/31 sterland langs zo'n pad; daar zijn n.l. van dit soort pa den. De kinderen zijn dan gewapend met een stenciltje met opdrachten en zo er op en die moeten ze dan uit voeren. Enfin, hoe dat precies werkt weet ik ook niet, maar het is in wezen wat anders dan een min of meer incidenteel bezoekje aan een heemtuin, hoe leuk dat dan ook mag zijn. Deze opmerking wilde ik even kwijt. Zoals ik al zei zal collega De Pree wat betreft punt I de vragen namens onze fractie stellen. De heer Visser: Nog even een opmerking over punt 247 betreffende de kwestie van de leerkrachten li chamelijke opvoeding. Ik ben het wel met uw ant woord eens; alleen, dit is niet een nieuw punt. Ik meen mij te herinneren het is misschien een jaar of 4 geleden dat alle hoofden van lagere scholen in Leeuwarden een verzoek aan het college hebben ge richt om te bevorderen dat er een x-aantal leerkrach ten worden aangesteld voor de lichamelijke opvoeding. Dat verzoek is gestrand op het ontbreken van finan ciële middelen. De tekorten kondigden zich een jaar of 4 geleden al aan en na die tijd zijn wij nog dieper in de puree geraakt. Ik heb al gezegd dat ik het met uw antwoord wel eens ben, maar laten wij hopen op betere tijden zodat deze wens nog eens in vervulling zal gaan. Dan zou ik nog een opmerking willen maken m.b.t. punt 253. De heer De Greef heeft hier, meen ik, ook al op geattendeerd. Ik dacht dat er op dit moment aanleiding kon bestaan om over te gaan tot herziening van het schoolgrenzensystcemdit m.b.t. het groene rapport dat wij ontvangen hebben. Ik neem echter aan dat dit punt bij het volgende onderdeel wel weer aan de orde komt. De heer De Pree: Allereerst iets over vraag 246 en het antwoord daarop, het Euterpe(plein. Er is van avond al veel gesproken over onderwijsvernieuwing. Ik heb het gevoel dat er met dit Euterpeplan een poging is gedaan om op dit terrein tot onderwijsvernieuwing te komen. Het plan omvat een integratie intern in het buitengewoon onderwijs en een integratie van het bui tengewoon onderwijs en het basisonderwijs. In het plan spelen bepaalde woorden, kernwoorden een rol. O.a. wordt het begrip emancipatie gebruikt, emancipatie van achtergebleven kinderen vooral ook op die ma nier dat ze niet apart worden gehouden maar een plaats moeten krijgen in het geheel. Ik kan mij voor stellen dat het moeilijk geweest is om op basis van het oorspronkelijke plan tot concrete maatregelen te komen. Ik heb het gevoel dat uit de brief van de heer De Vos, gedateerd 18 februari 1975, blijkt dat hij een stuk concreter aan het werk gaat en dat daar wel degelijk op aan te sluiten is. Ik zou dan ook de vraag willen stellen of u van plan bent om de concrete zaken die in de brief van de heer De Vos aan de orde komen mee te ondersteunen, ook naar het ministerie toe. Ik wil u niet vragen om ook t.a.v. deze problematiek een projectgroep of zo in te stellen. Ik zal dit niet doen alleen al uit angst dat, hoewel Leeuwarden weer enigs zins groeit, het aantal inwoners te kort zou schieten om alle projectgroepen te bemannen die er zo lang zamerhand bestaan. Dan nog een paar kleinere vragen t.a.v. deze zaak. In hoeverre is de Schooladviesdienst betrokken bij en doet de Schooladviesdienst mee t.a.v. het opstellen van de plannen m.b.t. het Euterpeplan en de eventuele uit voering daarvan? Is de S.A.D. hier volledig bij betrok ken? Als ik lees wat de S.A.D. doet en van plan is te doen dan moet ik zeggen dat de doelstellingen van het Euterpeplan en de middelen die gehanteerd moeten worden nogal parallel lopen met de werkzaamheden die de S.A.D. al doet of zich voorstelt te doen. Een andere vraag ten aanzien hiervan is: Kunt u wat informatie geven m.b.t. de aantallen kinderen die van de l.o.m.-school terugkeren naar het basisonder wijs? Hoe hoog is dit percentage in Leeuwarden? De tweede vraag die ik wil stellen hangt hiermee samen. Als je het landelijk vergelijkt voor zover dit mogelijk is is er dan sprake van dat de l.o.m.