vraagt dit n.a.v. de aanstelling van deze boventallige
leerkrachten. Maar het is niet zo dat deze boventallige
leerkracht het totale probleem van de school moet aan
pakken; het team wordt gewoon met deze man ver
sterkt. In het algemeen houden wij wel rekening
dat proberen wij althans met de geschiktheid van
de sollicitanten voor de school waar het om gaat. Wij
hebben wel eens een sollicitant afgewezen voor de ene
school, terwijl wij hem later voor een andere school in
een heel andere situatie wel geschikt vonden; daar
houden wij dus wel rekening mee. De heer De Greef
wijst op een onderzoek dat ik niet ken, maar of dat nu
over de hele linie zou opgaan geloof ik niet; dat lijkt
mij star. Ik geloof niet dat het altijd opgaat dat iemand
die uit een sociaal wat moeilijk milieu komt beter zou
kunnen functioneren in een dergelijke school; het is
nog de vraag of je door die afkomst niet zoveel schade
hebt opgelopen dat komt ook voor dat je daar
door juist ongeschikt bent. Wij moeten natuurlijk zoe
ken naar iemand die geschikt is, maar wij bemoeien
ons niet met de sociale afkomst.
Er is gevraagd naar de taak van de projectgroep.
Dat is nog wat een vage zaak; daar hebben wij nog
geen beslissing over genomen. Ik heb uit de reacties
in deze afdeling wel de indruk dat men het een aan
bevelenswaardige zaak vindt om met zo'n projectgroep
te starten. Wij zullen in overleg met de S.A.D. en het
maatschappelijk opbouwwerk bekijken hoe wij deze
projectgroep zullen moeten bemannen en welke taak
die zal moeten krijgen. Dat laatste lijkt mij, zonder dat
ik het op dit moment onder woorden kan brengen, niet
zo moeilijk omdat de S.A.D. op dat punt al een aantal
ervaringen heeft. De S.A.D. en het maatschappelijk op
bouwwerk zijn ai hier en daar op elkaar gestoten en
op een aantal punten hebben zij ook al getracht tot
een oplossing te komen. Het is niet de bedoeling
lang te wachten met het instellen van die project
groep; dat kan ik wel zeggen. (De heer De Greef:
Aan welke termijn denkt u hierbij?) Ik wil wel pro
beren hiermee voor de grote vakantie te starten.
In antwoord op vraag 234 hebben wij o.a. gesteld
dat de gebruikte onderwijsmethoden, afhankelijk van
de samenstelling van leerlingen- en leerkrachtenbe
stand, kunnen verschillen. Het gemeentebestuur gaat
er, mede op advies van de S.A.D., niet van uit dat er
eigenlijk maar één of een paar goede onderwijsmetho
den zouden zijn. De voorbeelden die de heer De Greef
noemde betroffen meer een totale aanpak dan metho
den. De aanpak die voor de ene school goed is kan
voor de andere school verkeerd zijn. Dat is n.l. sterk
afhankelijk van de schoolbevolking, maar ook van de
toevallige samenstelling van het team. De ervaring op
grond van de gegevens van de scholen is wel dat je
niet zonder meer kunt zeggen dat de situatie op een
school die een bepaalde methode volgt één van de
bijzondere scholen, een r.k.-school, werkt b.v. met
het Jenaplan beter is dan bij een school die een heel
andere methode gebruikt, waar b.v. zelfs nog de ban
ken kaarsrecht in de klas staan. Het hangt natuurlijk
af van de kinderen en de aanpak van het personeel.
Persoonlijk geloof ik ook niet in de methode voor het
kind. Er zijn verschillende methoden voor verschillende
kinderen. Het is in ieder geval van belang daar
proberen wij wel wat aan te doen; daar is ook een
beleidsgroep uit het onderwijsveld mee bezig om te
komen tot flexibel onderwijs opdat al dat soort metho
den qua leermethoden zullen kunnen worden inge
bracht, afhankelijk van de situatie, afhankelijk van de
kinderen die er in een klas zijn.
