19
18
De heer Van der Wal: Ik claim deze kwestie voor
de plenaire zitting omdat het gewoon niet klopt.
De Voorzitter: U claimt dit punt omdat u meent
dat nu al ruimte moet worden geschapen voor het pro
ject Molenpad? (De heer Van der Wal: Ja, i.v.m. de
planning van de D.S.O.) Goed, dat noteren wij. U kunt
dit in de plenaire zitting opnieuw aan de orde stel
len; wij moeten een urgentievolgorde vaststellen.
De heer llouina: Ik wil de mogelijkheid claimen in
de plenaire zitting terug te kunnen komen op de vraag
of de plannen van de D.S.O. ten aanzien van de oude
stadswijken en de schil wel aansluiten op de plannen
van de afdeling S.Z.W. en of er wel tijdig subsidies be
schikbaar komen voor de planfases.
De Voorzitter: Ik vraag u met klem deze kwestie
nog eens met uw fractiegenoten te bespreken. De hele
problematiek van de schil is n.l. al geclaimd; daar zou
deze kwestie bij ingebouwd kunnen worden. (De heer
Bouma: Goed, dat zal ik overleggen.)
M- Stichting Het Baken.
De heer He Pree: Ik heb een rijtje vragen die, voor
zover ik het kan overzien, geen geld kosten. Het is
wat Het Baken betreft al weer een lastige zaak, m.n.
wanneer je het nabije verleden bestudeert. Het betreft
hier dat is u ook bekend een beleidsverandering
in de werkzaamheden van de Stichting Het Baken
doordat men zich niet alleen meer beperkt tot het
cursuswerk en de sector informatie huishoudelijke
en gezinsvoorlichting door middel van spreekuren
maar nu overgaat tot wat dan educatieve voorlichting
in de wijken heet. Men heeft daar enige ervaring in
opgedaan en die was dusdanig dat men heeft gezegd:
Dit kan zo niet, dit kan je niet met een paar parttime
krachten doen; wil je dit goed opzetten dan is er des
kundige begeleiding nodig. Het C.O.L. heeft aan de
aanvraag voor een halftime agogisch geschoolde wer
ker steun betuigd. In een gesprek op 21 augustus 1974
heeft ook de wethouder gezegd dat hij dit verzoek van
Het Baken zou ondersteunen. In de beleidsnota staat
dan weer dat dit ondergebracht zou moeten worden bij
het C.O.L. En dan lijkt het wel een kat- en muisspel
want het C.O.L. reageert door te zeggen: Maar dat kan
helemaal niet, daarvoor krijgt het C.O.L. geen subsidie,
het C.O.L. doet territoriaal opbouwwerk en daar valt
dit niet onder, dit zou moeten vallen onder de z.g.
F 10-regeling ik heb die regeling bij mij maar u
kent hem ook wel en via die regeling moet er sub
sidie komen van C.R.M.; C.R.M. tenslotte en dan is
het verhaal wat dat betreft uit zegt: Ja, maar dat
valt ook niet onder deze regeling, dus het geld komt
er niet. Als C.R.M. niet subsidieert dan subsidieert de
gemeente ook niet. Nu mijn vragen. In de eerste
plaats: Waarom was de wethouder op 21 augustus
1974 nog zo positief t.a.v. de aanvraag van Het Baken
en is hij dat kennelijk nu niet meer? Mijn tweede
vraag: Waarop zit het C.R.M.-subsidie dat niet wordt
toegekend eigenlijk vast? Is het omdat het werk dat
vanuit Het Baken gedaan zal worden qua soort zo
nieuw is dat er nog geen subsidieregeling voor is? De
derde vraag daaraan gekoppeld is: Zit hier misschien
meer achter? In het Friesch Dagblad van 30 augustus
1974 staat vermeld dat de heer Zwart, hoofd Bureau
Friesland C.R.M., gezegd heeft dat subsidie-aanvragen
van Het Baken in Den Haag met argusogen worden
bekeken. Nu is de wethouder natuurlijk het Ministerie
van C.R.M. niet, maar hij weet veel dus misschien weet
hij ook en kan hij ons er over informeren waar die
argusogen door veroorzaakt worden. Ik wil graag we
ten waar die uitlating eigenlijk op berust. Mijn vierde
vraag: Verandert er subsidietechnisch iets als de aan
vraag van Het Baken zou worden beschouwd als ex
periment? Maakt dat subsidietechnisch iets uit in die
zin dat het dan misschien toch zou kunnen, dat er dan
ineens wel subsidie uit Den Haag mogelijk is, te meer
ook omdat ik heb begrepen dat de Commissie Opbouw
werk heeft aanbevolen het als experiment op te voe
ren? Mijn laatste vraag is: Bent u bereid om de sub
sidie-aanvraag van Het Baken bij C.R.M. niet alleen
te bepleiten, maar misschien ook maar dat hangt
af van uw antwoord waarom dat subsidie niet komt
C.R.M. er op te wijzen dat de subsidievoorwaarden
hoognodig verruimd zouden moeten worden?
