VC91 35H 8 'o Brandenburg waarom de 42 bedden in het antwoord staat 40, maar het gaat om 42 bedden op voorstel van b. en w. omgezet zouden worden van somatische bed den in psycho-geriatrische bedden. Ik kan daar vrij kort over zijn. Het verpleeghuis van Triotel heeft to taal 192 bedden; als je daar die 42 aftrekt dan blijven er 150 over. Wij hebben ongeveer 30 a 40 psychisch ge stoorde patiënten in huis. Bovendien zaten wij toen, dacht ik, in een onderhandelingssituatie waarbij men in de provincie vond dat er een overbedding voor so matische patiënten in Friesland is. Wij hebben als het ware de geste gedaan zo heb ik het aangevoeld om dan maar, in acht nemende dat wij al 30 a 40 psy chisch gestoorde patiënten in huis hebben, die 42 bed den om te laten bouwen tot bedden voor psychisch gestoorden. Het is dus niet rationeel getoetst aan de behoefte in de hele provincie. De Voorzitter: Ik mag misschien nog een kleine aanvulling geven. Het ging er om dat het in feite de enige voorwaarde was waarop wij de provinciale in stanties die hierover moeten adviseren bereid konden vinden om een gunstig advies uit te brengen. Onze deskundigen hebben toen onder aanvoering van dok ter Bonnema wel niet bepaald in een hoerastem- ming is het wel mijnheer Bonnema? (De heer Bonne ma: Nee, bepaald niet.) gezegd: Als dit de enige weg is dan is het voor ons de heer Bonnema heeft al gemotiveerd waarom acceptabel. Dat is de reële situatie. Mevr. Brandenburg-Sjoerdsma: Kan ik daar uit concluderen dat, wanneer wij die toewijzing van 60 tot 80 bedden voor psycho-geriatrische patiënten niet krij gen, die 42 somatische bedden er op papier blijven? U zegt dat ze nu toch ook in beslag worden genomen door psycho-geriatrische patiënten, maar dat kan na tuurlijk in de loop der tijd weer veranderen; het gaat om mensen die overgeplaatst zijn van het infectiepavil joen naar Triotel. Vervalt ons aanbod dan weer om die bedden om te zetten? U zegt zelf al dat dat aan bod wel is gedaan, maar dat u er zelf ook niet zo heel gelukkig mee bent. Als die psycho-geriatrische bedden niet worden toegewezen vervalt dan ook ons aanbod om die 42 bedden om te bouwen? De heer Bonnema: Als wij toestemming tot uitbrei ding krijgen dan zal dit voorstel tot ombouwen van de 42 bedden m.i. wel vervallen. De Voorzitter: Dit voorstel moet, dacht ik, wor den gezien als een stap die genomen wordt in de ver onderstelling dat wij die 80 bedden toegewezen zullen krijgen. (De heer Bonnema: Ja.) Het moet zo gezien worden dat wij het in deze fase hiermee wel redden en dat wij met die 80 bedden er bij iets goeds kunnen opbouwen. Zo is de gedachte geweest. Mevr. Visser-van den Bos: Ik heb er behoefte aan om af te spreken dat wij de mogelijkheid willen heb ben u hoort hoe voorzichtig ik het stel om in de begrotingszitting terug te komen op het probleem van de bedden voor de psycho-geriatrische patiënten. Het kan heel goed zijn dat ik uit informaties die ik voor de plenaire zitting krijg merk dat het geen enkel nut heeft er op terug te komen, maar ik kan dan wel zeggen dat ik van mijn claim afzie. Als ik echter de mogelijkheid niet claim, dan kan ik er niet over pra ten. (De Voorzitter: Wij zullen dit noteren.) PAR. 11. BELEIDSSECTOR MAATSCHAPPELIJKE AANGELEGENHEDEN. A. Algemeen. De hear Jansma: Yn fraech 378 wurdt frege hwat de plannen binne foar de opfang fan wurkleazen yn it algemien en fan de jeugdige wurkleazen yn it bi- sünder. It antwurd fan it kolleezje is dat der oerlein wurdt oangeande aktiviteiten yn it ramt fan it foar- mingswurk. Nou fine wy dat in bytsje meager. It giet, tochten wy sa, om oare dingen. Yn it foarste plak wol ik even sizze dat fan it foarmingswurk foar safier't üs ynformaesjes geane 50% subsidiabel wêze sil dit in tsjinstelling ta party oare dingen dy't foar 80% subsydzje yn oanmerking komme en dat 50% op- brocht wurde moat troch de gemeente. Nou't der hjoed de dei spitich genöch in greate wurkleasheit is dy't binammen ek de jonge minsken lige treft fine wy eins dat der hwat mear barre moat. Nou kin de gemeentlike oerheit net sa'n hiele protte dwaen, mar dochs noch wol hwat. It giet der dan mar om hwat üs ynstelling is. Justerjoun lies ik yn de krante in