Mevr. Smit heeft gevraagd of er bij bepaalde scho
len werkelijk een grotere slijtage bestaat. Dat is in
derdaad het geval. Het is net als bij gezinnen dat de
ene wat ruwer met de dingen omspringt dan de an
dere. Wij hebben echter duidelijk het gevoel dat er
scholen zijn die dat hangt samen met milieuproble
men met grotere slijtageproblemen te maken heb
ben. Dat is zonneklaar. Men probeert daar van de
zijde van de school alles aan te doen, maar men heeft
domweg met een bepaald soort kinderen te maken die
anders handelen t.a.v. de leermiddelen. Het behandelen
van boeken die mee naar huis gaan maakt daar een
levensgroot verschil. Er treedt dus een grotere slijtage
op en wij vinden het billijk dat daar wat aan gebeurt
en dat de betreffende scholen extra geld krijgen voor
de vervanging van leermiddelen omdat zij anders wat
dat betreft in moeilijker financiële omstandigheden
zouden verkeren dan andere scholen. Wij hebben het in
ons antwoord vrij summier omschreven, maar het moe
ten natuurlijk wel aantoonbaar bijzondere gevallen zijn
want anders kom je er niet uit. (Mevr. Smit: Wordt
er daadwerkelijk iets gedaan om die grote slijtage te
gen te gaan?) Ja, dat is één van de grote problemen
van deze scholen, maar men probeert er wel wat aan
te doen. (Mevr. Smit: In welk opzicht dan?) Dat is
een kwestie van overleg met de kinderen. Men probeert
de kinderen enige netheid bij te brengen. Het is even
eens een kwestie van overleg met de ouders. Maar
het is een heel moeilijk probleem. Er kan natuurlijk in
ieder gezin wel eens iets gebeuren met een boek, maar
als het vaak gebeurt dat een kind op school terug
komt met een boek dat onder de koffievlekken zit dan
kan je het kind wel een schrobbering geven, maar dat
is geen oplossing. Dat gebeurt gelukkig ook niet; daar
zou ik erg tegen zijn, want in veel gevallen ligt het
niet aan het kind. Het is dus niet gemakkelijk. Het
feit ligt er en het feit is aantoonbaar; het wordt er
kend als een probleem, ook door de rijksinspectie.
(Mevr. Smit: Het is dus niet een plaatselijk pro
bleem.) Nee, beslist niet.
D. Ouderparticipatie.
De heer De Greef: De vragen 235 en 236 hangen
ten nauwste met elkaar samen. Ik zou ze ook in sa
menhang met elkaar willen bespreken. Volgens de notu
len van de vergadering van de Kleuterouderraad van 9
december j.l. merkte de heer Beuckens van de af
deling Onderwijs bij de bespreking van het beleidsplan
op dat de gemeente geen richting kan geven wat be
treft de ouderparticipatie. Letterlijk zei hij daarna:
Beter is het te laten groeien." Als ik dat combineer
met de uitspraak van een lid van het college van b. en
w., de heer Brandsma, gedaan in de afdelingsvergade
ring van gisteravond, t.w. „het publiek is niet kritisch"
hij zei dat in een andere context dan wordt ik
wat huiverig over de houding van het college en daar
mee over de positie die de gemeente als schoolbestuur
inneemt in het openbaar onderwijs in Leeuwarden. Ik
wil n.l. graag dat ook de gemeente wat betreft de
ouderparticipatie een stuk initiatief neemt. Ik dacht
