6 doen. Maar dat zit er gewoon niet in. Om die posities duidelijk te markeren zodat het bureau weet waar het aan toe is en weet dat deze Raad vanuit een soort zelf respect handelt zoals hij doet, blijft mijn overtuiging overeind staan: Nee zeggen tegen dit voorstel, maar wei doorpraten op een reële basis zoals dat hoort tus sen mensen die afgesproken hebben zaken te doen op die termijn en voor dat bedrag. Ik heb zelf ook al ge zegd: Ik kan mij voorstellen dat je zo'n oorspronkelijk bedrag moet verhogen met bepaalde bedragen; de tijd staat niet stil, lonen en prijzen staan niet stil, dat gaat altijd door, daar valt redelijk over te praten. Waar ik ook aan hecht en daarom staat het ook in dit voor stel is dat ik nog wel eens precies wil weten wat het I.B.V. aan de Gemeente heeft toegezegd voor dat oorspronkelijke bedrag te leveren. Daar zal toch wel een opzet van gemaakt zijn. In hoeverre is wat dat be treft de produktie achter gebleven? Dit soort dingen zou ik graag eens willen weten. We moeten antwoord hebben op deze vragen. Ik dacht dat de Raad zou kun nen zeggen: Jongens, kap er maar mee en we huren een nieuw bureau in, maar nee, deze Raad is, als mijn voorstel wordt aangenomen, bereid om deze mensen op nieuw de kans te geven dit werk af te ronden. Hun belang is ook ons belang, want terecht zegt de Wet houder: Wij hebben deze plannen nodig om de nodige miljoenen te kunnen vangen die van Verkeer en Wa terstaat afkomstig dienen te zijn. Deze zaken hebben een landelijk karakter, dat weet ik ook wel, daar wil ik ook nog wel proberen het nodige aan te doen met een andere pet op om de vroegere Commissaris van de Koningin nog eens te citeren maar ik heb hier ais raadslid te doen met dit voorstel in deze Gemeen teraad. Nu stel ik mij de orde van zaken zo voor wij kun- jHen hier altijd nog even overleg over plegen dat Uw voorstel eigenlijk eerst in stemming gebracht zou moeten worden. Wordt het aangenomen dan heeft mijn voorstel niet zoveel zin meer. Zou het worden verwor pen dan zou mijn voorstel in stemming gebracht moe ten worden. Ik dacht dat dat de gang van zaken moet zijn. U mag wat mij betreft ook zeggen: Goed, eerst over het voorstel stemmen. Maar ik heb het heel expres los van elkaar willen zienapart praten over het raads voorstel en daarover stemmen en mijn voorstel apart behandelen en er apart over stemmen. Maar goed, dat hoor ik zo meteen wel van Uw kant en als het niet al te moeilijk is dan zullen wij ons graag bij Uw wijze van zien m.b.t. de orde van de vergadering neerleggen. Ik kan U nog meedelen dat dit voorstel, behalve door mij, ondertekend is door mevr. J. Dijkstra-Bethle. hem en de heren O. Heidinga, J. de Jong, J. B. Singel- sma en P. D. van der Wal. Dit om enige indruk te gevenenz. De hear Miedema: Ik hie dochs noch wol bihoefte oan in pear ynformaesjes. De hear Vellenga syn foar stel sprekt my wol oan. Allinnich, hy giet der fan üt en as wy dat foarstel stypje dan geane wy der fan üt dat dat buro mis west hat. De hear Vellenga seit op in gegeven momint: It buro hat mis west yn tiid en yn jild en it Kolleezje hat it net goed dien. Ik haw myn twifels dêroer. Yn it foarste plak dy tiid. As wy yn 1969 in foarstel oannimme en troch goedkarringen en prosedures ensfh. kin it pas yn 1971 gund wurde, dan kinne wy net bést steande halde dat it buro, hwat de tiid oangiet, mis west hat en dat it buro dit witte litte moatten hie. Wy wisten dat it foarstel oardeljier letter