tfïlo, a.. culteit van de universiteit. Daarmee kan Leeuwarden ook iets nieuws doen, want het is niet zonder meer de bedoeling om een stuk van de sociale faculteit van Groningen naar Leeuwarden te verplaatsen, maar in het kader van die ene faculteit zo moet je toch werken; zo lopen ook de geldstromen toch een dui delijke zelfstandigheid te maken en ook een duidelijke proefpolder te maken. Als je met een experiment gaat beginnen, met een proefpolder, dan is men ook van rijkswege wel wat voorzichtig. U weet ook dat dat bij het bepalen van het aantal le-jaars studenten een rol heeft gespeeld. Daar is nog niet mee gezegd dat leeft ook niet in de samenwerkingscommissie Gronin- gen-Friesland dat de zaak daarmee zou moeten worden gestabiliseerd, want in feite kan je weinig heil verwachten van die specifieke opzet van agogische akademie-sociale faculteit wanneer er niet andere uit breidingen van hoger beroepsonderwijs en universitair onderwijs bij betrokken zijn. De volgende zaak waar momenteel druk overleg over wordt gevoerd is de kwestie van de h.e.a.o., voorshands de afd. bedrijfskun de van de h.t.s., en de economische faculteit van Gro ningen. Er wordt momenteel overlegd hoe dat leerplan voor de afdeling bedrijfskunde van de h.t.s. er uit zou moeten zien opdat wij inderdaad met die opleiding in zouden kunnen spelen over en weer op de econo mische faculteit in Groningen. Dat is in beginsel dus ook al weer dezelfde situatie als met de agogische akademie en de sociale faculteit, maar uiteraard in een veel priller stadium. Wij hopen -de commissie zal daar ook op blijven hameren dat dit in een verder stadium een verdere uitbreiding zal krijgen. Ik ben echter wel zo reëel te veronderstellen dat dat niet met grote spoed zal gebeuren en ook dat het voorshands betrekking zal hebben op de „zachte" sectoren en niet op de exacte wetenschappen omdat een splitsing van opleidingen in de exacte wetenschappen nogal duur is i.v.m. de dure laboratoria en wat dies meer zij die daarvoor nodig zijn. Ik zie wat het wetenschappelijk onderwijs betreft in Leeuwarden vooral een uitbreiding in de alfa-faculteiten en niet in de bêta-faculteiten. De heer Buising: Dat is op zich het ergste niet, maar zelfs de alfa-faculteiten zijn uitgebreider dan wij hier nu krijgen. Ik merk wel aan u dat het enige reële is dat u kunt zeggen: Dit hebben wij en wij moeten nog afwachten wat wij krijgen. Nu kan ik mij dat voorstellen, daar gaat het niet om. Maar u legt zelf twee linken, n.l. van de agogische aka demie naar de sociale faculteit en van de toekomstige afdeling bedrijfskunde van de h.t.s. naar de econo mische faculteit. Waarom doet u zoiets niet op het gebied van de talenstudie? Ik denk daarbij even aan Ubbo Emmius. De heer Ten Brug (weth.): Dat was aanvankelijk ook de bedoeling. Eén van de problemen bij de leraren opleiding is echter dat, in strijd met de toezeggingen van het ministerie daar zitten wij telkens over te kissebissen met het ministerie die destijds t.a.v. deze noordelijke opleidingen zijn gedaan, de le graads opleidingen niet bij de lerarenopleiding komen. Er is al een nauwe band tussen Ubbo Emmius en de univer siteit en ik geef toe dat er een link moet worden ge maakt van de 2e graads-opleidingen van Ubbo Emmius naar de le graads-opleidingen van de universiteit. En ook in dat opzicht zie ik op den duur wel een mogelijk heid, maar de talenfaculteiten zijn nu niet bepaald grote faculteiten; het aantal studenten is relatief vrij gering. Ik zie nog wel een andere mogelijkheid die zich nu voordoet. Men ging aanvankelijk uit van de gedachte dat de avondopleidingen die wij kennen van de Noordelijke Leergangen die was in Leeuwarden gevestigd, maar had ook nevenvestigingen in Gronin gen en Zwolle; zo zie je dat de zaak terug komt, al leen is de zaak met de universiteit andersom zouden verdwijnen of ondergebracht zouden worden bij Ubbo Emmius. Dat geeft nu wat moeilijkheden omdat op de avondopleidingen van de Noordelijke Leergangen dat is niet alleen hier het geval maar ook elders in het land wel de le graads-opleidingen worden ge geven in de vorm van de B-akte. Er wordt nu wel ge poogd om deze opleidingen uit te breiden tot een meer algemene