0^4
wettelijk kader, maar dat blijkt niet helemaal voldoende
te zijn. Er staat al jaren in de wet dat er voor de open
bare scholen sinds kort geldt dat ook voor het bij
zonder onderwijs oudercommissies moeten zijn. Eén
van de problemen is de taakstelling van dergelijke
commissies; hoe kan je daar enige zin aan geven, hoe
kan je dat uitbreiden Daar zijn wij dus al jaren mee
bezig en op gezette tijden komt dat in de Schoolraad
en in de Kleuterouderraad aan de orde en dat wordt
dan van daaruit ook weer met de oudercommissies
doorgesproken. De S.A.D. houdt op diverse ouderavon
den lezingen om deze dingen te bespreken. Wij hebben
willen voorkomen dat men ouderparticipatie te eng
ziet. Er is een opvatting geweest dat zakt misschien
nu wat dat je ouderparticipatie had als er z.g. lees-
moeders in de school zijn. Dat zegt op zichzelf om
trent ouderparticipatie niets, het betekent alleen dat
een aantal moeders bij het lezen helpen, maar dat be
tekent nog niet dat de ouders van de kinderen bij de
school betrokken zijn. Wil je daar wat aan doen dan
moet je die oudercommissies ook werkelijk inschakelen
bij een stuk bestuursbeleid en hen een stuk zeggen
schap geven. Ik weet niet in hoeverre Leeuwarden
daarmee voorop loopt; wij hebben niet de neiging dat
geregeld af te tasten, maar dat is ook erg moeilijk.
Ik dacht wel dat Leeuwarden vrij ver is gegaan in dit
opzicht. De wet schrijft voor dat wij wat het lager
onderwijs betreft de Schoolraad moeten horen over de
voordracht voor hoofden van scholen. Wij vinden zelfs
dat die Schoolraad in feite in een gemeente als Leeu
warden ook nog te ver van de oudercommissies af
staat want de ouders zijn daarin getrapt door wijken
vertegenwoordigd. Het profiel voor een hoofd van een
school zoals dat ook voor een paus en een bisschop
gemaakt wordt wordt besproken met de oudercom
missie. De voorzitter van de oudercommissie gaat mee
als een bezoek wordt gebracht aan sollicitanten of ont
vangt mee de sollicitanten en heeft daarover weer verder
overleg met de andere leden van de oudercommissie.
In gezamenlijk overleg komen wij dan tot een voor
dracht. Dat holt de wettelijke positie van de School
raad eigenlijk een beetje uit, want die moet daar over
gehoord worden en heeft uiteraard op dat punt minder
zeggenschap, maar ik dacht dat wij op deze manier
meer aan de democratisering doen en de ouders meer
zeggenschap geven. Wij stimuleren dat maar geven
daar en in dat opzicht is de opmerking van de heer
Beuckens juist geen speciale richting aan. Als de
ouders maar bij de school betrokken zijn. Als ik merk
dat men op een bepaalde kleuterschool de weg kiest
dat de oudercommissie in de eerste maand nadat de
kleuters op school zijn verschenen alle ouders gaat
bezoeken, contacten met die ouders gaat leggen, uit
g|aat leggen hoe het reilt en zeilt op die school en wat
er gebeurt op ouderavonden e.d. en om ideeën van de
ouders vraagt, dan vind ik dat een heel goede manier
om ouderparticipatie te stimuleren. Bij andere scholen
schakelt men de ouders in bij het repareren van het
speelgoed en het maken van nieuw speelgoed. Daar
worden dan meestal wat handige vaders voor ingescha
keld; die moet je apart noemen want handige moeders
zijn er genoeg; ik probeer dus niet de vrouw op dit
punt te discrimineren. Maar dat is het ook niet alleen;
wij hebben dit ook vaak alleen gezien als ouderpartici
patie. Er is over dit onderwerp materiaal te over en
nu zegt de heer De Greef dat de gemeente folders zou
moeten maken en die naar de ouders toe zou moeten
