VI vs ~w die ons financieel minder kost dan een uitbreiding bij onze eigen dienst. Dit dus wat betreft die uitbreidingen. Dan wil ik nog graag een antwoord op een speciale vraag. Ik zag in het jaarverslag van de G.S.D. bij de staat van lasten en baten dat de kosten van de Wet Werkloosheidsvoorziening uitmonden in een bepaald bedrag; het is een lief bedrag, maar wij kunnen na tuurlijk toch niet beoordelen of het allemaal werkelijk zo duur is en daarom houd ik mij daar gewoon buiten. Als ik nu zie dat het nadelig saldo van de betreffende afdeling bijna f 400.000,is dan word ik weer gecon fronteerd met het typische feit dat de rijksoverheid aan de gemeente allerlei taken opdraagt en dat zij de gemeente niet financieel in staat stelt die taken te ver richten. Hebt u deze cijfers ook vergeleken met die in vergelijkbare gemeenten? Liggen die nadelige saldi op een zelfde omvang van de werkloosheidsvoorzieningen elders even hoog? Als dat zo is dan moesten de ge meenten toch eigenlijk met elkaar een vuist kunnen maken tegenover de rijksoverheid dat het volkomen billijk zou zijn dat hier een veel grotere bijdrage van de rijksoverheid voor gegeven wordt. Mevr. Smit: Ik kan mij eigenlijk volledig aanslui ten bij hetgeen mevr. Visser gezegd heeft. Ik zal ook niet in herhaling treden. Juffrouw De Vos heeft de 40-urige werkweek aan geroerd. Ik neem aan dat daarvoor, net als bij de an dere diensten, een compensatie komt; daar heb ik ook al meer over gehoord. Hoewel het prijzenswaardig is dat de ambtenaren van de G.S.D. zoveel studiezin hebben vind ik het toch wel een griezelige ontwikkeling dat er van het aantal mensen dat daar werkt 12 studieverlof of studie faciliteiten hebben. Dat betekent dat die 12 ten minste 1 dag per week afwezig zijn; het is 10% van het totale bestand. Als je dat berekent met vakanties en ziekteverzuim er bij dan wordt het percentage waar schijnlijk nog veel hoger. Dat is een wat griezelige ontwikkeling omdat het risico bestaat het zal in de praktijk waarschijnlijk ook veelvuldig voorkomen dat, als de betrokkenen hun studie afgesloten hebben, er op het hogere niveau dat zij bereikt hebben geen werk is en dat zij solliciteren naar elders zodat de gemeente aan die studie toch heel weinig heeft. Ik weet dat dat niet expliciet in de vragen en antwoor den vermeld is, maar het loopt wel door het hele be leidsplan heen als een soort rode draad dat, wanneer er studiefaciliteiten gegeven worden, dat duidelijk in het belang van de gemeente moet zijn. Nu weet ik dat dat belang van de gemeente vrij ruim gezien wordt, maar ik geloof dat dat m.n. op financieel gebied zo is. Ik ben van mening dat wij rechtstreeks t.a.v. de dienst waar iemand werkt in de gaten moeten houden of de werkzaamheden en de entourage deze studiefaciliteiten wel rechtvaardigen. Ik heb de indruk dat dit bij de G.S.D. misschien wel wat minder zou moeten in de toekomst en dat dat dan ook enige besparing zou kun nen geven. Verder is er in vraag 396 de verhaalskwestie aan de orde gesteld. Ik meen dat wij ook daar het particulier initiatief een extra stoot kunnen geven door als er bij standsverlening is, m.n. in gevallen dat de echtgenoot, al dan niet na een echtscheiding, de echtelijke woning verlaten heeft en veroordeeld is tot betaling van ali mentatie, ook aan de alimentatiegerechtigde wat meer aandrang te geven om zelf executiemaatregelen te laten nemen en te stellen dat dat niet alleen een kwestie van de gemeente is. Als de rechter geen aanleiding heeft gezien om alimentatie op te leggen in gevallen waar het wel gevraagd is maar waar geen draagkracht is heeft een verhaalsprocedure ook geen zin want die zelfde rechter moet ook over de verhaals procedure oordelen en wijst dan ook het verhaal af. Zolang het verhaal soepel gaat en zonder rechtelijke procedure, ligt het natuurlijk anders, maar dan wor den er ook geen extra kosten gemaakt. Mevr. Willemsma-de Jong; Ik zou graag n.a.v. het noemen van het kinderdagverblijf in het antwoord op vraag 399 iets willen vragen. Bij een bezoek aan het kinderdagverblijf gaf dat gebouw een zeer goede in druk. Er blijkt echter wel te weinig ruimte te zijn vooral voor de inmiddels ouder geworden jeugd die net als de hele kleintjes daar onderdak krijgen. Men vroeg de raadsleden naar de