opleiding, niet meer specifiek gericht op het leraarsvak, en dat zou naar mijn gevoelen wel eens een eerste aanzet kunnen zijn tot een soort avonduniver siteit. Daar zijn wij in het bestuur van de Noordelijke Leergangen zeer alert op. De Voorzitter: Ik zou nog één aanvullende opmer king willen maken. In de talloze gesprekken die wij in een reeks van jaren met diverse bewindslieden en het bestuur van de Groninger universiteit hebben ge had is altijd sprake geweest van een aantal facultei ten. Wat de heer Klein nu ook schrijft, ook in de ge sprekken met hem is altijd gesproken over een aantal faculteiten. Ik heb een aantal gesprekken meegemaakt met deze staatssecretaris en het is buiten kijf dat het zelfs niet de vraag was of dat wel of niet de be doeling is; het is, zoals de wethouder ook duidelijk gezegd heeft, alleen een kwestie van tijd. Wij hadden 7 jaar geleden dat wil ik toch nog wel eens onder strepen nooit gedacht dat wij in 1975 het punt zou den hebben bereikt, zowel op het terrein van het hoger beroepsonderwijs als op het terrein van het wetenschappelijk onderwijs, dat wij op dit moment hebben bereikt. U moet dit niet zien in een termijn van 2 jaar, maar ook stellig niet in een termijn van 20 jaar. Wij moeten met deze problemen, dacht ik, wel denken in termijnen van 5 a 10 jaar. (De heer Buising: Nou?) Daar moet. u niet zo aarzelend over doen. Ik zeg dit echt op grond van alle gesprekken die wij hebben gevoerd. Het kan alleen niet allemaal tegelijk. Natuurlijk hadden ook wij graag nu a.1 bezig willen zijn met h.e.a.o. en economische faculteit, maar er wordt aan gewerkt en stap voor stap gaan wij ver der in die richting. Als dat niet gebeurt is het niet genoeg; dat is duidelijk ons standpunt. De heer Buising: Ja, stap voor stap. Maar je kunt het ook van een andere kant benaderen. Wij zijn nu 7 jaar bezig, zegt u; wij hebben allerhande toezeggingen dat er op den duur van alles zal komen. Je kunt ook zeggen: Wij zijn al 7 jaar bezig en het enige dat wij in 1975 hebben is 100 man voor een nieuw te starten sociale faculteit. Dat kunt u natuurlijk een prachtig resultaat noemen, maar je kunt ook zeggen: Het had net zo goed meteen 200 man mogen wezen of 100 voor deze faculteit en 100 voor een andere faculteit. De heer Ten Brug (weth.): Wij hadden natuurlijk ook graag meer willen hebben; dat is duidelijk. Het gaat op het ogenblik om een financieel standpunt van de staatssecretaris. Wij zijn met meer bewindslieden in contact geweest. Het eerste contact was met minis ter Cals; toen was het nog: Geen sprake van, Friesland heeft geen enkele kans op dit punt. Toen kwam al heel spoedig Maastricht in het verschiet; daarvan zei men landelijk: Het is wel logisch, Maastricht ligt ook veel beter, centraal in de Benelux enz. Als je nu van die situatie uitgaat, dan is dat principe doorbroken want de tweede poot van de Groninger universiteit is aan vaard en er kan een begin worden gemaakt. Wij heb ben op dit punt meer ijzers in het vuur. Ik snap het standpunt van de staatssecretaris wel, want dat is een politiek standpunt van die man op dit moment. De heer De Greef: Het hangt volgens mij ook sa men met een aantal voorwaarden m.b.t. die samen hang van hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs. Daarover zijn de standpunten nog zeer ver deeld. Er wordt nu een h.b.o.-raad opgericht ik dacht op 21 maart a.s. en het standpunt in het hele h.b.o.-onderwijs is dat men niet op de voorwaar den van staatssecretaris Klein zo maar wil integre ren of coördineren met het wetenschappelijk onder wijs. En ik dacht dat daardoor een ontwikkeling die wij hier graag zouden willen hebben sterk belemmerd zou kunnen worden en dat wij wat dat betreft ook wel op andere lijnen wat meer invloed zouden kunnen uitoefenen. (De heer Ten Brug (weth.): Geeft u die lijnen dan eens aan.) Er is m.b.t. de sociale faculteit toch ook een stuk politieke druk uitgeoefend n.a.v. de voorwaarden die staatssecretaris Klein heeft gesteld het duurde nogal lang, het was, dacht ik, bijna afge broken. Ik dacht dat wij op dezelfde manier zouden moeten proberen de economische faculteit en eventueel andere faculteiten naar Leeuwarden te krijgen. De heer Ten Brug (weth.): Daar