-school in Leeu warden erg groot is, zodat je moet zeggen: Wij vallen uit de toon? Of is deze school niet te groot? Ik bedoel niet dat de school te groot is wat betreft mankracht. Mijn vraag is of het aantal kinderen dat niet kan deel nemen aan het basisonderwijs erg groot is. Dan nog een paar opmerkingen naar aanleiding van punt 253. Over dit punt, de schoolgrenzen, hebben ook al enkele andere mensen gesproken. Ik denk dat het niet alleen een technisch probleem is; het is ook een heel principiële zaak. De vrijheid van schoolkeuze spreekt ook onze fractie erg aan. Aan de andere kant zijn er natuurlijk een aantal argumenten te noemen die hebben waarschijnlijk in het verleden ook wel gefunctioneerd die pleiten voor het handhaven van schoolgrenzen. Ik denk b.v. aan het feit dat, dank zij het handhaven van schoolgrenzen, de planning gemak kelijker gaat en beter mogelijk is. Ik denk ook nog aan een heel ander punt. Mede dank zij het handhaven van schoolgrenzen is de positie van het personeel stabieler. De school is daardoor minder onderhevig aan een grote toename of een sterke vermindering van het leerlingen aantal. Ik denk ook nog en dat vind ik eigenlijk nog het belangrijkste punt aan het feit dat, dank zij schoolgrenzen, de sociale gemêleerdheid van scholen waarschijnlijk groter is dan wanneer de schoolgrenzen niet zouden bestaan. Dat gaat niet overal op, want wanneer een wijk sociaal zeer eenzijdig is samenge steld dan is dit niet zo. Er zijn in ieder geval wel scho len aan te wijzen waar je kunt aantonen dat die ge mêleerde samenstelling te danken is aan de school grenzen. Ik vind alleen wel dat er zich op het ogenblik, en ik hoop in de toekomst nog veel meer dan nu, een nieuw probleem voordoet t.a.v. de schoolgrenzen. Dat hangt samen met alle mogelijke didactische vernieu wingen die op de ene school wel plaats vinden en op de andere niet en dan gaat dat punt een grote rol spe len. Ik kan mij dan voorstellen dat ouders kiezen voor een bepaald onderwijssysteem, een bepaalde methode en daarmee komen ze dan in botsing met de school grenzen. Een ander punt is het klinkt misschien wat vervelend om het zo te zeggen dat juist de didacti sche vernieuwing wel eens wat gedwarsboomd kan worden door schoolgrenzen, omdat een stuk concurren tie ik bedoel dan heel gezonde concurrentie tus sen de scholen niet functioneert; je bent toch wel zeker van een contingent kinderen, ook al doe je niet aan een goede vernieuwing van het onderwijs. Bovendien wordt door het beletten van een vrije keuze van ouders t.a.v. het te kiezen onderwijssysteem voor hun kinderen ook de kloof tussen school en ouders en gezin weer groot. Maar dat komt dan weer op een heel andere manier terug. Wanneer je als ouders in je eigen opvoeding een bepaald patroon probeert te handhaven dan heb je kans dat dat aansluit bij een bepaald didactisch patroon dat maar op 1 of 2 scholen bestaat. Je zou dan niet de gelegenheid hebben om je kinderen naar die scholen te sturen. Je krijgt dan op een moderne manier opnieuw een kloof tussen het milieu thuis en het milieu op school. Ik wil dan ook eindigen met de vraag of u be reid bent op de een of andere manier toch weer eens met een werkgroepje te starten om deze problematiek inhoudelijk te bestuderen. Ik vraag dit vooral omdat ik zo bang ben dat wij het anders alleen maar technisch zien en het is ik hoop dat ik dit goed aangeduid heb niet een puur technisch probleem. De heer Ten Brug (weth.): De heer De Greef be gon met een aantal opmerkingen te maken m.b.t. het Euterpeplan. Op het moment dat wij deze vraag be antwoordden lag de zaak anders dan nu en dat is de heer De Greef en ook de andere leden van de Onder wijscommissie bekend. Er was een plan, niet zo'n con creet plan die opmerking heeft de heer De Pree ook al gemaakt maar toch wel een plan dat een aantal uitgangspunten had die wij als gemeentebe stuur zonder moeite konden onderschrijven, n.l. dat de verhouding tussen het buitengewoon onderwijs en het basisonderwijs en m.n. tussen het l.o.m.-onderwijs en het basisonderwijs eigenlijk niet zo was als die zou moeten zijn. Er is n.l. bij de start van de l.o.m-scholen een theorie ontwikkeld de l.o.m.