gund wie en dy minsken koene har dus net oan de tiid hülde. Yn it twadde plak hawwe der „verfijningen" west, alles is djürder wur- den. Dit is troch dy tiid kommen, mar ek omdat it ündersyk mear omfette hat as yn de feitlike opdracht stie. Nou is myn fraech: Hawwe de „verfijningen" en de oanpassing fan de computerprograms plak foun nei oerliz mei it Kolleezje? As dat sa is dan kinne jo net bést sizze dat it buro mis west hat. As yndied yn oerliz mei it Kolleezje de foroarings fan de op dracht plak foun hawwe dan tocht ik dat it Kolleezje op dit momint by steat wêze moast om antwurd to jaen. Mar as de hear Vellenga gelyk hat dat it buro mis is yn tiid mar foaral yn jild, dus dat it bidrach to heech is dan moatte wy dêr üt konkludearje dat it Kolleezje in to hege rekken akseptearret en oan üs foarleit. Mar dat wol my hast net oan. Dêrom wit ik hast net hwat ik fan de ütwurking fan dit foarstel, as it oannommen wurdt, forwachtsje moat. Dan siz ik: As der dochs neat üt komme kin, hwerom dogge wy it dan. Ik tocht dat it Kolleezje dan better op dit momint sizze koe hwat der krekt bard is, hwant dat moat kinne. As it Kolleezje yndied mient dat it buro in to hege rekken ynstjürd hat en dat der reden is om dêroer to praten dan hat it sin om it foarstel fan de hear Vellenga en oaren oan to nimmen. Mar as it Kolleezje fan miening is dat de rekken goed is en dat is it fan miening oars wie de kredytforheging net yn de Ried brocht dan forwachtsje ik der net folie fan dat it Kolleezje dy't it mei dizze rekken iens is hjir hwat fan makket. Dan hat it ek gjin sin om dit foarstel oan to nimmen. Ear't ik myn stim bipael soe ik graech oer dizze dingen hwat mear witte wolle. Hiel earlik sein bin ik fan miening en dan wol ik fuort mar it efterste fan myn tonge sjen litte dat it Kolleezje mis west hat, dat it opdrachten jown hat büten de Ried om, hwertroch it rapport djürder wur- den is. It Kolleezje hat forsomme de Ried witte to litten hwat der eins barre moast en dat it yn forlian mei de tiid of om hwat foar reden ek opdracht jown hat; en nou sitte wy der mei. Mar dan giet it my to fier as wy as Ried yn it iepenbier sizze dat it Buro foar Porkearskunde mis west hat. Wy hawwe, tocht ik, net it rjocht om dat buro to bislculdigjen; wy moatte earst witte hoe't it sit ear't wy yn it iepen bier dat buro biskuldigje. Dat is myn slimste punt. Earlik sein tocht ik dat it sa wie dat wy foar de sa- folste kear gewoan mei de rêch tsjin de muorre set binne, dat dit bidrach bitelle wurde moat en dat wy allinnich it Kolleezje de skuld hjirfan jaen kinne. Mar dat kin ik op dit momint ek net dwaen, hwant it Kolleezje moat earst prate en dêr wachtsje ik nou op. De heer B. P. van der Veen: Ik vind dit wat een griezelige zaak, ik ken de zaak ook niet. Ik weet ook niet wat we doen als we het voorstel van de heer Vellenga volgen en of dat voorstel eigenlijk wel zo zeer ingegeven is door koele overwegingen of mis schien toch nog min of meer door het geprangde ge moed. Het is geen aangenomen werk geweest, zegt de Wet houder. Ik zie dat hij nu een boekje met bepalingen omhoog houdt, maar die bepalingen kunnen mij niets schelen. Het gaat over de overeenkomst die wij hebben gesloten met het Bureau voor Verkeerskunde. Als dit bureau aangenomen heeft om een bepaalde prestatie te leveren voor een bepaalde prijs, dan moet dit bureau dat doen en dan doen prijsstijgingen er niets toe. Ik heb begrepen van de Wethouder dat het geen