zijn wij ook mee bezig. Ik heb niet gezegd dat wij geen politieke druk uitoefenen. Het is voor ons een zaak van voortdurend aandringen. Als die politieke druk er niet was ge weest dan hadden wij niets gehad. (De heer De Greef: Ik zou er toch met klem op aan willen dringen dat u daarmee doorgaat.) Dat is logisch. De Voorzitter: De heer De Greef is nog niet zo lang raadslid, anders zou hij het wel weten. Ik kan mij indenken dat hij wat twijfelt, maar wij zijn hier wer kelijk steeds mee bezig. Bij elk gesprek dat wij met kamerleden of bewindslieden hebben komen een aantal onderwerpen altijd weer aan de orde en dat zijn de verkeersverbindingen met het westen, de onderwijspro blematiek en de laatste paar jaar ook de spreiding van de rijksdiensten. De heer Ten Brug (weth.): U kunt er zeker van zijn dat, als wij geen politieke druk hadden uitge oefend, de heer De Greef hier niet als raadslid had gezeten. (Gelach) Als gevolg daarvan is o.a. de ago gische akademie er gekomen. (De Voorzitter: Het h.b.o. hoort hierbij; ook een grotere spreiding van het h.b.o. is van groot belang.) (De heer De Greef: Er zijn wel meer zaken die hierbij van belang zijn en één daarvan is de werkgelegenheid. Ik dacht toch wel dat wij bij moesten blijven.) U hoeft zich hier echt niet ongerust over te maken. Daar zijn wij dag en nacht mee bezig. Waarom dacht u dat wij het zo plezierig vinden dat deze week de tweede kamer-fractie van de A.R. komt; voor mij natuurlijk niet omdat het de A.R.- fractie is, maar wel om andere redenen. Wij stimuleren dat kamerfracties hier komen, wij zoeken die mensen ook op in Den Haag. Waarom dacht u dat ik weet ik hoeveel maanden tijd verknoeid heb om mij in een com missie met De Brauw te bemoeien met de verhouding tussen het hoger beroepsonderwijs en het wetenschap pelijk onderwijs; alleen om deze dingen. De Voorzitter: Daarover zijn wij het, dacht ik, wel volledig eens. (De heer De Greef: Ja, dat wel.) Hier mee hebben wij dit onderdeel m.i. voldoende besproken. G. Middenschool. De heer Buising: Wij hebben in vorige begrotings zittingen ook al gesproken over de middenschool. Wat er ook over wordt gezegd en geschreven, de zaak wordt er eigenlijk niets duidelijker door in de loop der jaren. Dat is in ons verband hier, van de gemeenteraad, ook wel duidelijk omdat een gemeente als zodanig weinig greep op die ontwikkeling heeft. Ik vraag mij nog steeds af en die vraag schijnt moeilijk te beant woorden te zijn Gaat de middenschool op den duur het hele voortgezet onderwijs vanaf de lagere school tot aan de universiteit vervangen of komt er met de middenschool gewoon een type onderwijs bij? Zulke concrete dingen hoor en lees je niet, maar beide alter natieven lijken mij niet ideaal, want als de midden school in de plaats komt van het hele voortgezet on derwijs dan zou er binnen die middenschool op dezelfde manier gedifferentieerd moeten worden als nu in het hele veld van het voortgezet onderwijs gebeurt; anders voldoet die school domweg niet aan de vraag die er naar de verschillende vormen van onderwijs bestaat. Ik bedoel dit. Het bijeen frommelen van een lagere technische school, een m.a.v.o. en een huishoudschool in één scholengemeenschap levert natuurlijk nog geen middenschool op, afgezien van het feit dat zo'n lichaam vermoedelijk veel en veel te groot zou worden zodat de kinderen, waar het uiteindelijk om gaat, vervagen tot nummers. En als de middenschool dus niets anders wordt dan gewoon een nieuw type onderwijs bij alle 25, 26 of 27 typen die er al zijn dan lijkt mij het fiasco dat de comprehensive school in Engeland heeft onder gaan voor de hand liggen. De mensen sturen de kinde ren veel liever naar de bestaande schooltypen zodat de comprehensive school zo is het tenminste in En geland gegaan eigenlijk niets is geworden. Ik wil nog even ingaan op uw opmerking aan het eind van het antwoord op vraag 242. U schrijft dat u in beginsel bereid bent om aan experimenten mee te doen. Maar dan had u natuurlijk wel een school of misschien meerdere scholen moeten aanmelden als ex- perimenteerschool. Mijn vraag is of dit ook is gebeurd. Iets waar wij zelf wel greep op hebben, tenminste veel meer omdat wij er misschien zelf iets aan