de functie die het had zou kunnen blijven vervullen.
Men trof een Diakonessenhuis aan dat in tal van op
zichten verouderd is, waar weliswaar noodvoorzienin
gen zouden moeten zijn voor een overbruggingsperiode,
maar dat toch gedoemd was om opgeruimd te worden.
Een zaak die hier nog doorheen speelde was dat
men op basis van de bekende vuistregel (4 per pro
mille) zei: Er zijn teveel ziekenhuisbedden in Leeu
warden, er zullen in ieder geval ca 200 bedden opge
ruimd moeten worden. Triotel kwam er in de beoorde
ling van het College voor de Ziekenhuisvoorzieningen
goed af. Men constateerde weliswaar dat er organisa
torisch wat de bouw betrof wel vraagtekens gezet
konden worden hier en daar, maar Triotel kwam er
positief uit. Er werd gezegd dat de functie van het
Diakonessenhuis overgebracht zou moeten worden naar
de lokatie zuid en dat daar een nieuw ziekenhuis zou
moeten verrijzen. Nadat dat rapport in meen in mei
1974 ter beschikking stond van de besturen is er
opnieuw een overlegkader geschapen. Dat overlegkader-
bestond uit de besturen die onder leiding van dokter
Kijlstra probeerden orde op zaken te stellen; zij zijn 4
of 5 maanden met elkaar aan het exerceren geweest.
In september 1974 zijn de onderhandelingen afgespron
gen nadat wij in juni van dat jaar het gevoel hadden
dat de zaken zo dicht bij elkaar waren gekomen dat
mislukken eigenlijk niet meer mogelijk zou zijn en dat
wij zouden komen tot een integratie van de ziekenhui
zen in Leeuwarden. Het heeft niet zo mogen zijn. Al
lerlei nare situaties hebben zich voorgedaan t.a.v. pu-
blikaties in kranten, in eigen huisorganen enz. enz. en
het gevolg is geweest dat de sfeer waarin wij elkaar
hadden moeten vinden eigenlijk hoe langer hoe meer
vertroebelde en wij op een punt terecht zijn gekomen
dat was oktober 1974 dat de laatste der mohika
nen op dat moment was dat nog het Diakonessen
huis afhaakte en zei: Wij zien het niet meer zitten.
Het Diakonessenhuis schreef in november 1974 een
brief aan b. en w. en vroeg: Kunnen wij het overleg
met de gemeente hervatten op basis van de intentie
verklaring van april 1972 Ik heb u zopas al gezegd
dat wij toen gesteld hebben dat er inmiddels teveel
gebeurd was en vanaf dat moment probeert het college
van b. en w. om de zaak weer bespreekbaar te maken
tussen de ziekenhuisbesturen en dus niet om onder
handelingen te plegen die tot integratie van de zieken
huizen moeten leiden. Het weer bespreekbaar maken
van de zaak is de opzet geweest van de voorzitter van
deze raad en de betrokken wethouders; wij hebben dus
zowel met het bestuur van het Bonifatiushospitaal als
met het bestuur van het Diakonessenhuis als met de
beheerscommissie van Triotel besprekingen gevoerd
om te proberen tot uitgangspunten te komen om het
overleg te heropenen. Het ging er niet om tot beslis
singen te komen, want die beslissingen dat ben ik
met mevr. Brandenburg eens kunnen niet door het
college worden genomen maar moeten door de raad
worden genomen als het gaat om de situatie van
Triotel sec; dat is een zaak van de gemeenteraad. Wat
ons met de integratie van de ziekenhuizen voor ogen