sturen. Ik weet niet of dat wel zo aanslaat, ik weet ook
niet of het juist is dat de gemeente dat doet, want de
gemeente neemt t.o.v. de mensen altijd een wat moei
lijke positie in. Dat is nu eenmaal zo. De gemeente is
op vele punten een liefdadige instelling; wij geven ik
weet niet hoeveel subsidies, maar je hoort nooit dat
er een legaat aan de gemeente wordt gegeven, men
geeft aan een gemeente alleen iets op dwangbevel. Ik
vraag mij dus af of het juist zou zijn als de gemeente
dat zou doen. Daar sta ik niet alleen in, dat is ook een
zaak die de Vereniging van Openbaar Onderwijs zo
ziet; die heeft toevallig in het maartnummer van haar
blad een beleidsnota voor het openbaar onderwijs ge
publiceerd „Richting morgen" waarvan zij zelf zegt:
„De Vereniging van Openbaar Onderwijs stelt zich ten
doel de actieve deelname van de ouders te bevorderen
door voorlichting, activering en stimulering van alle
betrokkenen: gemeentebesturen, oudercommissies, ou
ders, docenten en leden." Men geeft dan ook een heel
aantal voorbeelden wat ouderparticipatie zou kunnen
inhouden en wijst er daarbij ook op dat de assistentie
bij het lesgeven niet het enige is en dat men daarbij
niet uit het oog moet verliezen dat de eigenlijke ver
antwoordelijkheid en het eigenlijke onderwijs aan de
vakman moet worden overgelaten. Het bijzondere is
dat vind ik bijzonder plezierig dat men ouder
participatie mee koppelt aan de beheersvorm van de
openbare school waar wij ook een aantal opmerkingen
over hebben gemaakt in het hierop volgende hoofdstuk;
dat is een apart hoofdstuk geworden maar dat had
naar mijn mening best bij de ouderparticipatie kunnen
worden betrokken. Ik vind dus dat wij helemaal niet
nalatig zijn op het gebied van de ouderparticipatie en
dat er in Leeuwarden nogal wat aan wordt gedaan.
Ik weet best dat het misschien nog beter kan, maar
ik weet ook dat Leeuwarden in de wijze van kiezen van
onderwijzend personeel nog vrij eenzaam is; daarbij
zijn wij heel ver gegaan. Dat is niets bijzonders want
wij zijn in het algemeen op het punt van het mede be
trekken van de burgers bij het bestuur in vergelijking
met andere gemeenten vrij ver gegaan. Ik ben het dan
ook helemaal niet met de heer De Greef eens dat
kan trouwens ook moeilijk dat onze houding onvol
doende is. Ik vind n.l. dat wij juist dat proberen te
doen dat tot de taak van de gemeente behoort; wij
proberen de zaak op gang te brengen, maar moeten het
dan ook verder aan anderen overlaten. In eerste in
stantie gaat het ook zeker om overleg met het onder
wijzend personeel, maar dat gebeurt wel. Wij moeten
er wel voor zorgen dat ouderparticipatie ook werkelijk
inhoud krijgt; wij moeten niet proberen er structuren
voor te vinden alleen omdat het mode is, want dan is
het een lege zaak. Dat wij mee willen denken blijkt
ook uit hét feit wij weten dat daar behoefte aan
bestaat in de kringen van de Schoolraad en de Kleu
terouderraad dat wij van plan zijn een projectgroep
in te stellen die zich daarmee bezig houdt. Ik geloof
zeker niet dat de gemeente daarin een heel zware stem
zal moeten hebben, want daar moeten Schoolraad, Kleu
terouderraad en vertegenwoordigers van het personeel
in functioneren daar moet het zwaartepunt vandaan
komen om te kijken hoe dit werk in de specifieke
situatie van Leeuwarden en in de specifieke scholen
van de grond moet komen. Wat mevr. Visser straks
heeft genoemd is natuurlijk wel een stuk ouderpartici
patie met een specifiek doel; dat betreft dan een spe
ciale zaak die in een bepaalde wijk de aandacht krijgt.