-scholen zijn er nog niet zo verschrikkelijk lang, ik denk een jaar of 20 of misschien nog niet eens die inhield dat deze scholen voor een groot aantal kinderen een tijdelijk verblijf zou kunnen zijn. Het zou een specifieke aan pak van dit stuk buitengewoon onderwijs zijn en daar door zouden de kinderen dan weer terug kunnen naar het basisonderwijs. Van die terugplaatsing is in feite niets terecht gekomen. Er is ook gevraagd hoe groot het percentage is van de kinderen die teruggeplaatst worden naar het basisonderwijs. Ik weet dit percen tage niet, maar het is zeer gering. Dat is niet alleen een Leeuwarder probleem, maar het is een landelijk probleem. De heer De Vos heeft met zijn nota hoe wel die niet erg concreet was toch wel duidelijk in dit probleem geprikt. Dit is ook een zaak die bij de rijksinspectie al een aantal jaren in discussie is. Wij hebben dit plan ingediend bij de z.g. Innovatiecommis sie met de vraag: Komt dit plan in beginsel in aan merking voor financiële steun als experiment? Wij hebben er toen nog geen concrete beslissing over ge nomen, want uiteraard is dit niet een zaak die alleen de l.o.m.-school aangaat maar ook het basisonderwijs. Wij zouden eerst moeten weten of wij wat met dit plan zouden kunnen en of het rijk hieraan mee zou willen werken, want er zijn wel enige financiële con sequenties aan verbonden. Van de Innovatiecommissie is bericht gekomen dat zij zich op het moment met name bezig houdt met de integratie van kleuteronder wijs en lager onderwijs en dat zij zich eerst nog nader moet beraden over de vraag wat er op het terrein van het buitengewoon onderwijs zou moeten gebeuren en welke experimenten er op dat punt gefinancierd zouden kunnen worden. In dat kader zou dan pas bekeken kunnen worden daar ging dan ongeveer een jaar overheen wat er met dit plan zou kunnen gebeuren. Ondertussen hebben wij toch gemeend met het gesprek tussen de l.o.m.-school en het basisonderwijs, in samen hang met de Schooladviesdienst, te moeten beginnen. Vóór dat gesprek hebben wij aan het hoofd van de l.o.m.-school gevraagd om een stuk nadere concretise ring te geven m.b.t. dit plan. Er bestond n.l. bij het basisonderwijs vwel waardering voor het plan, maar toch ook een zekere vrees. Het leek op een stuk in filtratie van de l.o.m.-school in het basisonderwijs. De heer De Pree wees er op dat er bij deze vernieuwing een organisatie zou kunnen ontstaan die zou gaan func tioneren als een soort tweede S.A.D. Daar is allerminst behoefte aan, want één is al duur genoeg. Bovendien zou dit een geweldige verwarring geven. De vrees was daarom, dacht ik, ook wel wat terecht. De concretise ring die de heer De Vos m.b.t. dit plan heeft gegeven heeft voorshands geleid tot een eenvoudiger opzet. Zo pas is de vraag gesteld of de l.o.m.-school in Leeuwar den niet ,,te groot" is. Ik kan u zeggen dat de l.o.m.- school een zeer voorzichtig en een zeer behoudend be leid voert m.b.t. de toelating van de kinderen. Wat dit betreft is er een duidelijke overeenstemming tussen de politiek van de S.A.D. en die van de l.o.m.-school. Laat ik het huiselijk zeggen, het moet 100% vast staan dat de kinderen naar een l.o.m.-school moeten; het moet niet zo zijn dat de l.o.m.-school een school wordt waar de kinderen die leer- en gedragsmoeilijkheden hebben en daardoor moeilijkheden geven op de basisschool maar gauw naar toe moeten. Het moet niet een aan vulling zijn op het basisonderwijs in zaken die het ba sisonderwijs in beginsel zelf zou moeten doen. Dat be tekent dat er in de huidige situatie op het basisonder wijs zo'n 40 kinderen zitten die men bij een wat ruimer toelatingsbeleid op de l.o.m.-school had toegelaten. De heer De Pree heeft het woord projectgroep genoemd, maar ik kan u zeggen dat er al een groep gevormd is waar 2 mensen van de S.A.D. in zitten, 2 mensen van het basisonderwijs en 2 mensen van de l.o.m.-school. Men gaat er zich nu op beraden hoe wij de zorg voor die kinderen kunnen intensiveren, wat dat zou inhou den, wat dan de verhouding tussen de l.o.m.-school en het basisonderwijs zou worden en wat dit zou beteke nen voor een versterking van het team van de l.o.m.- school. Dit is een aanmerkelijk eenvoudiger plan dan de grotere ingreep die in de eerste visie zat. Alle par tijen zijn het er achteraf over eens dat het een ver standige manier was om zo te beginnen. Men kan dan m.b.t. de integratie van onderwijs aan l.o.m.-scholen en basisonderwijs een stuk ervaring opdoen en conclu sies trekken voor een eventuele bredere opzet. Het grote plan gaat nu als het ware even in de ijskast en men neemt het eenvoudiger plan verder in studie. Het is de bedoeling dat men op vrij korte termijn tot een eindconclusie komt en dat de zaak dan wordt voorge legd aan het ministerie. Ik wil er nog wel bij zeggen dat er van ouds een intensieve samenwerking is tussen de l.o.m.-school en de S.A.D. Dat kan omdat in de rijksvergoeding voor het l.o.m.