dat het haar taak was om het onderwijs zo goed mo
gelijk in stand te houden. Als ik rekening houd met
de onoverzichtelijkheid van ons onderwijssysteem voor
zowel ouders als kinderen dan zie ik het zonder meer
als een plicht van de gemeente dat zij hierbij gewoon
een voorbeeld stelt. Zij zou in de eerste plaats wat be
treft het openbaar onderwijs moeten initiëren en ook
moeten stimuleren. De manieren waarop dat kan wor
den uitgedrukt zijn volgens mij legio. Ik waardeer het
dat er een projectgroep wordt ingesteld; ik denk dat
die meer duidelijkheid kan geven in het belang van
ouderparticipatie en dat die ook lijnen zou kunnen aan
geven waarlangs deze van de grond zou kunnen ko
men. Wat ik eigenlijk mis is dat naar de leerkrachten
en ouders toe initiatieven worden ontplooid. Ik denk
dat het gemeentebestuur hierin ook een taak heeft en
dat zij b.v. naar de ouders informatiemateriaal zou
kunnen aandragen. Ook zou m.i. naar de leerkrachten
toe meer betrokkenheid moeten worden bevorderd. Ik
denk dat de leerkrachten ook mee moeten groeien met
een ontwikkeling in de maatschappij zonder dat zij
zich bedreigd gaan voelen. Kortom, het onderwijs van
de gemeente Leeuwarden zou wat het openbaar onder
wijs betreft meer gericht moeten zijn op een stuk
mentaliteitsbeïnvloeding. Die mentaliteitsbeïnvloeding
komt volgens mij niet zo maar van de grond, die groeit
ook niet zo maar. Ik denk dat je daar een aantal voor
waarden aan moet stellen en dat je je financiële mid
delen moet gebruiken om deskundigen aan te trekken,
om folders te verspreiden e.d. om überhaupt de ouder
participatie, zoals dat in het beleidsplan wordt voorge
steld, uit te kunnen voeren. Ik denk dat het schoolfonds
wat dit betreft totaal ontoereikend is. Als ik een ver
gelijking zou willen maken met de samenlevingsop
bouw, de democratisering en de wijze waarop burgers
proberen inspraak te krijgen in een stuk gemeentelijk
beleid m.b.t. hun eigen woonomgeving, dan zie ik dat
dat ook begeleid wordt van de grond af aan. Ik denk
JfSlZ
dat je de ouderparticipatie vergelijkenderwijs op de
zelfde wijze zou moeten begeleiden. Ik vind het ant
woord dat u geeft en de houding die u aanneemt eigen
lijk onvoldoende.
De heer De Pree: Ouderparticipatie is een term die
in is; dat blijkt al uit het feit dat er ook door raads
leden vragen over zijn gesteld. Het is tegelijkertijd een
zaak die kennelijk toch tamelijk vaag en duister is en
dat blijkt uit het lange antwoord dat nodig is op vraag
235. Wij moeten ook oppassen om in ouderparticipatie
niet een soort panacee te zien dat alle onderwijspro
blemen oplost; aan de andere kant ben ik van mening
dat het een uiterst belangrijke zaak is en dat het daar
om zo belangrijk is om het eens te worden over de
inhoud van ouderparticipatie. Want die inhoud kan
variëren van leesmoeders die komen helpen ter ont
lasting van de onderwijskrachten tot aan overlegvor
men waarin ouders mee praten en mee beslissen over
inhoud en eventueel zelfs vormgeving van onderwijs.