forhael fan in keamerlid fan de P.P.R. dy't eins de kant üt woeHwa't net wurkje wol dy moat in ynkom- men hawwe, dan hoecht hy net mear to wurkjen. Ik wie nochal bliid dat de hear Kloos, de eardere foarsit- ter fan it N.V.V., dér tsjin agearre hat; ik wie it ek alhiel mei him iens. Wy moatte, tocht ik, ek as ge meente wol in stanpunt bipale: Hwat wolle wy? Fine wy dat de minsken safolle mooglik dochs oan wurk holpen wurde moatte of moatte wy de oare kant üt en sizze: Nou, och, der is nou ienkear net safolle wurk, it is net oars. Ik fyn dat immen dy't wurkje kin ek de plicht hat tsjinoer de mienskip dêr't hy yn libbet him produktyf to meitsjen; hy moat net al- linne foar himsels soargje mar ek foar in oar, foar syn neiste, om dat wurd mar ris to brüken. Nou't der dan sa'n greate wurkleasheit is sille wy as gemeent like oerheit alles hwat wy kinne dwaen moatte om binammen de jonge minsken oan passend wurk to helpen. En dan tocht ik dat der in kans is foar üs om gebrük to meitsjen fan de mooglikheit dy't yn dit gefal in C.R.M.-regeling jowt, ntl. dc ynterim-regcling jeugdige wurkleazen. Ik haw lézen dat Fryslan dêr- foar 1,95 miljoen biskikber krijt. Dat leveret in 1.000 ta 1.500 arbeitsplakken op. Bitingst is dan dat men minstens 2 moanne wurkleas wêze meat en noch gjin 23 jier aid is. It giet om aktiviteiten op sosiacl, kul- tureel en maetskiplik terrein; ek adminïstratyf wurk kin der ünder biflapt wurde, seis hüshaldlik wurk byg- by alden fan dagen. Is it kolleezje it net mei my iens dat wy op dizze en eventueel op oare wize de jongelju oan wurk helpe moatte yn plak dat it foar mingswurk prioriteit hawwe moat? Dat moat nef- fens my krekt net prioriteit hawwe. ït wurk dat dizze jongelju dwaen kinne moat fansels wol sin hawwe en dat is op groun fan de niis neamde regeling nei myn miening wol mooglik. Ik wol graech witte yn hoefier 't it kolleezje yn dit stik fan saken stimulearjend wurkje all. De heer Bouma: N.a.v. punt 378 even drie naar mijn mening praktische punten. In de eerste plaats dit. Er wordt gevraagd wat wij doen voor de opvang van werklozen in het algemeen en van jeugdige werklozen in het bijzonder. In uw antwoord vind ik alleen maat regelen terug m.b.t. jeugdige werklozen. U noemt jeugdwerkinstellingen, vormingswerk enz. Maar wat doen wij voor de werklozen in het algemeen? Die vraag is eigenlijk niet of nauwelijks beantwoord. In de tweede plaats is er gevraagd naar de mogelijkheid om ruimte beschikbaar te stellen. Daar gaat u in het antwoord ook helemaal niet op in. In de derde plaats staat in uw antwoord dat er overleg zal worden gepleegd met de rijksconsulent. Kunt u al meedelen wat het resultaat van dit overleg is? Mevr. Visser-van den Bos: Ik zou graag even in willen gaan op het laatste deel van vraag 378, waarin ik gevraagd heb naar een inventarisatie van de in onze gemeente leegstaande schoolgebouwen enz. Daar wordt gewoon op geantwoord dat een dergelijke in ventarisatie niet aanwezig is. Ik kan natuurlijk de beantwoorden niet van onwaarheid beschuldigen, maar het lijkt mij gewoon onbegrijpelijk dat zo'n inventari satie niet aanwezig is. Ik wil wel eens de wethouder van Onderwijs zien die permanent bezig is om vormen van onderwijs weer onderdak te brengen zonder zich het hoofd te breken over het bijhouden van een lijst van scholen die leeg komen, welke andere gebou wen beschikbaar komen enz. enz. Ik denk daarom dat dit antwoord op een vergissing berust. In verband met het eerste deel van mijn vraag vond ik dit toch een erg belangrijke zaak. Misschien kan ik nu een wat be ter antwoord krijgen. De heer De Greef: In vraag 378 wordt u ge vraagd of u bij de behandeling van de begroting ook port dat vergelijkingen geeft tussen werkelijk verge lijkbare gemeenten. Nu heeft het mij niet bevredigd dat die vergelijking alleen een kwestie is geworden van poppetjes, zoals ik het zou willen noemen. Men zegt zoveel mensen werken er bij die dienst en zoveel bij die. Dat is natuurlijk niet bevredigend. Men had naar mijn gevoel uit moeten gaan van de gevallen die bij de verschillende diensten behandeld werden en dan denk ik b.v. aan het jaarverslag. Ik heb hier het jaar verslag van onze dienst en ik