De heer Weide (weth.)De heer De Pree heeft ge
lijk als hij zegt dat de wethouder positief staat t.o.v.
de subsidie-aanvraag. Ik heb dit om elk misverstand
uit de weg te ruimen niet gezegd dat ik positief
sta tegenover de subsidie-aanvraag van Het Baken,
ik heb wel gezegd dat ik mij positief opstel t.o.v. het
werk waarvoor Het Baken het subsidie vraagt. Het
gaat om een stuk huishoudelijke voorlichting naar de
wijken toe. Wij hebben ons in de besprekingen afge
vraagd of Het Baken wel het meest geëigende insti
tuut zou zijn om dit werk te verrichten. In die zin heb
ik mij dus positief uitgesproken, in die zin spreek ik
mij vanavond nog positief uit. Omdat het C.O.L. op
dit punt zeer actief is in de wijken zou er m.i. op dit
stuk van zaken een samenwerkingsverband met het
C.O.L. moeten worden gezocht. Ik meen te weten dat
op dit moment het overleg daarover nog gaande is.
Het ministerie staat er echter wel enigszins anders
tegenover. Ik heb hier een brief van 12 december 1974,
gericht aan Het Baken; dat is een brief van het Bureau
Friesland van het Ministerie van C.R.M. Er staat in:
„Geacht bestuur, Uw bovengenoemde aanvraag is ten
departemente besproken. Ondanks het feit dat men
niet onsympathiek staat t.a.v. het door uw stichting
te realiseren beleid m.n. op het educatieve vlak is het
helaas niet mogelijk om uw verzoek onder één der ge-
eigende subsidietitels van de regeling Samenlevings
opbouw te brengen. Hopende u hiermee" enz. Het mi
nisterie kan dus geen mogelijkheid vinden de aanvraag
van Het Baken onder één van de regelingen te laten
vallen. Er zal dus een samenwerkingsverband met het
C.O.L. moeten worden gecreëerd om dit werk ik sta
daar persoonlijk helemaal achter gesubsidieerd te
krijgen; op die manier zal de aanvraag hard gemaakt
moeten worden. In dat kader zullen wij dan ook de
middelen proberen te vinden binnen onze begroting.
De Voorzitter schorst, om 23.00 uur, de vergadering
voor de tweede koffiepauze.
De Voorzitter heropent, om 23.20 uur, de vergade
ring.
PAR. 15. BELEIDSSECTOR CULTUUR.
A. Algemeen.
De heer De Pree: In het beleidsplan staat een be
cijfering in percentages waar het budget voor deze
sector blijft: 87% voor de „grote 4" en als andere
uiterste 2 voor kunstzinnige vorming en creati-
viteitsontwikkeling. Op zichzelf ben ik u dankbaar voor
deze berekening, want ik hoefde die zelf nu niet te
maken. U zegt dan in de beleidsnota dat m.n. dat
laatste, die kunstzinnige vorming en creativiteitsont-
wikkeling, prioriteit heeft en dat ook in de toekomst
zal hebben. Dat is dan natuurlijk wel in strijd met die
percentages die u constateert. Ik heb het gevoel dat
u het eigenlijk met mij betreurt dat er toch een wan
verhouding is, maar ik heb dan het gevoel dat u wat
lijkt op het jongetje dat naar de kerk ging en thuis
kwam en toen zijn ouders vroegen waar de dominee
het over gehad had zei: Over de zonde. Toen ze vroe
gen wat de dominee er over gezegd had zei hij: Hij
was er tegen. Zo ligt het hier ook ongeveer: Zo liggen
de percentages en wij zijn daar tegen. Maar dan ver
andert er nog niets. U hoopt op gunstiger subsidie
regelingen in die zin dat ook andere overheden een
deel van de kosten een groot deel dan zullen
overnemen. Daar hoopt u op, maar er staat nergens
dat dat ook in werkelijkheid zal gebeuren. Ik zou u
willen vragen: Hebt u enig idee of die hoop vervuld
wordt en wanneer en met hoeveel in geld uitgedrukt?