aangeno men werk is, het is eigenlijk meer regiewerk of werk tegen uurloon of hoe dat ook maar heet in de aanne- merij; de heer Heidinga weet wel hoe dit gaat. Als je tegen dat tarief in uurloon of in regie gaat werken dan kost het altijd twee keer zoveel als je gedacht had; dat is logisch, dat is niks geen wonder. Een andere zaak is dat wij, als wij een prijs van 1969 met normale prijsstijgingen, inflatie, B.T.W. enz. verhogen, over een verhoging van 75% helemaal niet verbaasd zouden hoeven te zijn. Dat vind ik voor dit tijdsverloop vrij normaal. Als het zo is dat het niet een zaak is geweest van aangenomen werk, maar een opdracht die uitgevoerd is in uurloon en er begonnen is met een globaal inzicht in wat er zou moeten gebeuren dit ontwikkelt zich natuurlijk in de loop der tijden niet alleen aan de hand van de eisen die het College stelt maar ook aan de hand van de eisen die van buitenaf, Verkeer en Water staat of Provincie of weet ik veel, gesteld worden - dan ligt het voor de hand dat dat uit gaat lopen. Het is dan een heel trieste zaak dat de Raad plotseling tot de ontdekking komt dat het meer dan twee keer zoveel moet kosten als hij zich had vooorgesteld. Maar bij nader overwegen is dat voor mijn gevoel toch niet zo onbegrijpelijk als ik dit vandaag in deze zaal heb ho ren vertellen; zo vreemd vind ik dit niet. Nu de andere kant. Hebben wij dit resultaat nodig, ja of nee. Ik ben geneigd te zeggen: Wat er ook uit komt, het is nooit dat bedrag waard. Maar als U het nodig hebt omdat U op die manier van de Minister een paar miljoen kunt vangen welke wij anders niet zouden ontvangen, dan zou je kunnen denken: nou ja, 7 enfin, het is dan het spierinkje dat je uit moet gooien om de kabeljauw te vangen. Ik kan me dat voorstel len. Maar de heer Vellenga gaat er vanuit dat we niet op moeten houden; wij moeten gaan praten. En dat zie ik nou niet. Wat dat betreft heeft de heer Miedema zopas enige malen achterelkaar nuchtere taal uitge slagen toen hij zei: Hoe zit dat nu eigenlijk, is er een nota en moet die betaald worden? U hebt het natuur lijk laten nakijken op de Secretarie. Er is werk gele verd, er zijn uren besteed en die zijn in rekening ge bracht. Nu kunnen wij wel zeggen: Wij willen dat niet betalen. Goed, dan is er dat gele boekje, daar zal on getwijfeld een arbitrage-clausule in staan. Wij krijgen dan binnenkort een verzoekschrift of we maar willen opdraven; het bureau heeft dan een verzoekschrift aanhangig gemaakt waarbij wij verzocht worden om via een arbitraal vonnis dan maar te betalen wat van ons gevraagd wordt. Als wij van te voren weten dat wij er toch instinken, kunnen wij beter nu maar geen grappen maken en zeggen dat we tegen stemmen. Ik zou het geen enkel bezwaar vinden wanneer het Colle ge zou zeggen: Gehoord de wensen van de heer Vel lenga en de motie die hij door zoveel aanhang heeft kunnen laten tekenen, nemen wij dit voorstel terug en gaan wij eerst eens met dat bureau praten om te zien of er voor dit probleem nog een oplossing te vin den is. Ik dacht dat, als het zo is als ik vrees dat het is, er geen lieve moederen aan helpt, dat wij eenvoudig die centen versnoept hebben, dat wij die zullen moeten oetalen en dat het geen enkele zin heeft ook niet in het gezichtspunt van de heer Vellenga om er nu een streep onder te zetten. Wij willen de eindstreep ook halen, want dat is de enige hoop om er nog iets uit te slepen. En dan ben ik geneigd te zeggen: Laten