stond was dat wij in Leeuwarden zouden komen tot
een centrumfunctie van de 3 ziekenhuizen zodat wij
als het ware een pakket van voorzieningen zouden kun
nen bieden dat ongeveer zou staan tussen een alge
meen streekziekenhuis en het Stads- en Academisch
Ziekenhuis te Groningen. Die zaak zien wij eigenlijk
nog steeds als een ideaalsituatie zitten. Wij zouden
graag naar die situatie toe willen, maar dan moet wel
aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Die voor
waarden bestaan in de eerste plaats hieruit dat de be
sturen elkander moeten vinden en in de tweede plaats
dat de directies en de medewerkers elkander moeten
vinden. En af en toe heb je het gevoel dat wanneer de
besturen elkander vandaag zouden vinden er nog heel
wat water door de zee zal moeten gaan voordat ook de
directies en de medewerkers elkander vinden, want de 3
ziekenhuizen verkeren ten opzichte van elkander eigen
lijk min of meer in een identiteitskrisis. Iedereen wil
graag vasthouden wat hij heeft; dat is ook wel begrijpelijk
wanneer je in een bepaald werkverband zit. Maar wij
zitten gezamenlijk toch eigenlijk wel in een noodsitua
tie. Ik heb u gezegd dat het Diakonessenhuis ver
ouderd is. Triotel is te klein, want 200 bedden is eigen
lijk te weinig voor een algemeen ziekenhuis. Een dag
of wat geleden heeft de beheerscommissie een ontmoe
ting gehad met de medische staf van Triotel en de
staf heeft ons nadrukkelijk te verstaan gegeven dat
hij het eigenlijk bijzonder betreurt dat de ziekenhuis
besturen elkander niet beter kunnen vinden dan op dit
moment het geval blijkt te zijn. Men was teleurgesteld
over de gang van zaken. De staf van Triotel bestaat
over het algemeen uit vrij jonge mensen met de nodige
expansiedrift, zij willen de zaak graag stevig aanpak
ken, zij zijn er m.i. ook volledig in geslaagd om Triotel
te brengen op een goed niveau. Er wordt in de stad
ook met waardering gesproken over de sfeer en over
alles wat zich daar voordoet. Wij hebben deze week
een bezetting gekregen van 100%; ga daar maar aan
staan, probeer maar eens af te checken hoe het met
andere ziekenhuizen ligt. Kortom, wij zitten wat dat
betreft met Triotel in een goede situatie. Maar het
ziekenhuis is te klein om op de toekomst gericht dat
gene te doen wat eigenlijk nodig is. Wij menen nog
altijd dat wij de zaak moeten inbrengen in een groter
geheel om te komen tot de centrumfunctie die ik zonet
al schetste. Da!t kan alleen maar wanneer wij het met
z'n drieën doen; het kan niet alleen met Triotel en
Diakonessenhuis, het kan alleen met Triotel, Diakones
senhuis en Bonifatiushospitaal. Hoe lang het nog zal
duren weet ik niet. Ergens voelen wij toch ook wel de
adem van de rijksoverheid in onze nek. Wij komen
straks voor een situatie te staan waarin, als de Leeu
warder bestuurderen het niet met elkaar eens worden,
Den Haag ons wel zal gaan vertellen hoe het wèl moet.
Dat is een zaak die mij bijzonder dwars zit, want per
slot van rekening is het plezieriger om hier autonoom
met elkander tot een goed ziekenhuisvoorzieningen-
pakket te komen dan dat het ons wordt opgelegd door
de rijksoverheid.
