M «fa» VWr» T-*. maar gaan bepalen hoe je dat geld gaat verdelen en wat je als prioriteiten stelt. Welnu, dan is het nodig dat je als gemeente klaar bent om daarop in te spelen, dat je ook de organisatiestructuur geschapen hebt die het mogelijk maakt om te komen tot een geïntegreerd welzijnsbeleid. En wanneer de bestaande structuren daar niet op ingeschoten zijn dan zal je moeten zoeken naar een andere structuur van overleg en beleidsbe paling. Ik weet dat er in Leeuwarden iets op dit ter rein bestaat waar ook wel een aantal goede dingen uitgerold zijn en dat is het presidia-overleg van de functionele raden. Ik denk dat dat op zichzelf een nut tig overleg is, maar niet voldoende om te komen tot een totaal beleid waar, zeker in de toekomst, zo drin gend behoefte aan is. Bovendien loop je de kans dat bepaalde stukken welzijnswerk buiten het kader vallen van de dingen die in het presidiabeleid aan de orde zijn. Dus ook om die reden dacht ik dat het presidia- overleg niet voldoende is. Misschien is het zo dat er met vraag 409 in feite overvraagd is. Ik zou het dan wat anders willen stel len, nu op de korte termijn, n.l. of de wethouder bereid is toe te zeggen dat er binnenkort een werkgroep aan de gang gaat die ten eerste gaat inventariseren wat er aan welzijnswerk in de ruime zin van het woord in Leeuwarden gebeurt en door wie, die in de tweede plaats inventariseert welke overlappingen er op het ogenblik al zijn en wat er met die overlappingen ge beurt en die in de derde plaats komt met een voorstel of met voorstellen omtrent een toekomstige structuur al of niet gemeentelijk of regionaal; of het dan Wel- zijnsraad heet of anders is onbelangrijk -— waarbinnen tot een totaal beleid gekomen kan worden. Ik vraag dus of de wethouder bereid is een dergelijke werkgroep in te stellen bestaande uit mensen uit het ambtelijk apparaat, mensen uit het veld en raadsleden en deze werkgroep een dusdanige opdracht te geven dat zij over, laat ik zeggen, een jaar met haar rapport aan de raad komt. Dan zal de raad moeten bekijken wat er verder moet gebeuren. Wat die toekomstige struc tuur betreft maar dat is niet zo nieuw in deze tijd zou ik willen zeggen dat als hoofdcriterium ge noemd moet worden dat dit een democratische struc tuur zal moeten zijn. Mijn laatste vraag aan de wethouder hieraan vast gekoppeld is de volgende. Er is een veel gehoorde al gemene klacht ik heb het dan dus niet specifiek over Leeuwarden n.l. dat het welzijnswerk en het beleid in het welzijnswerk bepaald wordt door toch een betrekkelijk gering aantal mensen; ik zou kunnen zeg gen „de 200 van Mertens" in het land, maar dan in het welzijnswerk, anders gezegd een vierde en zelfs een vijfde macht. Ik heb geen reden om aan te nemen dat een dergelijke situatie in Leeuwarden bestaat, maar ik zou u willen vragen of u bereid bent om de raad de nodige informatie te verschaffen als het kan schrif telijke informatie omtrent het volgende: Zou u de raad willen informeren welke beleidsfuncties er zijn wat betreft het welzijnswerk in de ruime zin in Leeu warden en in de tweede plaats welke personen, ambte lijk of niet-ambtelijk, die functies bekleden, zodat wij als raad ook wat inzicht krijgen in deze situatie? Ik weet niet hoeveel tijd u er, als u er toe bereid bent, voor nodig zult hebben, maar ik zou graag willen dat u ons die informatie binnen een paar maanden zou verschaf fen. De heer De Leeuw: Mijn opmerkingen gaan eigen lijk over dezelfde sector, al wil ik er een paar opmer kingen bij maken die ook betrekking hebben op jeugd- aangelegenheden. Ik wil mijn opmerkingen echter zo algemeen houden dat ik dacht dat dit wel bij dit hoofd stuk zou mogen. Voor zover het bij mij overkomt is de kern van het betoog van de heer De Pree voornamelijk gelegen in zijn vraag: Hoe zit het organisatorisch en hoe liggen de structuren? M.i. spreekt hij minder over de vraag op welke wijze wij langs wetenschappelijke weg kun nen bepalen of inhoudelijk datgene wat wij doen vol doet aan de normen die wij daaraan stellen. Ik heb een aantal jaren geleden in de Raad voor Jeugdaangele- genheden eens gevraagd: Is het niet mogelijk dat er, hetzij op plaatselijk, hetzij op provinciaal, hetzij op landelijk niveau, nu eens een studie komt die antwoord geeft op de vraag of de technieken m.b.t. de samenle vingsopbouw in