Maar ik dacht dat ouderparticipatie op een breder vlak
moet worden gezien dan de ouders aandacht te vragen
voor het onderwijs waar dat nog niet voldoende aan
dacht heeft. Ik vind het overigens bijzonder plezierig
dat de Vereniging voor Openbaar Onderwijs dit ook
aan zich trekt; dat is een vrij sterke vereniging en ik
dacht dat die op dit punt nog wel wat zou kunnen be
reiken.
E. Beheersvormen.
De heer De Greef: In het antwoord op vraag 237
zegt u dat u een projectgroep gaat instellen om de
problematiek te bestuderen van het betrekken van
derden bij het beheer c.q. bestuur van openbare scho
len. U stelt een heel aantal projectgroepen in, maar
ik zou ook t.a.v. deze projectgroep willen vragen welke
taak die krijgt, wie daar lid van zullen zijn en vanuit
welke positie die projectgroep gaat starten. U zegt
duidelijk dat u niet in de eerste plaats in de richting
van de z.g. tertiumgedachte van oud-staatssecretaris
Schelfhout denkt. Misschien denkt u wel aan een an
dere richting?
De heer Ten Brug (weth.): Wij hebben daar in het
antwoord speciaal over gesproken omdat er anders
begripsverwarring uit voort zou kunnen komen. De
heer Schelfhout heeft enige tijd met de gedachte van
een tertiumschool geleefd en dat heeft verder hele
maal nog geen gestalte gekregen. Daarbij ging het om
iets in de sfeer van een samenwerkingsschool, een
samenwerking tussen openbaar en bijzonder onderwijs.
Dan is er inderdaad een derde vorm nodig. Die kwestie
speelde vooral t.a.v. die gebieden m.n. op het ge
bied van het voortgezet onderwijs waar geen van
beide vormen van onderwijs genoeg macht had om een
school van de grond te krijgen. Dan doen zich geweldig
grote problemen voor om zo'n samenwerkingsschool
tot stand te brengen. Als je dat dan in zo'n gebied niet
oplost dan komt dat soort voortgezet onderwijs er
helemaal niet; samen kan men het niet en alleen krijgt
men het niet. Zo is die tertiumgedachte er gekomen.
Dat is een zaak die op het ogenblik hier niet speelt en
daar denk ik ook niet aan. Ik denk aan een methode
om, met handhaving van het karakter van de open
bare school als overheidsschool dat is een gegeven
in de wet derden (ouders) beter bij het beheer
en het bestuur van de school te betrekken. Er is een
mogelijkheid van een commissie op grond van artikel
61 van de Gemeentewet waar ook in het beleidsplan
van de Vereniging van Openbaar Onderwijs - ik
ben blij dat ik kan zeggen dat het in het maartnum
mer staat en dat dit stuk eerder is verschenen over
wordt gesproken. Er zullen eerst een aantal juridische
problemen moeten worden opgelost voordat wij met
de V.O.O. en de Schoolraad over deze zaak kunnen
gaan praten. De positie van de Schoolraad wordt dan
n.l. een wat vreemde zaak, want de Schoolraad is er
juist in gebracht om een band te hebben tussen het
veld en het gemeentebestuur. Hoe dit zich precies zal
ontwikkelen kan ik op dit moment niet zeggen; daar
om zou ik eerst eens een projectgroep willen hebben.