wij dan niet de hele zaak overhoop halen, betaal in vredesnaam maar en geef dat krediet maar. De heer Van Haaren: Wij waren het in eerste in stantie de heer Van der Wal heeft dit ook al ge zegd helemaal eens met hetgeen de heer Vellenga hierover gezegd heeft. Ik dacht juist dat hij er enor me bezwaren tegen maakte dat de termijn en het be drag zijn overschreden zonder dat dat aan de Raad werd gemeld. Ik dacht dat dat de hoofdzaak van zijn betoog was en zo voelen wij dat ook. De Raad moet het maar slikken, de nota ligt er hij zal misschien wel klop pen en die heb je dan maar te betalen. Het punt is juist en daarom ben ik het helemaal niet met de heer Tiekstra eens dat de Wethouder zegt: Luister- eens, die kosten zijn al gemaakt, die gegevens zijn allemaal verzameld; dat is nou juist ons bezwaar. Ons bezwaar is dat het bureau maar rustig doorgegaan is met kosten te maken en al die dingen meer. Daarom is het ook helemaal geen argument om nu te zeggen: Daarom moeten wij wel met dat bureau verder gaan en moeten wij die nota maar accepteren. Die nota zal wel kloppen, dat geloof ik vast wel, als je het alle maal na gaat cijferen. Het grote punt is dat ze die nota zo hebben laten ontstaan en hebben laten groeien en groeien en het oorspronkelijk bedrag hebben laten verdubbelen zonder dat de Raad er op enige manier in is gekend, ergens met het idee in het achterhoofd dat gevoel hebben wij toch allemaal Ze pikken het wel en slikken het wel. Daarom ben ik het ook helemaal eens met het voorstel van de heer Vellenga dat je heel duidelijk moet stellen: Wij doen dat niet, wij wijzen dit voorstel af. Dat is het eerste punt. Het tweede punt is de heer Vellenga zegt dit ook hoe je verder moet. Ik zit daar ook ontzettend mee. Ik ben het met de heer Van der Veen eens als hij zegt: Het resultaat dat wij er van krijgen zal het geld nooit waard zijn. Er is ook het Ministerie dat dit soort dingen nodig heeft. Je zal op de een of andere manier verder moeten, maar dan voel ik er veel voor om dat te doen in de procedure zoals die door de heer Vellenga is voorgesteld. Er is ook het argument ge bruikt: Luister eens, dat gaat weer vertraging geven. Njou, met deze zaak zijn wij bezig vanaf 29 november 1969, toen zijn wij begonnen. Enige vertraging voor nader overleg met het bureau vind ik bepaald niet een punt als je ziet hoelang je nodig hebt om zover als we nu zijn te komen. Nogmaals, mijn fractie is het helemaal eens met het afwijzen van het voorstel en het aannemen van de motie. De heer Tiekstra (weth.)Ik ben de heer Vellenga tot op zekere hoogte erkentelijk voor zijn complimen teus begin. Ik dacht dat hij van mij ook geen ander begin verwacht had. Ik moet mij nu afvragen hoe ik deze zaak nu zal behandelen om toch nog enige nieu we elementen aan de discussie toe te voegen, anders wordt het vervelend voor de Raad. Tot op zekere hoogte heeft de heer Vellenga mis schien gelijk. Ik zeg dat met de nodige behoedzaam heid omdat ik ik heb dit in eerste instantie ook al gezegd begrip heb voor het feit dat de Raad door de grote afstand tot dit onderzoek, dit project moeilijk een oordeel kan geven over deze gang van zaken. Ik heb in het begin ook al duidelijk gesteld dat een groot deel van de tijdoverschrijding niet aan het bureau te wijten is. De hear Miedema hat dêr ek op attindearre. It buro is tusken in jier en oardeljier letter bigoun as yn novimber 1969 foründersteld wurde koe. Dat is het eerste. Het tweede