Mevr. Brandenburg heeft gezegd dat zij het minder
juist vindt dat de beheerscommissie voor de hele pro
blematiek m.b.t. de fusie gesteld wordt. Ik kan mij
dat wel voorstellen; dat ligt inderdaad niet zo gemak
kelijk. Ik heb echter net al gezegd dat dit een zaak is
die primair thuis hoort in de raad. Wij zullen ons in
het college, dacht ik, ook moeten beraden op de vraag
welk moment het meest geschikt is om aan de raad
verslag te doen van datgene wat zich de laatste maan
den in de overlegsfeer tussen de 3 ziekenhuisbesturen
heeft voltrokken; wij zullen ook verslag moeten doen
van hetgeen wij als deel van het college met de 3 zie
kenhuisbesturen, de beheerscommissie incluis, hebben
besproken. Daaruit zal de raad dan zelfstandig zijn
conclusies moeten trekken. Mevr. Brandenburg stelde
naar mijn gevoel ten onrechte dat wij de raad op deze
manier voor een voldongen feit plaatsen; dat is niet
juist. Als ik haar verwijs naar datgene wat er in het
voorjaar van 1972 in deze raad is gezegd over de in
tegratie van de ziekenhuisvoorzieningen in Leeuwar
den, dan zal haar daaruit blijken dat de raad het colle
ge op dat moment een vrij breed mandaat heeft ge
geven om deze zaak verder te brengen, omdat ook op
dat moment algemeen de indruk was dat dit op zich
voor Leeuwarden een goede en noodzakelijke stap was.
Mevr. Brandenburg heeft ook nog een opmerking ge
maakt over het toekomstige beheer van het ziekenhuis.
Ik dacht dat dit een zaak was die tal van kanten heeft,
misschien ook tal van moeilijkheden die overwonnen
zullen moeten worden. Wij zijn intern bezig ons te
oriënteren op de vraag welke repercussies een even
tuele fusie heeft voor het totale personeelsbestand dat
uit meer dan 500 mensen bestaat; het is de grootste
gemeentelijke dienst die wij hebben. Dat vraagt ook
een apart stuk verantwoordelijkheid voor deze werk
nemers in overheidsdienst.
Samenvattend meen ik te moeten zeggen dat het zo
is dat wij eerst zullen moeten afwachten of het over
leg dat op het ogenblik nog gaande is zal uitmonden
in een situatie waarin dokter Kijlstra opnieuw voor de
kar van de integratieplannen gespannen kan worden.
Wij weten nog niet of het zo ver komt, want na het
laatste gesprek met het Diakonessenhuis is er wel ge
reageerd, maar het Diakonessenhuis heeft intern nog
geen standpunt kunnen bepalen; men heeft ons juist
één dezer dagen bericht dat wij op korte termijn de
standpuntbepaling van het bestuur tegemoet kunnen
zien. Als wij dat standpunt kennen is misschien het
moment aangebroken om dat zal mogelijk te ver
binden zijn met de komende begrotingszitting met
elkaar te overleggen in welke richting de gemeente, in
aansluiting op hetgeen in april 1972 aan de orde is
geweest, verder moet gaan m.b.t. de integratie en de
inbreng van Triotel in de totaliteit van ziekenhuisvoor
zieningen.
Ik wil hiermee mijn betoog over de fusie van de
ziekenhuizen en alles wat daar aan vastzit afsluiten.
Mevr. Brandenburg-Sjoerdsma: Ik wil hier toch
nog graag even op ingaan. Ik vind dat er een funda
menteel verschil is tussen mijn redenering en die van
de wethouder. Wanneer het er alleen om zou gaan
dat u pogingen doet om de mensen weer om de tafel
te krijgen en de zaak weer bespreekbaar te maken
dan zou ik u gelijk geven. Maar u probeert de zaak
bespreekbaar te maken dat begrijp ik ook wel
onder bepaalde voorwaarden. Ik kan daar nu niet op
ingaan want u zegt dat u dat niet in de openbaarheid
wilt hebben en dat daarom andere raadsleden eigenlijk
ook niet goed kunnen begrijpen waarover wij praten.