kunnen doen, komt in punt 243 aan de orde, n.l. de integratie tussen kleuter- en basisonderwijs. Dat lijkt mij ten minste in het algemeen gesproken veel reëler omdat hiermee echt aan de basis van het onderwijs wordt be gonnen. In zoverre vind ik de huidige ontwikkeling ook verkeerd omdat experimenteren met de middenschool in feite betekent: van bovenaf beginnen. Het is na tuurlijk logisch dat je, vanaf de basis beginnende, beter werkt. Daarom vind ik de beantwoording van vraag 243 eigenlijk wat oppervlakkig, vooral de 2e alinea. In de le alinea geeft u toch ook als uw mening dat de beide integratievormen onafhankelijk van elkaar be naderd kunnen worden; dus wij kunnen in principe met de integratie van kleuter- en lager onderwijs be ginnen terwijl wij helemaal nog niet eens hoeven te weten hoe het ooit met die middenschool zal komen. Dat beschouw ik dan dus ook als een opening naar mogelijkheden om er in Leeuwarden wat aan te doen. Ik zou er bij u op aan willen dringen om er inderdaad iets aan te gaan doen, afgezien van wat er incidenteel in de stad al aan gebeurt. Ik kan op dit moment zo niet overzien hoeveel dat is en op welke scholen dat ge beurt. Wij hebben al bij verschillende problemen ge sproken over projectgroepen. Wat zou u er van denken om de suggestie die u o.a. ten aanzien van de beheers vormen doet ook hier over te nemen en eens een pro jectgroep aan het werk te zetten over de gedachten die er leven t.a.v. de integratie van kleuter- en lager onderwijs? Ik denk wel aan een projectgroep in samen werking met de S.A.D., want daar zal ook al wel een stuk ervaring bestaan op dit punt. Als die project groep nu eens zou beginnen met te inventariseren wat er al is gebeurd in Leeuwarden op dit gebied en dan eens op schrift zou stellen welke gedachten ze er ver der aan zou kunnen wijden en of ze eventueel sugges ties ziet die praktisch zouden kunnen worden toege past, enfin, u weet zelf wel wat dan ongeveer de be doeling van zoiets is. Mevr. Smit: Misschien is het niet helemaal gefun deerd, maar ik heb toch wel sterk de indruk dat de heer Buising niet helemaal op de hoogte is van de ontwikkelingen die er zijn op het gebied van de mid denschool. De bedoeling is zeker niet de twee uiter sten die hij noemt, een school voor voortgezet onder wijs voor alle kinderen van een grote leeftijdsgroep of een onderwijstype er bij. Ik geloof dat het niet ver standig is om voor de middenscholen met kleinere scholen te beginnen; ik geloof ook niet dat dat kan. Voor de experimenten die nu begonnen zijn komen al leen scholen in aanmerking die een grote scholenge meenschap zijn met zeer gedifferentieerd onderwijs, bij voorkeur lopend van l.b.o. tot h.a.v.o. en eventueel atheneum in één scholengemeenschap, zoals b.v. in Oosterwolde; ik meen dat die school ook in het ex periment opgenomen is. Ik geloof niet dat wij in Leeu warden één scholengemeenschap hebben die daarvoor geschikt is, zodat er op het ogenblik hier nog geen behoefte aan is. Ik meen dat wij met de middenschool verschrikkelijk moeten oppassen voor een teveel aan nivellering; je hoort vaak de kreet: Als de midden school doorgaat dan mag Jantje niet leren wat Pietje niet kan leren. Daar ben ik een beetje bang voor. Ik geloof niet dat de middenschool iets te maken heeft met de integratie van kleuter- en basisonderwijs; dat ligt op een heel ander vlak. (De heer Buising: Dat staat in het antwoord op een van de vragen.) Ja, maar het werd wel door elkaar gehaald. Ik heb verder sterk de indruk dat men in de projectgroepen en studie groepen die er vanuit het departement op dit gebied zijn, in de onderwijsorganisaties en in het 3-bondencön- tact voorzichtig is om niet de fouten te maken die bij het invoeren van de Mammoetwet zijn gemaakt. Er zijn toen wel een aantal experimenten geweest, maar toen de wet op een gegeven moment ingevoerd werd voor het hele onderwijs tastte men volledig in het duis ter; er waren geen instructies, er was geen bijscholing geweest. Dat risico ziet men nu, zeker in de onderwijs organisaties en de lerarenorganisaties, al heel sterk voor de middenschool. Ik heb ook sterk de indruk dat

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1975 | | pagina 5