Het kan zijn dat die eerst de beperkte c/pdracht krijgt
te bekijken wat de juridische mogelijkheden zijn. Als
wij die op een rijtje hebben zullen wij daar eens met
elkaar over moeten praten of wij het willen en hoe
wij het binnen de juridische mogelijkheden kunnen in
vullen. (De heer De Greef: Denkt u daarbij ook aan
het Eindhovense model; het ligt in Eindhoven, meen
ik, wel wat anders dan in Leeuwarden.) Ja, dat weet
ik. Ik heb inderdaad ook gedacht aan de situatie in
Eindhoven.
F. Universitaire Vestiging.
De heer Buising: Hierover zou je in de eerste plaats
kunnen zeggen dat eindelijk van de kant van het rijk
aan onze eisen is voldaan, wel met enige aarzeling,
vind ik, omdat er m.n. nogal wat gehakketak is ge
weest over het aantal studenten waarmee mag worden
begonnen, maar ook dat lijkt nu wel goed te zitten,
want als ik goed reken komen wij nu toch ook over
3 jaar op 300 studenten.
Ik heb vraag 241 vooral gesteld omdat ik van me
ning ben dat een sociale faculteit of een faculteit voor
de menswetenschappen op zich eigenlijk nog geen uni
versiteit is. Daarmee zeg ik niet dat ik op die facul
teit ook maar het minste tegen zou hebben, maar een
volwaardige universitaire vestiging hoort dat vind
ik tenminste meer te omvatten, ook omdat het
terrein van het hoger beroepsonderwijs dat wij hier
in de stad hebben nu al veel breder is dan dat het ooit
door deze eerste aanzet zal kunnen worden opgevan
gen of gedekt. En nu citeert u wel braaf uit het rap
port Universitaire vestiging in Friesland van 1970,
maar dat had ik zelf ook al gelezen. Wat ik bedoel
is dit. Hoe ligt het met de reële kansen op alle fa
culteiten die hier genoemd worden Ik zou het ook
anders kunnen vragen. Is het feit dat de uiteindelijke
terreinoppervlakte 12 tot 15 ha zal omvatten een hint
voor ons dat al die faculteiten er op den duur dat
mag dan een lange wezen zullen komen? Of moet
ik het andersom stellen en zeggen: Wij stellen al vast
12 tot 15 ha grond beschikbaar; als het dan ooit zover
mocht komen, dan hoeft het om de grond niet over te
gaan. (De heer Rijpma (weth.): Hoop doet leven.)
De heer De Greef: Van het antwoord op vraag
241b heb ik opgekeken. Ik zou u willen vragen of het
u bekend is dat staatssecretaris Klein o.a. in de uni
versiteitskrant van Groningen duidelijk heeft laten blij
ken dat de sociale faculteit het stukje koek is dat
Leeuwarden de eerste 10 jaar mag verwachten en
dat wij niet meer hoeven te verwachten in het kader
van de politieke beslissingen die moeten worden ge
nomen m.b.t. de verdeling van de koek over de rest
van het land; ik denk aan Maastricht en Twente die
ook claims hebben. Uit uw antwoord blijkt dat u
meer verwacht en ik zou willen weten wat u daaraan
denkt te doen.