En daar zit dan een hele ruimte tussen. Mijn vraag
is eigenlijk wat het college er onder verstaat. Het
antwoord dat gegeven wordt op vraag 235 is lang, ik
heb de indruk dat het wat erg voorzichtig is geformu
leerd en daardoor toch wat vaag en in ieder geval
wat formeel is. Ik zou eigenlijk willen proberen om de
wethouder wat uit zijn tent te lokken dat gaat bij
de heer Ten Brug niet zo heel gemakkelijk, maar wij
moeten maar eens kijken door te vragen of hij wat
de inhoud van ouderparticipatie betreft mee kan gaan
met een visie die zegt dat de school gemeenschappelijk
toebehoort aan personeel, ouders en kinderen en dat
dat dan ook betekent dat de consequentie is dat daar
door het onderwijs dat gegeven wordt een gezamenlijke
onderneming is waarbij men ook gezamenlijk zij het
specifieke verantwoordelijkheden draagt en waarbij dan
de onderwijskracht functioneert als de specialist op
zijn terrein. Ik vraag de wethouder ook of hij het er
mee eens kan zijn dat de motivatie om ouderparticipa
tie te bevorderen inderdaad het punt is van een demo
cratisering van zoveel instituten in onze samenleving,
dus ook van het instituut onderwijs. Er is mij als de
mocratisch socialist uiteraard veel aan gelegen dat de
democratisering van de samenleving ook op het vlak
van het onderwijs een kans krijgt. U signaleert in uw
antwoord al min of meer dat het zo is dat veel ouders
en ook veel mensen behorend tot het onderwijzend per
soneel niet staan te trappelen van ongeduld om aan de
ouderparticipatie gestalte te geven. Ik denk toch dat
het goed is ons te realiseren dat dat geen onwil hoeft
te zijn, maar dat dat kan samenhangen met onbekend
heid met de zaak die nog vrij nieuw is, althans in de
vorm waarin die op het ogenblik aan de orde is. En
misschien komt het gebrek aan enthousiasme ook wel
voort uit het ongeloof in de mogelijkheid van een wer
kelijk democratische opzet. Dat is een ongeloof dat
veel voorkomt in de samenleving waar mensen moge
lijkheden krijgen om mee te beslissen. Het is een on
geloof in de mogelijkheid van samen verantwoordelijk
heden dragen, want daar zijn wij niet bij opgevoed.
Mijn vraag is of u zou willen nagaan of er gemeenten
zijn waar men ons voor is op dit gebied, hoe men het
daar heeft gedaan en hoe het daar functioneert. Mijn
laatste vraag op dit punt is of u iets duidelijker zou
kunnen zijn als het gaat om het instellen van de prol-
jectgroep die u noemt in het antwoord op vraag 235,
m.n. wat betreft de instructies, de visie die u die groep
mee geeft waarbinnen men zal gaan werken.
De heer Schaafsma: Ouderparticipatie en inspraak
zijn momenteel modieuze kreten waarvan in de praktijk
in feite weinig terecht komt. Ik ben het met de heer
De Pree eens dat, als je iets van de grond wilt hebben,
je te maken krijgt met het spreekwoord „Wat de boer
niet kent dat vreet hij niet", om welke reden dan ook.
Maar als ik dan hoor wat de heer De Greef allemaal
aan opdrachten wil geven m.b.t. stimulering, een ge
richt beleid, de lijnen waarlangs en initiatieven die
door u genomen moeten worden enz. enz. dan vraag
ik mij af of, als dat allemaal al leeft bij de heer
De Greef, hij dat niet wat meer zou kunnen concreti
seren. Het is zo verschrikkelijk gemakkelijk om in
een politiek college als een raad een stapje hoger te
gaan staan dan de praktijk en dan met grote arm
zwaaien te gaan zeggen wat er allemaal moet gebeu
ren, terwijl het in feite, als je als ouder van een kind
op de lagere school de moeilijkheden ziet om iets daad
werkelijks van de grond te krijgen, erg weinig belang
stelling heeft bij het gros van de ouders. Dan krijg je
te maken met het concrete feit dat met al deze arm
zwaaibewegingen in een politiek college als de raad
niets van de grond komt omdat je er maar weinig
ouders bij betrokken kunt krijgen. Dat betekent dat
het een lange weg is om er toe te komen. Ik vind het
niet juist om te zeggen: College, u moet maar zorgen
dat er meer informatie komt, dat is uw plicht enz. enz.