zijn algemeenheid en met betrekking tot het jeugdwerk en alle sectoren die daar aan vastzitten als methodes in de ontwikkeling zoals de samenleving die op het ogenblik doormaakt nog efficiënt zijn. Ik ontkom en ik ben maar een ordinair lid van de gemeenteraad niet aan de indruk dat wij met aller lei kleine brokjes te maken hebben. Terecht wordt, dacht ik, door de heer De Pree gevraagd eens een uit eenzetting te geven over de werkelijke beleidslijnen en dan niet alleen de beleidslijnen in de zin van: wat ben ik voornemens als bestuur te gaan doen. Daaraan vast gekoppeld zou dan de vraag gesteld moeten worden: Zijn wij in staat om de vraag te beantwoorden of de dingen die wij doen ook als zij passen binnen de al gemene beleidslijn effectief zijn en werkelijk kunnen werken in een zich sterk veranderende samenleving? Daar zijn allerlei vragen aan vast gekoppeld: Welk effect bereik ik, welke percentages heb ik, ben ik eigen lijk niet bezig om in de opzet van dit soort werk weder om een soort spiegelbeeld te maken van de bestaande verhouding in de samenleving? Met name m.b.t. de samenlevingsopbouw en het jeugdwerk in het algemeen wensen wij, dacht ik, dat er al in een zeer vroegtijdig stadium een verweving plaats vindt van mensen vanuit hun verschillende achtergronden. Ik mis dat. Ik kan mij voorstellen dat het voor de wethouder moeilijk is om op dit moment een antwoord op deze vraag te ge ven. Ik zou mij haast willen aansluiten bij de suggestie die de heer De Pree doet om in ieder geval een over zicht te maken m.b.t. de zaken die plaatselijk spelen. Ik zou nogmaals nadrukkelijk willen vragen of u er van uw kant, misschien in het kader van de Vereni ging van Nederlandse Gemeenten of via welke andere organisatie dan ook ik ben daar onvoldoende in thuis landelijk op zou kunnen aandringen dat wij werkelijk eens met een soort sociaal onderzoek begin nen om na te gaan wat wij nou eigenlijk gericht doen: zijn de systemen die wij op het ogenblik kennen nog up-to-date, werken ze voor een voldoende breed vlak of moeten wij duidelijk een heel andere kant op? Daar aan vast zitten natuurlijk al die andere vragen die in een later stadium komen. Dat zijn vragen als: Moeten wij met afzonderlijke systeempjes werken, moeten wij een huis hebben voor dit en een werkgroep voor dat. Kunnen wij niet komen tot een sterke verwevenheid en is het effect van de aanpas dan niet duidelijker te meten zodat daarvoor lijnen kunnen worden aangege ven? Mevr. Visser-van den Bos: Na het uitvoerige be toog van de heer De Pree n.a.v. vraag 409 kan ik eigenlijk heel kort zijn. Ik wil alleen ook mijn zorg uitspreken over het overlappen van werkzaamheden die door verschillende functionele raden worden ge daan. De Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening, de Bejaardenraad en de Jeugdraad zijn al op eikaars terrein gekomen, hetgeen tot mijn verbazing hier en daar tot ongenoegen aanleiding gaf. Bij het doorden ken over die hele constructie dacht ik echter dat dit ook onvermijdelijk was. Het lijkt mij dan ook zeer zinnig om eens uit te zoeken of werkelijk een stelsel van raden, zoals dat zich ontwikkeld heeft, juist is. Ik sluit mij graag bij de wensen van de heer De Pree aan. De heer De Greef: Ik heb ook geen moeite met het betoog dat de heer De Pree heeft gehouden inzake vraag 409. Ik zou ook vraag 435 hieraan willen kop pelen, waarin gevraagd wordt naar een verslag m.b.t. de opheffing van de Commissie Opbouwwerk. Ik dacht dat er indertijd besloten was dat er geen R.O.A. zou worden opgericht, maar dat er wel binnen de Oom missie Opbouwwerk duidelijk sprake zou zijn van het bewerkstelligen van een stuk samenhang, het zoeken daarnaar. Voorlopig is men toen gestart met het pre sidia-overleg en in de loop van de tyd dat is, meen ik, in september 1974 geweest is er gevraagd: Hoe zit het dan met de taak en de samenstelling van de Commissie Opbouwwerk? Toen is er gezegd: Daar zal binnenkort over worden gerapporteerd. Misschien zou u in het kader van de beantwoording van vraag 409 ook deze vraag kunnen beantwoorden, zodat wij weten hoe ver u bent met dit advies. De Voorzitter: Misschien mag ik beginnen een aan tal opmerkingen te maken over de aan de orde ge stelde zaken; weth. Weide zal mij stellig op bepaalde onderdelen nog aanvullen. De heer De Pree heeft een bijzonder