De heer Ten Brug (weth.)Je kunt deze zaak in
derdaad van twee kanten benaderen. Je kunt zeggen:
Wat er nu in feite komt stelt nog niets voor. Dat is
een vrij negatieve benadering; ik dacht dat die niet
juist was. Ik dacht dat je het van de andere kant moest
benaderen. Er is zo ongeveer sedert de opheffing van
de Academie in Franeker vanuit Friesland altijd een
druk geweest om het onrecht dat Napoleon ons heeft
aangedaan weer goed te maken. Het heeft bijzonder
lang geduurd; ook Groningen was dat onrecht aange
daan, maar uiteindelijk is in Groningen weer een uni
versiteit gekomen. U weet dat dit een lange strijd is
geweest en ik dacht dat wij op dit moment verder zijn
dan ooit. Ik geloof n.l. dat er een geweldige verschui
ving is in het denken m.b.t. de vestiging van de uni
versiteiten waarbij de nieuwe verhouding tussen het
hoger beroepsonderwijs en het universitaire onderwijs
een rol speelt; voorts speelt ook de toename van het
aantal studenten zowel bij het hoger beroepsonderwijs
als bij het wetenschappelijk onderwijs een rol. Wij heb
ben eeuwen met een beperkt aantal universiteiten ge
werkt, maar in de laatste decennia zijn er uitbreidingen
gekomen. Er kwam een economische hogeschool in
Rotterdam, dat nu ook een medische faculteit heeft,
er kwam een technische hogeschool in Eindhoven en
Wageningen kreeg een landbouwhogeschool. Dat zijn
allemaal uitbreidingen van het beperkte aantal rijks
universiteiten. Voorts kwamen er ook nog vestigingen
in Twente en Maastricht. Je ziet een duidelijke sprei
ding dat schijnt ook in het buitenland het geval te
zijn - van de mogelijkheden van universitair onder
wijs; die wordt nog groter door de combinatie tussen
het hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk on
derwijs. Ik geloof dat wij in zoverre met de wensen en
de plannen die wij altijd hadden in een gunstige situatie
zijn gekomen. Ik vind de conceptie waar wij het uit
eindelijk met Groningen over eens geworden zijn een
heel belangrijke principiële beslissing; de rijksuniver
siteit van Groningen moet een universiteit voor het
Noorden worden en die kan dientengevolge ook wel
op meer plaatsen gevestigd zijn. Dat hoeft dan niet
bij die ene vestiging in Leeuwarden te blijven; er zijn
in het Noorden echter naast Groningen en Leeuwar
den niet zo gemakkelijk centrale plaatsen te vinden.
(De heer De Greef: Emmen.) U noemt het probleem.
Is het Emmen of Assen? Daar zal een soort Schelf
hout-gedachte voor een tertium moeten komen om dat
op te lossen. (De heer Buising: Bestaat het gevaar
dat, als Emmen of Assen het doet er niet toe welke
van de twee t.z.t. ook een vestiging krijgt, dat juist
ten koste zal gaan van wat wij hier graag willen heb-
b|en? Bent u er wel zeker van dat dat niet zo zal
zijn?) Ik dacht dat het niet zo was. Dit is n.l. een
visie waarin wij de mogelijkheden hebben die wij wen
sen. Drente is in het kader van de universiteit voor
het Noorden een moeilijk probleem. Ik wil er nu alleen
maar op wijzen dat het vanuit de visie van Groningen
niet gaat om het aardig willen zijn voor Leeuwarden
of Friesland. Vanuit de universiteit van Groningen is
men van mening dat de universiteit een groter gebied
moet krijgen en dat er meer vestigingen moeten ko
men. Vanuit Leeuwarden geredeneerd profiteren wij
daarvan. Het mag u bekend zijn dat wij langs twee
lijnen hebben gekoerst. Wij hebben zowel gekoerst in
de richting van het versterken van het hoger beroeps
onderwijs in Leeuwarden als in de richting van het
verkrijgen van wetenschappelijk onderwijs. Met de
versteviging van het hoger beroepsonderwijs is het
uiteraard wat gemakkelijker gegaan, m.n. omdat er en
kele nieuwe instituten ontstonden. Denk maar aan de
lerarenopleiding die in Leeuwarden is gekomen. Dat
was ook al zo'n principe-zaak: één opleiding gevestigd
op twee plaatsen. Het was de eerste in ons land; het
heeft bijzonder veel moeite gekost om dat met het mi
nisterie voor elkaar te krijgen. Uiteindelijk is dat het
voorbeeld geweest voor de School voor Letterkunde in
Den Haag om ook daar de lerarenopleiding van de
grond te krijgen, een dagopleiding die zowel in Den
Haag als in Rotterdam is gevestigd. Verder is er de uit
breiding van de sociale academie die nu de mogelijk
heid biedt om contacten te leggen met de sociale fa-