Aan de andere kant denk ik toch dat wij cr niet onder
uit kunnen om op een gegeven ogenblik dat zal niet
zo lang meer moeten duren een keuze te maken:
wat willen wij in deze sector in de toekomst? Die
keuze zal dan ook financiële consequenties hebben. Ik
vind het eigenlijk wat jammer dat u niet zelf al met
een aantal keuzemogelijkheden bent gekomen, zo van:
Kijk, wij kunnen prioriteit geven aan kunstzinnige vor
ming en creativiteitsontwikkeling in die zin dat wij
daar dan zoveel geld voor willen uitgeven en dat be
tekent dan dat wij op die 87% laten wij maar heel
concreet zijn zullen moeten bezuinigen. Het klinkt
misschien wat hard, maar ik denk dat wij niet aan
harde beslissingen kunnen ontkomen en dat wij niet
om de hete brij heen moeten lopen. Wat ik daarom zou
willen bepleiten is een wat andere benadering waar ik
net al op duidde, n.l. dat wij eens moeten gaan praten
ik bedoel niet nu, maar wel binnenkort over wat
wij de hoogste prioriteit geven. Ik ben het dan eens
met de prioriteiten die u noemt in de beleidsnota, maar
dan in die zin dat, als je dat hoge prioriteit geeft, je
gaat inventariseren hoeveel er nodig is om de wensen
t.a.v. met name dan de kunstzinnige vorming en crea
tiviteitsontwikkeling en de amateuristische kunstbe
oefening te realiseren. De dan nog beschikbare midde
len zouden dan bestemd moeten worden voor de „grote
4". Dat zou dan hard gemaakt moeten worden op de
manier van: nu wordt het buigen of barsten. Mochten
de subsidies waar u op hoopt er niet komen dan moe
ten er maar knopen worden doorgehakt. Ik zeg niet
dat dat zo maar moet, maar dat moet dan na zorgvul
dige afweging. Ik zou dan ook die zorgvuldige afwe
ging graag in de raad een keer aan de orde willen
hebben. Wij moeten ons dan serieus afvragen t.b.v.
welke groepen en met name t.b.v. welke milieus die
87% eigenlijk wordt aangewend. Het gaat om ge
meenschapsgelden en wat zijn nu de groeperingen die
daarvan op het ogenblik het meeste profijt hebben?
Als je dat hebt geconstateerd dan moet je je afvragen
of dat de groeperingen zijn waarvan je vindt dat ze
zo'n groot deel van het budget toegerekend mogen krij
gen. Het is dus de vraag of die 87% wat dat betreft
wel op de goede plaats terecht komt. Ik zou concreet
willen vragen of de wethouder het met mij eens is dat
wij niet kunnen ontkomen aan die beslissingen op korte
termijn. Mocht hij het er mee eens zijn dan wil ik ook
graag weten of hij kan zeggen wanneer hij ongeveer
met eventuele voorstellen in deze richting zal kunnen
komen.
De heer De Leeuw: Het is verleidelijk om over
deze belangrijke zaak uitvoerig te discussiëren. U
kunt gerust zijn, ik zal dat niet doen, want ik weet
hoe laat het al is. Dit onderwerp is een nogal scherp
onderdeel geweest van de discussie in de Raad voor
Culturele Aangelegenheden. Ik meen dat het stand
punt dat daar toen werd ingenomen op zich wel juist
is. Er is toen gezegd: Waar gaan wij in ons beleid
naar toe? Wij proberen mag ik het zo zeggen
een aantal professionele groepen duidelijk te laten
functioneren zodat in ieder geval de receptieve moge
lijkheden van onderscheidenlijke kunstvormen bereik
baar zijn; wij vinden dat dat o.a. een belangrijk onder
deel is van wat je in je totale aanbiedingspakket in
de hoofdstad van Friesland en het gebied daar om
heen nodig hebt. Het is hinderlijk dat in de huidige
grootte van de budgettaire ruimte voor de sector cul
tuur die verdeling zo bijzonder ongelukkig uitkomt,
maar er zijn tegelijkertijd al een aantal maatregelen
genomen die een eerste aanzet geven tot een duidelijke
verbetering met name t.a.v. de creatieve en amateu
ristische sfeer. Ik mag even verwijzen ik zal er nu
niet verder op ingaan naar de discussie die er over
de S.O.N.M.O.-regeling is geweest. Ik wil ook met
enige tevredenheid vaststellen dat over een aantal ja
ren gerekend het aandeel van de cultuur in het totaal
van het gemeentelijk budget al is toegenomen. Men
kan zeggen dat het te weinig is en dat de verhoudin
gen ongelukkig blijven. Naast de bemerkingen die de
heer De Pree heeft gemaakt had ik willen vragen of
u toch serieus zoals u dat natuurlijk altijd met alle
dingen doet zou willen bekijken voor de eerstko
mende begrotingen of toch misschien de op het
ogenblik nog bestaande verhoudingen ik weet niet
of het uitgangspunt van de heer De Pree zou moeten
zijn: de koek is maar zo groot en die zal in het totaal
van het gemeentelijk aandeel nooit mogen groeien
moeten worden gewijzigd waardoor de koek wel groeit.
