op dit moment dit krediet nog niet beschikbaar zou willen stellen, ook al omdat ik wel voorzie dat het in de huidige situatie, rekening houdende met de om standigheid dat er na 1 september een nieuwe Raad optreedt, toch wel een enorme hoeveelheid tijd zou ver gen om dit uit te zoeken. Ik zou dan aan de Raad wil len zeggen: Stelt U dit krediet beschikbaar, begeleidt het onderzoek zoals U wenst vanuit de Raad zoals voorgesteld door de heer Vellenga en laten B. en W. de verplichting op zich nemen om, zodra het onderzoek van het I.B.V. en eventueel Rijkswaterstaat is voltooid, nader bij de Raad terug te komen omtrent het resul taat van dat onderzoek. Het lijkt mij niet bij voorbaat onmogelijk om b.v. het rapporteringsprogramma in te perken, maar ik kan daar op het ogenblik bepaald geen oordeel over geven. De heer Vellenga is ook wel bekend met de omstandigheid dat dit soort onderzoe ken nogal sterk staan onder de invloed van de op vattingen van Verkeer en Waterstaat, waarbij naar mijn mening de bemoeienis met en de invloed op de kosten van deze onderzoeken niet in een enigermate redelijke verhouding staan tot de bedragen die Rijks waterstaat hiervoor beschikbaar stelt, nog afgezien van het feit dat het provinciaal bestuur van Friesland vrijwel kosteloos de beschikking krijgt over deze in formatie, hetgeen m.i. ook geen gezonde zaak is. Ik dacht hiermee in eerste instantie wel te hebben geantwoord. Ik merk wel wat ik in tweede instantie nog te beantwoorden krijg. De heer Vellenga: Ik heb en dat is niet voor de eerste keer wel bewondering voor de manier waar op de Wethouder de zaak probeert te verdedigen. Hij vindt het zelf natuurlijk ook niet een zaak waar hij geweldig happy mee is; dat zal overigens waarschijn lijk voor alle leden van het College van B. en W. wel in gelijke mate gelden. Ik stel mij voor dat, wan neer sommige leden van het College van B. en W. aan deze kant van de tafel zaten, zij zich bij voorbaat al in de handen hadden gewreven om hier ook een lekker nummertje over weg te geven. Alleen, op dat punt hoor je je dan zelf wel eens een klein beetje te beheersen. Maar goed, de heer Tiekstra heeft zijn best gedaan, we zullen dus ook niet op hem schieten, maar gewoon een paar contra-opmerkingen maken. Ik heb ook bewondering voor de Wethouder omdat hem dui delijk was dat datgene wat ik naar voren heb ge bracht namens een grote meerderheid van mijn fractie alras de opvatting bleek te zijn zoals die in alle hoe ken van de Gemeenteraad heerst. Desalniettemin is hij onverdroten doorgegaan met een aantal dingen zo 'naar voren te brengen, waarvan ik zeg: Akkoord. Ik reageer daar op de volgende manier op. Kijk, zijn hoofdargument deel ik; je kunt niet het laken doorsnijden, je moet doorgaan. Alleen dan is mijn uitgangspunt anders. De heren moeten wel weten wat ze aan deze Raad hebben; we willen echt niet met ze kappen, we willen alleen proberen zaken te doen op een manier die zich verdraagt met de oorspronkelijke opzet, zoals wij vinden dat zulk een bureau zaken dient te doen met een gemeente als de gemeente Leeuwar den. Als de Raad niet het orgaan is dat daar nauwkeu rig op toeziet en op let, wie moet het dan in vredes naam doen. Dus wel doorgaan met praten, maar dan vanuit duidelijke posities, ook duidelijk begrensde po sities. Dat brengt met zich mee dat is mijn tweede hoofdreactie op hetgeen wethouder Tiekstra naar voren heeft gebracht dat wij moeilijk ontvankelijk kunnen zijn voor zijn klemmend verzoek: neem toch dit voor stel aan en verleen dit verhoogde krediet wel. Op dat moment is deze Raad door de knieën gegaan, op dat moment heeft de Raad gezegd: Bureau, wat je ook hebt gedaan, wij vinden het wel spijtig, wij vinden het wel jammer, wij vergieten er enige tranen over, wij uiten er enige woorden van felle kritiek over, maar aan het eind van de rit hier is de 7 ton, alsje blieft, ga maar door. Dat kan niet. Dat kan gewoon weg niet. Vandaar dat ik heb gezegd: Ik vind dat wij dit voorstel moeten verwerpen. Het derde punt dat de Wethouder met name noemt is dat deze Raad in deze samenstelling het karwei wat dit betreft dus eigenlijk af zou moeten maken. Anders ontstaat er enige vertraging; er moet een nieuw College komen, er wordt een nieuwe Raad geïnstalleerd, er worden be sprekingen gevoerd, enz. enz. Ik ben dat op zichzelf wel met hem eens. Alleen, de Raad kan zo weinig zaken doen, hij kan alleen maar zaken doen in die geest dat hij het voorstel aanneemt. En als de Raad dat nou niet wil, als de Raad dat nou niet kan naar mijn wijze van zien, dan vervalt dat argument. Over drie weken mag U wat mij betreft die gesprekken, waarom mijn voorstel vraagt, gevoerd hebben, maar ik weet haast bij voorbaat dat dat een onmogelijke opgave is; dat mag ik eigenlijk niet van het College vragen. Maar als U kans ziet om het te doen, vinden wij dat best en als dat dan een acceptabel verhaal wordt, nou dan is er met deze Raad het College weet dat ook altijd opnieuw te praten en zaken te

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1974 | | pagina 8