veronderstel dat ook van de diensten in andere gemeenten een dergelijk verslag aanwezig is. Daarin wordt ook een gespecifi ceerde opsomming gegeven van de gevallen die zich bij die dienst aandienen. Dan kan je tenminste zeg gen: Daar zijn zoveel aanvragen om bijstand, daar worden zoveel gevallen voor de W.W.V. behandeld en daar worden zoveel zelfstandigen geholpen enz. U weet zelf natuurlijk ook heel goed welke verschillende wet ten en maatregelen onze dienst moet uitvoeren. De uitvoering van die wetten en maatregelen is voor elke gemeente hetzelfde en die aantallen kunnen je natuur lijk toch heel wat zeggen, want elke gemeente heeft op dat stuk van zaken een soortgelijke taak. Nu wil ik er direct van uitgaan en dat mag best eens ge zegd worden dat onze dienst wat de wijze van wer ken betreft aan vele gemeenten tot voorbeeld gesteld kan worden. Het is ons dan ook bekend dat er bij het ministerie nogal eens een complimentje over onze dienst is en dat er in elk geval nooit klachten zijn; dat zijn natuurlijk zo al positieve dingen. Maar een ander keihard gegeven waar wij ook van uit moeten gaan is dat er bezuinigd moet worden. Wij kunnen er hier natuurlijk voor gaan pleiten om die bezuinigingen niet door te voeren, maar dan verspelen wij tegelijker tijd het recht om voor andere zaken die wij even hard of misschien op een bepaald moment nog harder nodig vinden geld te vragen. Dus, na uitvoerige studie ga ik er niet voor pleiten de bezuinigingen niet door te voe ren. Ik wil iets anders zeggen. Jaren geleden, toen onze gemeente voor het eerst in het rood zou komen, wer den er door verschillende raadsleden voorstellen ge daan om tot bezuinigingen te komen. Die voorstellen werden door anderen afgewezen en wel met de voor mij toen nieuwe uitdrukking „wij willen wat wissel geld houden". Men dacht n.l. misschien had men groot gelijk; daar gaat mijn betoog helemaal niet over Wij kunnen nu niet meer uit het rood blijven en als te zijner tijd ons tekort bij de rijksoverheid bekeken wordt zal men ons allerlei bezuinigingen opleggen en dan is het toch fijn als wij een klein beetje ruimte heb ben. Nu heb ik beslist het gevoel dat dit bij de dien sten en afdelingen ongeveer gelijk speelt. Het lijkt mij niet te aanvaarden dat een dienst of afdeling zelf zal komen aandragen met belangrijke bezuinigingen, want daarmee zou je eigenlijk gaan zeggen dat je tot nu toe niet goed werkte, dat je tot nu toe eigenlijk wat te royaal was e.d. Dat zal echter ook meestal niet spelen. Men heeft natuurlijk goed werk geleverd, men heeft het nog beter willen doen. En in de tijd dat wij wat gemakkelijk konden zijn met het toewijzen van perso neel breidde zich dat gemakkelijk uit. Bij de bestude ring van het jaarverslag van 1973 een nieuwer is nog niet beschikbaar zie ik dat in dat jaar de ge vallen zo over het algemeen genomen ik heb toch zeer zorgvuldig allerlei cijfers vergeleken niet zijn toegenomen, van sommige groepen waren er zelfs min der, van andere groepen wat meer. Maar in dat jaar is wel de personeelssterkte met 6 mensen gestegen. Dat wij daar toen niet op attent geweest zijn, ach, wij hadden het toen wat gemakkelijker, dus het kon en het betekende toen gewoon dat het goede werk nog beter werd. Nu zullen wij waarschijnlijk een stukje te rug moeten. Ik zou dan ook willen pleiten voor een omgekeerde volgorde dan nu door de ambtenaren van de G.S.D. wordt voorgesteld. Wij hebben ook kennis kunnen nemen van hetgeen in de commissie van de ambtenaren van de G.S.D. gesteld is. Daaruit komt na tuurlijk naar voren dat het allemaal niet mag, maar ik tref daar geen echte argumenten aan, geen cijfers die vergeleken worden. Je kunt, als je een verdediging wilt opbouwen tegen het bezuinigingsplan, uit dat ver haal geen cijfers en argumenten halen. Iedereen praat er over dat het slechter zal worden, dat men het niet aan zal kunnen, dat misschien iemand beneden het niveau van zijn opleiding zal moeten werken en ga zo maar verder. Ik vind dat dergelijke dingen geen hou vast geven en ik zou de bewijsvoering van de andere kant willen zien. Ik zou willen dat de ambtenaren die een commissie hebben gevormd en die het allerbeste in de gelegenheid zijn om te