Het gaat om een wezenlijk deel van ons gemeentelijk
voorzieningenpakket. Als de koek zou gaan groeien
ik zou dat heel nadrukkelijk willen gaan bekijken
binnen de nare positie waarin de gemeente zit zou
het deel van de amateuristische kunstbeoefening moe
ten worden vergroot, want er is een duidelijke paral
lel tussen wat wij langzaam tot stand hebben ge
bracht op het terrein van de professionele kunstbe
oefening wat betreft aankleding, accommodatie, voor
zieningen e.d., maar wil zij werkelijk effect gaan krij
gen dan zal zij uitlopers moeten hebben en relaties
moeten gaan krijgen met alles wat er op het terrein
van de amateuristische kunstbeoefening en creativi
teit zal moeten worden gerealiseerd. Ik zie dus op het
ogenblik eigenlijk nog niet hoe je zou moeten komen
tot het besluit van die 87% een aantal procenten af
te peuteren en die over te brengen naar de amateu
ristische kunstbeoefening, want dan maak je voor de
bestaande instituten die het al niet zo geweldig ruim
hebben de levenskansen kleiner. In de loop van de
tijd ik weet niet of je dan over een periode van
een jaar moet praten, ik dacht dat het iets langer
zou moeten zijn zullen wij heel nadrukkelijk beide
componenten in ons beleid tot uitdrukking moeten
brengen en dat moet na verloop van tijd ook tot gun
stiger financiële verhoudingen, ook procentueel, leiden.
Mevr. Willemsma-de Jong: In het antwoord op
vraag 452 wordt gesproken over de amateuristische
kunstbeoefening. Ik zou van u willen weten of er ook
concretere toezeggingen gedaan kunnen worden m.b.t.
de subsidieverlening. Ik beheers de subsidiematerie
niet, maar in het beleidsplan, op pag. 191, wordt dui
delijk een lans gebroken t.b.v. kunstzinnige vorming
van jongeren. Om heel duidelijk te zijn heb ik op het
oog het jongerenkoor Cantate Deo. Ik neem dit als
voorbeeld want er zijn nog wel andere groeperingen
die op dit vlak bezig zijn. Er zijn in de subsidierege
ling natuurlijk normen gesteld aan de hand waarvan
een uitkering plaats vindt. Daarbij zullen waarschijn
lijk ook kwaliteitscriteria zijn. Wel, het Toonkunst
koor en de Bachvereniging worden met name in de
begroting genoemd voor een t.o.v. het subsidiebedrag
voor de koren daar valt Cantate Deo onder; dat
koor wordt niet met name genoemd behoorlijk hoge
uitkering terwijl deze koren voor zover ik weet uit
volwassen verdienende mensen bestaan. Uit billijk
heidsoverwegingen wil ik, omdat Cantate Deo een jon
gerenkoor is en een zeer apart repertoir biedt op
hoog niveau, graag van u een duidelijke toezegging
hebben als dat mogelijk is. Juist met het oog op het
feit dat u iets voor de jongeren wilt doen en i.v.m. de
kwaliteit muziek die dit koor biedt, meen ik zo vrij
te mogen zijn op deze categorie nog eens in de begro
tingszitting terug te komen. Dit sluit wel aan bij wat
de vorige sprekers over dit onderwerp hebben gezegd.
De heer Ten Hoeve: Ik zou even willen reageren
op hetgeen de heren De Pree en De Leeuw hebben ge
zegd. Zij vragen een bezinning m.n. op het punt van
de amateuristische kunstbeoefening. Maar in wezen
hebt u ons een mogelijkheid gegeven. U hebt gezegd:
Bij de behandeling van het beleidsplan kunnen de
Cultuurnota en de Sportnota betrokken worden. Maar
u zult ongetwijfeld met mij van mening zijn dat door
de procedure waarin wij in deze fase hebben verkeerd
deze nota's eigenlijk dat geldt m.n. voor de Sport
nota die op het laatste ogenblik kwam niet tot
hun recht gekomen zijn. De heer De Pree heeft een
voorstel gedaan om hier in de raad te komen tot een
discussie op dit punt; dat moet een bepaalde vorm
krijgen. Omdat ik van mening ben dat m.n. deze twee
nota's onvoldoende aan bod hebben kunnen komen
door de gevolgde procedure zou ik u voor willen stel
len nog eens afzonderlijk deze twee nota's in de raad
te brengen met daarbij een begeleidende brief van het
college waarin het zijn visie geeft en waarin ook een
aantal uitgangspunten zijn neergelegd. Dat kan na
tuurlijk niet meer in deze begroting verwerkt wor
den, maar wanneer er dan uitspraken van de raad
gekomen zijn is dat voor u een aanwijzing om daar
bij de volgende begroting mee verder te werken. Mis
schien is dit een mogelijkheid om over deze zaken ver
der te praten.
De Voorzitter: Voor ik de wethouder het woord
geef zou ik eerst even willen praten over de procedure.