Maar u probeert de zaak onder bepaalde voorwaarden
weer bespreekbaar te maken. Als de andere partners
op die voorwaarden ingaan dan zitten wij daaraan
vast en dan kan de raad heel moeilijk zeggen: Goed,
het college heeft dat dan wel bereikt, maar wij zijn
het met die voorwaarden die zijn gedeeltelijk be
kend bij de commissie niet eens en wij willen het
zo niet. Ik bedoel hiermee te zeggen dat de raad dan
eigenlijk in een bepaalde positie wordt gedwongen. U
hebt gelijk als u zegt dat de raad altijd nee kan zeg
gen, maar de raad is dan natuurlijk wel in een vreemde
positie gemanoeuvreerd. Daarom zou ik willen dat u,
al was het in een besloten zitting, de mening van de
raad aftastte in de zin: Hoe ver wil men in verschillen
de richtingen gaan? Ik bedoel hiermee dan het beheer,
het personeel e.d. Er is dus m.i. een fundamenteel ver
schil tussen „bespreekbaar maken" en „bespreekbaar
maken onder bepaalde voorwaarden"; de rest van de
raad kent die voorwaarden en eventuele aanbiedingen
niet, maar de raad zit er naar mijn idee later tot op
zekere hoogte wel aan vast.
De Voorzitter: Ik zou hier toch nog graag iets
over zeggen. Ik geloof niet dat u gelijk hebt wat de
procedure betreft. Het enige waar wij mee bezig zijn
de wethouder heeft dat ook al gezegd is te
proberen het onder leiding van dokter Kijlstra vast
gelopen gesprek weer op gang te brengen. Dat ge
sprek is volgens de informaties die wij hebben gekre
gen wij moeten aannemen dat dat ook werkelijk
zo is alleen maar vastgelopen op de visie op de
eindfase. Het enige dat wij doen is praten en praten
om een weg te vinden op basis waarvan wij het over
leg onder leiding van dokter Kijlstra over een uitge
werkt plan, zowel voor de overgangsfase als voor de
eindfase, weer op gaug kunnen krijgen; dat is een
onvoorstelbaar moeizame zaak, want niemand, ook wij
niet, kan iets afdwingen; als dat zo was lag de zaak
gemakkelijker. Nu zegt de wethouder ik twijfel er
aan of dat niet tot grote moeilijkheden zal leiden,
maar ik kan mij indenken dat het zo zou moeten
dat, als wij een basis kunnen vinden waarop het over
leg kan worden voortgezet, die basis aan de raad zou
kunnen worden voorgelegd; als de raad daar nee tegen
zou zeggen dan heeft ik moet dat toegeven dat
verdere overleg onder leiding van dokter Kijlstra geen
zin, want dan moeten wij er van uitgaan dat de raad
ook in de eindfase nee zou zeggen. Het is beter op dat
moment te weten dat de raad het niet accepteert.
Maar wij zullen door geven en nemen moeten zoeken
naar een basis waarop het gesprek over de eindfase
hervat kan worden. Ik geloof niet dat wij daarmee de
raad klem zetten. Ik zou de zaak om willen draaien.
Ik geef u de verzekering de heren De Vries, Ten
Brug en ik hebben deze moeizame gesprekken gevoerd
dat, als u tot een uitspraak komt, overleg voor ons
geen zin meer heeft, want dan bindt u ons. Het is op
het ogenblik werkelijk een kwestie van zoeken omdat
noch wij noch zij ook maar iets kunnen afdwingen
het zou anders zijn als de raad uiteindelijk kon dicte
ren. Dan had u gelijk, dan zouden wij eerst de raad
moeten vragen binnen welke marge wij ons mogen be
wegen, welke kant wij uit moeten. Dan zouden wij ons
76>S
binnen dat kader op kunnen stellen. Maar zo is het
niet, ook wij kunnen niets afdwingen. Alleen als het
werkelijk spaak loopt zal de vraag is alleen op
welke termijn Den Haag decideren wat er moet ge
beuren; dat is werkelijk een heel naar perspectief. Wij
zoeken dus naai' een weg om de besprekingen te kun