interessant be toog gehouden. Ik wil graag beginnen met op te mer ken dat het korte antwoord dat wij hebben gegeven niet is ingegeven door de gedachte dat wij deze inder daad belangrijke en indringende problematiek op zich met een dergelijk kort antwoord zouden mogen afdoen. Misschien was het beter geweest dat wij in het ant woord exact hadden verwezen naar een aantal raads- verslagen van vergaderingen die in het bijzonder over deze problematiek hebben plaats gehad. Want het is niet de eerste keer dat wij indringend over deze zaak in deze zaal praten. Ik geef toe dat het voor een 10-tal raadsleden wel de eerste keer is; dat zijn degenen die nog niet zo lang raadslid zijn. Wij zijn ons een aantal jaren geleden rond het jaar 1970 in deze gemeente heel indringend bezig gaan houden met de wijze waarop de raad, het college en de verschillende commissies werkten. Er zijn weinig ge meenten in Nederland ik zeg dat niet om ons op de borst te kloppen, maar gewoon als constatering van een feit die zo indringend op deze problematiek zijn ingegaan als wij toen hebben gedaan. Wij hebben er een studie van gemaakt, wij hebben ons een aantal dagen met 4 mensen, waarvan 2 aan deze tafel en 2 van onze medewerkers, teruggetrokken en wij zijn met een uitvoerig rapport in de raad gekomen. In dezelfde tijd dat is verschillende aanwezigen bekend speel de op landelijk niveau de kwestie van het instellen van bepaalde raden; daarbij ging het niet om raden in het kader van de Gemeentewet, maar om welzijnsraden, R.O.A.'s e.d. Ik hoef hier niet dieper op in te gaan, want u weet wel waar het om gaat. Wij waren ons er van bewust dat wij tot een duidelijke uitspraak moes ten komen of wij in Leeuwarden zouden koersen op de Gemeentewet dan wel zouden gaan in de richting van de R.O.A.-gedachte, de toenmalige C.R.M.-gedachte. De raad heeft toen niet unaniem, maar wel met een zeer grote meerderheid gekozen en daar ben ik erg blij om voor een structuur op basis van de Gemeen tewet. En nu kom ik op een zeer kardinaal punt, een punt dat erg belangrijk is in het kader van het betoog van de heer De Pree. Er is bij de discussie over deze zaak ook wel degelijk gesproken over een raad die een coördinerende taak zou moeten hebben. Wij waren ons er heel goed van bewust dat, als wij 5 functionele ra den instelden eigenlijk 5%, want het Gesprekscen- trum was een halve; dat is ondertussen ook een hele geworden dus hebben wij er nu 6 wij goed zouden moeten oppassen dat de raden niet langs elkaar zou den gaan werken, dat dit niet een ongecoördineerd ge heel zou worden waarin geen lijnen te bekennen zouden zijn. Tegelijkertijd hebben wij de conclusie getrokken dat, omdat wij gekozen hadden voor een structuur op basis van de Gemeentewet, de coördinerende taak prin cipieel thuis hoorde bij de democratisch gekozen ge meenteraad; u vindt dat terug in alle instellingsveror deningen. De gemeenteraad is democratischer dan wel ke welzijnsraad dan ook. Er is toen heel duidelijk uit gesproken dat het algemene beleid hier in deze zaal in de gemeenteraad tot uitdrukking zournoeten komen. De diverse raden zouden duidelijk een eigen taak krij gen, zij hebben ook een bredere strekking gekregen dan alleen een commissie van advies en bijstand van de gemeenteraad en zijn ook anders samengesteld. Dat is allemaal heel bewust besloten. U kunt dat alles vin den in de verslagen van de raadsvergaderingen die des tijds over deze zaak zijn gehouden. Er is duidelijk co ördinatie. De heer De Pree heeft zelf al het presidia- overleg genoemd; dat wordt eens per kwartaal gehou den. Er is daar ben ik blij om veel interesse voor dat overleg; elke raad is daar steeds bij vertegenwoor digd. Wij trachten daar niet de principiële zaken te co- ordineren, want dat hoort thuis in de gemeenteraad. Wij trachten daar te signaleren welke lijnen elkaar on juist doorkruisen of waar aanrakingsvlakken zouden moeten zijn; t.a.v. bepaalde punten stellen wij werk groepen of commissies in waarin enkele of alle raden vertegenwoordigd zijn. U moet het niet zo zien dat in het presidia-overleg beslissingen worden genomen; het presidia-overleg praat over de gang van zaken en brengt de draden bij elkaar. Uiteindelijk komt de zaak in grote lijnen in de raad. Voor die weg hebben wij gekozen. Ik moet u zeggen dat wij daar goede ervarin gen