punt is ik dacht dat dat ook erg duidelijk is dat door het Departement van Verkeer en Waterstaat de eis wordt gesteld dat het onderzoek programma ook met hun overlegd wordt en dat zij de inhoud daarvan ook kunnen bepalen. Dat heeft ten gevolge gehad ik kom nu op de begeleiding van het onderzoek dat zowel in het overleg tussen het I.B.V. en het Departement zelve als in het overleg in de stuurgroep, die onder mijn leiding vergadert, de uitbreiding mogelijkerwijs aan dat onderzoek zou zijn gegeven. Die uitbreidingen zijn op zich niet essentieel, het betekent dat er een aantal verfijningen in het on derzoek zijn aangebracht. Die verfijningen ontstaan vanuit een behoefte die de verschillende wegbeheerders die in zo'n project werken gemeente, pro vincie en rijk hebben aan informatie om trent het probleem waar dat bureau mee bezig is. Dizze saken ik kom dan wer by de hear Miedema hawwe wol yn it Kolleezje west. Een heel andere vraag is of, op het moment dat deze zaken zo liepen, ieder zich wel volledig bewust was van het feit welke kostenverhogingen daaruit voortvloeiden. Ik kan U wel zeggen dat in de laatste vergadering van de stuurgroep deze geadviseerd heeft het College heeft dat advies overgenomen om de doorberekeningen van een alternatief model niet te doen, eenvoudig om dat dat f 55.000,moest kosten. Toen hebben wij ge zegd: Wie dat wil mag dat dan wel betalen, maar de Gemeente betaalt dat stellig niet. Ik waarschuw dus voor de omstandigheid dat dit hele onderzoek ook onder invloed heeft gestaan van de opvattingen van derden en dat dat op zich niet is te wijten aan het I.B.V. (De heer Vellenga: U hanteert nu het begrip derden. In dat „derden" participeert het I.B.V. wel.) Nee, dat is het misverstand. Het I.B.V. doet niet meer dan opgedragen wordt om te doen (De heer Miedema: Door het College.) Dat doet het bureau uit eigen initiatief, niet meer. Daaruit kan voortvloeien het overleg met Rijkswaterstaat, daaruit kan voort vloeien het overleg binnen de stuurgroep nadat het College het op een bepaald ogenblik gefiatteerd heeft. Zo is de gang van zaken. (De heer Vellenga: Dat is duidelijk, maar op een bepaald moment wordt ontdekt dat, wanneer men voldoet aan die nieuwe opdrachten en aan de vraag naar nieuwe onderzoeken, je over de 3 ton, de 4 ton, de 5 ton heen raakt. Als dat moment ontstaat, had dan het bureau iets moeten doen of het College of beide. Dat zijn de punten waar het om gaat.) Daar kom ik nu op. Het is niet zo dat het bureau pas sief is gebleven bij deze kostenontwikkeling; het heeft op een bepaald ogenblik wel gesignaleerd dat het ver strekte krediet waarschijnlijk niet voldoende zou zijn. Maar het bureau kon op dat moment ook niet zeggen welke bedragen dan wel voldoende zouden zijn, als ik het huiselijk mag formuleren. Het is natuurlijk alle maal veel ingewikkelder, maar daar komt het op neer. Dat bracht het College eind 1973 tot de vraag: Zullen we nu ik heb de Raad al gezegd dat er begin 1972 van een kredietoverschrijding nog geen sprake was; die kredietoverschrijding is ontstaan door het verloop van de werkzaamheden in het bijzonder in het jaar 1973 tussentijds naar de Raad toegaan om een kre dietverhoging of zullen we met een volledige informa tie naar de Raad toegaan? Het eerste was op dat mo ment eenvoudig geweest, dan hadden we misschien met een ton, anderhalve ton kunnen volstaan, maar dan

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1974 | | pagina 9