nen hervatten. Als wij de zaak tussentijds aan u voor
leggen dan kan er niets gebeuren want dan kan de
laad duidelijk zeggen ik zeg het even populair
Het compromis dat u hebt bereikt is fijn, maar op die
basis willen wij uiteindelijk de ziekenhuisvoorzieningen
in Leeuwarden niet gestoeld hebben. Het gaat alleen
maar om een paar uitgangspunten, want er zal, ook
al zou er een compromis worden bereikt, onder leiding
van dokter Kijlstra nog onvoorstelbaar veel gepraat
moeten worden voordat wij werkelijk op een eindpunt
zijn. Dat is eigenlijk het droevige van deze zaak. Daar
om dacht ik dat u zich geen grote zorgen hoefde te
maken; wij hebben er niet de minste moeite mee
misschien kan het midden april; wij zijn afhankelijk
van de nadere reactie van het Diakonessenhuis
straks de raad te peilen als er een basis voor een ge
sprek is gevonden; ook de andere partners zullen zeker
moeten zijn van hun achterban, maar bij hen ligt het
wat gemakkelijker dan bij ons in die zin dat, als zij
een vergadering bijeen roepen, er bij zo'n vergadering
weinig mensen aanwezig zullen zijn buiten het be
stuur. Het is wellicht ook een goede zaak dat wij het
eerst in de raad ter discussie brengen, want wij moeten
voorkomen dat wij het gesprek voortzetten op een
basis die de raad uiteindelijk onaanvaardbaar zal ach
ten. Er kan binnenkort dus wel een discussie over wor
den gehouden. Ik zou het willen laten afhangen van
de problemen die wij nog tegenkomen of die discussie
al dan niet in een besloten zitting moet plaats vinden;
dat heeft met geheimzinnigheid niets te maken, maar
het kan noodzakelijk zijn. Als u daarmee instemt, dan
krijgt u nog alle gelegenheid zich in de raad uit te
spreken voordat wij ons waartoe dan ook kunnen bin
den.
Mevr. Brandenburg-SjoerdsmaIk zie af van het
claimen van dit punt als het college toezegt dat de
zaak binnen twee maanden in de raad aan de orde
zal komen.
De Voorzitter: Wij gaan niet verder met de bespre
kingen over de zaak zelf voordat de raad er over
heeft kunnen spreken.
De heer De Vries (weth.)Voordat wij verder met
dokter Kijlstra gaan overleggen zal de raad eerst zijn
standpunt kunnen bepalen.
De Voorzitter: Ik geloof dat wij het over dit punt
nu helemaal eens zijn. (Mevr. Brandenburg-Sjoerdsma:
Ja.) Fijn.
De heer De Vries (weth.)N.a.v. punt 373 hebben
zowel mevr. Visser als mevr. Brandenburg een aantal
opmerkingen gemaakt. Ik dacht dat ik er goed aan
zou doen om de medische kant van die zaak door te
spelen naar dokter Bonnema. Op de vraag van mevr.
Visser wie er uiteindelijk beslist kan ik zeggen dat dat
de minister is. De advisering berust bij het College
voor de Ziekenhuisvoorzieningen dat zich weer laat
voorlichten door de Provinciale Raad voor de Volks
gezondheid. Ik kan u wel vertellen dat de advisering
van de kant van de provinciale raad er voor onze zaak
in dit verband minder positief uit ziet. Maar een be
slissing dienaangaande is er op dit moment nog niet.
De vraag over de verwerking van de afvalstoffen
e.d. van het Diakonessenhuis is een zaak die bij de
Dienst Reiniging thuis hoort. Ik wil de afdelings
vergadering waar dit behandeld zou moeten worden
is al geweest deze vraag wel tot mij nemen om te
proberen er een antwoord op te geven maar ik kan
er op dit moment niet een antwoord op geven. (De
Voorzitter: U hoort daar nog over van de wethou
der.) De rest van de vragen zou ik willen delegeren
aan dokter Bonnema.
De heer Bonnema: Ik denk dat met de medische
kant van de zaak wordt bedoeld de vraag van mevr.