mee hebben. Wij hebben ondertussen ook een aan tal commissies ingesteld waarin diverse raden zijn ver tegenwoordigd, niet steeds alle raden want dat is niet altijd nodig. Wij hebben kort geleden b.v. een heel be langrijke werkgroep ingesteld die zich bezig zal houden ik ben dan met een zijspoor ook even bij hetgeen de heer De Leeuw aansneed met de landelijke, meer algemene, problematiek; die zal de nota onder de loep nemen die door de betreffende minister is uitgebracht en die binnenkort ook in de Tweede Kamer in discussie komt. Daar buigen wij ons metelkaar over. In het presidia-overleg is niet over de principes gepraat, maar daar is wel geconstateerd dat het een zinvolle zaak was daar in te duiken. Wij hebben dan ook besloten dat alle raden, behalve de Raad voor de Volkshuisvesting, in de betreffende commissie vertegenwoordigd zullen zqn; ook de betrokken wethouder neemt aan dat overleg deel. Ik noem dit even i.v.m. de opmerkingen van de heer De Leeuw, want ik ben het met hem eens dat dit geen Leeuwarder probleem is maar een meer alge meen probleem. Ik zou op dit moment dan ook echt geen commissie willen instellen die de problematiek in zijn algemeenheid bestudeert of bekijkt. Ik zou het zwaartepunt echt op de Commissie Knelpunten willen leggen; die komt met conclusies. Wij zullen onze in breng moeten leveren in het kader van de V.N.G. en ook landelijk waar deze kwestie aan de orde komt. (De heer De Leeuw: Als ik het goed begrijp gaat die Knelpuntennota vooral over een aantal organisa torische problemen. Mijn vraag betrof een landelijke studie naar de efficiency van allerlei vormen van werk. Dat is nog iets anders dan waar u nu over spreekt.) Ik heb dat ook wel begrepen, maar ik dacht dat dat pas aan de orde zou moeten komen als die andere zaak afgehandeld is. Wij hebben daar wel mee te maken, wij zijn er ook bij betrokken, maar als wij dat aan zouden moeten sleutelen in V.N.G.-verband dan zou dat naar mijn mening plaats moeten hebben als de andere zaak klaar is. Er is al een rapport van de V.N.G. als reactie op de Knelpuntennota ik hoop dat die ook wordt gegeven aan de leden van de Commissie Knel punten. Er is dus al een enorme hoeveelheid discussie stof beschikbaar. Zouden er principe-uitspraken moe ten komen dan horen die in de gemeenteraad te worden genomen; de commissie zal terugrapporteren naar de raad via het presidia-overleg. Het presidia-overleg hoort in deze niets anders te doen dan de lijnen bij el kaar te brengen en door te rapporteren naar de ge meenteraad. Zo vat ik dat op. Wij hebben deze zaak zo opgebouwd en ik moet u zeggen dat, als u mij vraagt of het ideaal loopt, ik nee moet zeggen; dat kan ook niet in 4 jaar, want wij hebben een zeer diepe ingreep gedaan. Wij moeten het ook zelf leren, het in spelen van het ambtelijk overleg op de raden en het inspelen van het overleg van de raden op b. en w. La ten wij maar ronduit zeggen dat dat niet altijd zo ge makkelijk is. Maar wij hebben duidelijk metelkaar voor ogen dat wij een groot aantal mensen in Leeuwarden het zijn er zeker 125 uit allerlei groeperingen daadwerkelijk bij het bestuur, de coördinatie en de con tacten hebben betrokken. En dat is een belangrijke zaak want het gaat om mensen die allemaal zeer nauw be trokken zijn bij bepaalde groeperingen; zij staan daar dichterbij dan wij. Deze werkwijze kan heel goed func tioneren. De ene raad is verder dan de andere, maar ik kan u de verzekering geven dat zij allemaal op het goede spoor zijn; ook de coördinatie hebben wij duide lijk voor ogen. Wij hebben geconcludeerd de raad heeft dat in het verleden ook al enige keren gedaan dat er in Leeuwarden geen behoefte is aan een Wel zijnsraad. Dat is niet direct een principieel punt, hoe wel ik het toch ergens wel principieel vind gezien de plaats die de gemeenteraad behoort in te nemen. Er zou zoveel te coördineren kunnen zijn dat je toch zou kunnen besluiten dat zo'n raad er zou moeten komen, maar wij vinden dat dat niet zo is. Ik zou u met klem willen vragen wij zijn nog steeds bezig; wij hebben er echt geen 10 jaar meer voor nodig, maar wel min stens deze 2e zittingsperiode van de functionele raden deze zaak nog even af te wachten; wij zullen de zaak nauwlettend moeten volgen en zullen daarna ba-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1975 | | pagina 10