-onderwijs gelden zitten voor deze begeleiding, niet alleen voor de toelating maar ook voor de begeleiding van de leerlingen. Dat geld krijgen wij als het ware van het rijk terug. Het is, dacht ik, bijzonder gunstig dat daar niet afzonderlijke krachten voor zijn. Dat zou ook kunnen en dan zouden wij deze parttime of fulltime krachten in het team van de l.o.m.-school kunnen opnemen, maar dan was er niet het gemakkelijke verband met het totaal van het onderwijs. Het heeft nogal enige moeite gekost om dit laatste voor elkaar te krijgen. Van de zijde van het buitengewoon onderwijs en de inspectie had men er aanvankelijk bezwaren tegen, maar het is toch gelukt. Zo liggen op dit moment de kaarten voor het z.g. Euterpeplan. Ik dacht dat ik met mijn beantwoording in beginsel de vragen die de heer De Pree hierover heeft gesteld wel heb meegenomen. De heer De Greef heeft nog eens nader gevraagd naar de kwestie van het bevorderen van de sexuele opvoeding op de scholen. Ik geef toe dat, wanneer het woord voorlichting hier is binnen geslopen, wij inder daad opvoeding hebben bedoeld. Dit is een kwestie waaraan een aantal jaren geleden in de kringen van het onderwijs nogal aandacht is geschonken. Er zijn didactische plannen voor ontwikkeld, er is een begelei ding geweest vanuit een landelijk centrum een soort dochterorganisatie, dacht ik, van de N.V.S.H. het is in kringen van het onderwijzend personeel bespro ken, het is in de Schoolraad aan de orde geweest en er is een soort communus opinio uitgerold. Het voor naamste punt dat hieruit kwam ik was hier ook het meest blij om was dat dit niet een zelfstandig vak, een zelfstandig onderdeel zou moeten zijn zoals b.v. het vak biologie, maar dat je dit zou moeten integre ren. Dat gebeurt ook bij het lager onderwijs. Er zijn heel aardige leermiddelen die hiervoor gebruikt wor den. Het gebeurt ook bij het voortgezet onderwijs. Daarvoor kenden wij wel de incidentele voorlichting die aan een paar gynaecologen in de stad was opge dragen die de kinderen gingen voorlichten. Dit gebeur de meestal in de vijfde of de zesde klas als de kinderen het huis en de stad der inwoning verlaten, zoals dat ook met aanstaande militairen gebeurt. Dat systeem hebben wij echter al lang verlaten. Ik heb de indruk dat er zich op dit punt geen problemen voordoen. Wij heb ben steun in de begeleiding gehad; die is van de zijde van de organisatie die ik noemde, maar waarvan ik op dit moment de naam niet meer precies weet, nu beëindigd. Men „zwemt nu vrij" en dat kan ook. Van daar dat wij het „bevorderen" niet in het antwoord hebben meegenomen. De heer De Greef heeft naar aanleiding van vraag 253 over dit punt stelden ook anderen vragen gesproken over de schoolgrenzen. Natuurlijk is het zo dat, wanneer er maatregelen zouden worden genomen die zouden leiden tot opheffing van scholen dit is één van de conclusies van het rapport de school grenzen automatisch gewijzigd moeten worden. Daarbij zouden wij dan ook eens kunnen bekijken of wij inder daad naar grenzen moeten voor één school of dat wij grenzen zouden kunnen maken voor bepaalde kleine wijken. Op zichzelf is het schoolgrenzensysteem een zaak die mij niet zo sterk aanspreekt. Je hebt het ge voel dat de vrijheid van schoolkeuze hierdoor wat wordt belemmerd. Toch zijn er duidelijk een aantal zakelijke voordelen die hierbij een rol spelen en die zakelijke voordelen zijn zopas ook al door de heer De Pree ge noemd. Ik ben graag bereid om dit hele probleem nog eens te bekijken en dat zal dan ook moeten naar aan leiding van het rapport dat nog verder in discussie moet komen. Ik dacht echter dat dit zal moeten nadat wij een duidelijker beeld gekregen hebben van hoe wij het totale onderwijs in Leeuwarden straks zullen op zetten en aan de hand van de resultaten van de be leidsgroep die ik u zopas noemde, omdat wij eigenlijk willen streven naar een stuk flexibel onderwijs. Als dat zou lukken dan is de ene school natuurlijk wel an ders dan de andere, maar wanneer de flexibiliteit er in zit dan heb je niet die waterdichte scheidingen. Dan maakt het niet meer zoveel verschil, want dan is er niet meer sprake van een vernieuwingsschool dat is overigens al een heel vreemd woord en een z.g. ouderwetse school. Daarom ben ik ook niet zo happig

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1975 | | pagina 7