Als de ouderparticipatie door onbekendheid of onge
ïnteresseerdheid niet vlugger gaat omdat men er nog
niet rijp voor is terwijl je wel de mogelijkheid geeft,
dan zeg ik: Laat rustig groeien, want als je er een
kunstmatige zaak van maakt dan trommel je wat men
sen bijelkaar, maar dan zakt de zaak door gebrek aan
interesse dieper weg dan je ooit hebt gedacht. Ik ben
het helemaal eens met de heer De Pree als hij zegt
dat men uit onbekendheid aarzelend tegenover ouder
participatie staat; ik geloof zeker dat dat zo is. Men
moet eerst zien of het functioneert of het werkt of
men daadwerkelijk mee kan praten. Want dat de school
het gemeenschappelijk bezit is van onderwijzend perso
neel, ouders en kinderen is juist. Maar waarom is de
situatie zo als die gegroeid is En hoe krijg je het weer
anders? Niet met kunstmatige middelen als stimuleren
en lijnen waarlangs enz. Daar geloof ik beslist niet in.
Je kunt niet iets forceren in deze richting.
Mevr. Visser-van den Bos: Ik hoef de wethouder
niet te helpen bij de beantwoording dat kan hij
zelf wel maar ik zou toch de heer De Pree een
beetje willen bijvallen. Ik geloof wel in ouderparticipa
tie. Wij hebben in Leeuwarden een agogische akademie
die mensen levert die bereid zijn om te helpen bij dit
soort zaken. Ik geloof dan ook wel in een projectgroep
die je zou kunnen laten beginnen met vooral in de
achtergebleven buurten ouders op de juiste wijze
daar zijn die mensen dan ook voor opgeleid de
waarde van goed onderwijs voor hun kinderen bij te
brengen en die ouders te helpen het onderwijs dat hun
kinderen krijgen te leren waarderen, zodat zij belang
stelling krijgen voor hetgeen de kinderen op school
leren. Vanmiddag hebben wij als wij het nog niet
wisten geleerd dat heel veel ouders die belangstel
ling nog niet opbrengen. En op die manier zou je
ouderparticipatie van de grond moeten helpen om juist
die kinderen wat meer kansen te geven dat het goede
onderwijs dat hun geboden wordt ook door de ouders
ondersteund wordt. Hoe dat gedaan moet worden hoe
ven wij hier niet precies te zeggen. Daar kunnen wij
natuurlijk wel theorieën over ontwikkelen, maar ik ge
loof dat de Commissie Onderwijs wel de mogelijk
heden biedt om uit te denken hoe wij dat van de grond
zouden kunnen brengen. Ik geloof er dus zeker in; ik
geloof echter zeker niet dat je het maar moet laten
betijen en dat het dan wel vanzelf komt, want dat ge
beurt in de buurten die ik noemde beslist niet.
De heer Ten Brug (weth.): Aansluitend op de laat
ste opmerking van mevr. Visser zou ik willen zeggen
dat wij zeker niet menen dat ouderparticipatie vanzelf
komt. Als men dat concludeert uit de antwoorden op
de vragen 235 en 236 dan heeft men die antwoorden
helemaal verkeerd gelezen. De heer De Greef heeft
kort en bondig gezegd dat het standpunt van de ge
meente onvoldoende is. Wij hebben een lang antwoord
gegeven en daardoor wordt het op zichzelf niet vaag,
maar er is noga! wat begripsverwarring over ouder
participatie. Het is niet de eerste keer dat wij dit
stellen, maar wij zien ouderparticipatie zeer duidelijk
als een zaak van wederzijdse betrokkenheid tussen
school en ouders; daar gaat het in feite om. De wegen
die men daartoe bewandelt en de wijze waarop men
er toe tracht te komen zijn mij persoonlijk vrij onver
schillig als men maar tot die wederzijdse betrokken
heid komt.
Op de vraag van de heer De Pree of wij de motivatie
voor ouderparticipatie de democratisering vinden kan
ik volmondig ja antwoorden. Dat is het zonder meer.
Vandaar ook dat wij er al een aantal jaren mee bezig
zijn om dit te bevorderen. Dat kan ook deels door het