beschikken over het cij fermateriaal dat ze nodig hebben aan de hand van cijfers (aantallen gevallen, aanvragen, mensen die voor uitvoering van wetten komen e.d.) aan gaan tonen dat die cijfers dusdanig gestegen zijn dat het niet waar te maken is met het personeelsbestand dat er op het ogen blik is en dat de inkrimping die wordt voorgesteld onverantwoord zou zijn. Dan kunnen wij ook beter praten. Ik dacht dat wij er op het ogenblik van uit moeten gaan dat ook deze dienst bij zal moeten dragen aan het sluitend maken van de begroting en dat wij over een uitbreiding zeker zullen moeten praten als de omstandigheden zich wijzigen; misschien zullen die omstandigheden zich snel wijzigen, misschien zijn die liet vorige jaar zelfs al gewijzigd, maar dat kunnen wij nu nog niet bekijken. Die mensen zouden moeten aantonen dat de cijfers er beslist toe nopen. Ik zal u niet vermoeien met de cijfers die ik gevonden heb; u kunt die allemaal zelf ook vinden. Als het nodig is kunnen wij er altijd nog op terugkomen. Ik wil mij liever houden buiten de gevallen die door de afdeling Algemeen Maatschappelijk Werk zijn be handeld, want ik heb daar natuurlijk niet zoveel ver stand van. Ik kan moeilijk bekijken hoeveel gevallen een maatschappelijk werker kan behandelen. Ik heb echter niet de indruk dat door het verschuiven van bepaalde taken niet een oplossing te vinden zou zijn. Wat betreft de steeds terug komende aandrang om werk af te schuiven naar de Stichting voor Maatschap pelijke Dienstverlening zou ik het volgende op willen merken. Het is beslist verkeerd gesteld als men meent dat die stichting daar niet de bereidheid toe heeft. Toen ik deze dingen las ben ik dat gewoon gaan na vragen. Men zegt beslist dat er geen sprake van is; het gaat er om dat men het waar moet kunnen maken. Het is natuurlijk bijzonder fijn dat, wanneer je net van 5 instellingen tot 1 instelling gegroeid bent, ieder een meent(De Voorzitter: N.a.v. welke vraag zegt u dit?) Het gaat om de verwijzing die men doet dat de G.S.D. gevallen moet laten behandelen door de nieuwe stichting. (De Voorzitter: Betreft uw kritiek de vraag of het antwoord?) Eigenlijk de antwoorden op de vragen 385 en 388. Het komt herhaaldelijk terug dat men meent dat de Stichting voor Maatschappelijke Dienstverlening een deel van het werk van de G.S.D. zou kunnen overnemen. Daar wil ik vooral bij verkla ren dat mij gebleken is uit de informaties die ik daar over getrokken heb dat daartoe zeker de bereidheid bestaat, maar dat het ook te realiseren moet zijn. (De Voorzitter: Misschien is hier een misverstand; ik wil dat graag weten. Ik kan mij n.l. totaal niet herinne ren dat b. en w. gesteld hebben dat die bereidheid er niet is; ik dacht niet dat wij dat hebben gesteld.) Ik begrijp nu wat u bedoelt. Dat is inderdaad niet door b. en w. gezegd. Ik heb dat ergens in een commissie horen zeggen, maar eigenlijk doet dat hier niet ter zake. Hier wordt enige malen gesteld dat de nieuwe stichting nogal wat werk van de G.S.D. zal kunnen overnemen. Het probleem dat ik daarmee heb is dat die nieuwe stichting die net gestart is vastgesteld heeft dat men in het tweede halfjaar van 1974, toen de in stellingen al gecentraliseerd werkten, 30% meer cliën ten heeft gehad dan in het eerste halfjaar van 1974 en dat men voor die uitbreiding staat met het aantal mensen dat bij de oude instellingen natuurlijk ook niet zat te nietsdoen; die stichting wordt nu geconfronteerd met de zeer gewenste aanvragen van allerlei instanties in de stad om te helpen bij maatschappelijk werkproble- matieken. Het is daarom onjuist te zeggen dat die stichting het werk van de G.S.D. wel kan opvangen. Dat kan pas wanneer inderdaad mogelijkheden tot uit breiding gegeven worden. Het is mij ook bekend dat de stichting om uitbreiding gevraagd heeft. Wanneer wij menen dat de G.S.D. in personeelsbezetting terug moet lopen en dat het beroep dat op de G.S.D. gedaan wordt toch meer maatschappelijk werk-hulp in onze stad nodig maakt, dan is het zeer goed mogelijk om eens te bekijken of het voor onze financiën niet voor deliger is om de uitbreiding te geven bij een stichting

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1975 | | pagina 5