mogelijkheid tot uitbrei ding van de hun toegemeten ruimte die onder het zelfde dak aanwezig is; ik heb begrepen dat een deel van de G.S.D. daar vandaan gaat. Vervolgens vroeg men om financiën voor een jeugdleider voor de oudste kinderen. Ik zou graag willen weten hoe u tegenover deze verlangens staat en of er een mogelijkheid te vinden is in de financiële sfeer. Zijn er dezer dagen ook niet subsidies vrijgekomen Ik heb daarover iets ge lezen in de krant. Op blz. 173 van het beleidsplan meen ik wel van uw welwillende houding kennis te kunnen nemen, maar kunt u concrete dingen toe zeggen De heer De Greef: Ik zou het ook even willen heb ben over de G.S.D. en de bezuinigingsmaatregelen die u voorstelt, maar dan in zijn algemeenheid vanuit punt 392; dat is mijn uitgangspunt. U zegt in uw antwoord dat u van mening bent dat de voorlopig voorgestelde maatregelen de kwaliteit van de dienstverlening niet zullen behoeven aan te tasten. Kort gezegd motiveert u uw beleid ik zal het maar beleid noemen, om dat het om een beleidsnota gaat(De Voorzitter: Het is ook beleid.) Ik zou juist willen toetsen of uw maatregelen gebaseerd zijn op goede argumenten. In de eerste plaats is er de noodzaak tot bezuiniging, in de tweede plaats is er het Divosa-rapport, in de derde plaats is er de overtuiging dat de Stichting Maat schappelijke Dienstverlening een deel van de taken van de onderafdeling A.M.W. zal kunnen overnemen, dat die voldoende geëquipeerd zal zijn om die taak er bij te nemen, en in de vierde plaats is er de overtuiging dat de immateriële hulpverlening gescheiden kan wor den van de materiële hulpverlening die de G.S.D. op dit moment verleent. Wij vragen ons af of dat wel be leid genoemd kan worden. Uit punt 398 blijkt n.l. dat u eerst de maatregelen neemt en daarna pas een werk groep gaat instellen onder voorzitterschap van de wet houder van Sociale Zaken. Eerst vaststellen zonder vooraf aan de hand van criteria de zaak te bekijken en met partijen te overleggen lijkt mij natte-vinger- werk. De procedure die volgens mij gevolgd zou moe ten worden is: eerst een werkgroep instellen, daarna onderzoek plegen, dan rapporteren, dan overleg plegen met de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening, de G.S.D. en de Stichting Maatschappelijke Dienstver lening en daarna de raad een besluit laten nemen. Ik dacht dat daarbij dan ook de factoren een rol zou den moeten spelen die juffrouw De Vos ook al ge noemd heeft. In de eerste plaats is er de opvatting die in de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening door de mensen van de Stichting Maatschappelijke Dienst verlening duidelijk naar voren is gebracht, n.l. dat het wegvallen van een stuk algemeen maatschappelijk werk bij de G.S.D. niet in voldoende mate kan worden opgevangen door de stedelijke stichting en dat er een aantal voorwaarden zijn waaronder dat kan. In de tweede plaats kan je er niet zo maar van uitgaan dat je materiële hulpverlening en immateriële hulpverle ning van elkaar kan scheiden, omdat er een zekere mate van verwevenheid is tussen beide vormen van hulp verlening. In de derde plaats is er het Divosa-rapport dat duidelijk gebaseerd is op kwantitatieve gegevens en niet op kwalitatieve gegevens; het welzijnswerk is een zachte sector, de maatschappelijke dienstverlening incluis, en ik dacht dat het erg moeilijk is op een vraag van mevr. Visser in te gaan om met een tegen-bewijs voering te komen, omdat ik ook geen bewijsvoering vóór die splitsing vind. In de laatste plaats dient er naar mijn mening rekening te worden gehouden met de economische recessie waarin wij op het ogenblik verkeren. De heer Heidinga: Een jaar of wat geleden hebben wij bij deze dienst een efficiency-onderzoek gehad. Dat is uitgevoerd door het bureau Bosboom en Hegener. Het zal mij wel zijn ontgaan, maar ik heb er nooit een eindrapport van gezien of ik kan mij dat niet herinne ren. Ik herinner mij wel dat wij er later nog eens 1 a iy2 ton bij moesten doen omdat het wat meer kostte. Mijn vraag is nu: Heeft dat rapport van Bos boom en Hegener nu nog enige betekenis t.o.v. deze re organisatie of terugbrenging van het personeelsbe stand bij de G.S.D.? Dat interesseert mij. De heer De Vries (weth.)Diverse raadsleden heb ben de problematiek rondom de G.S.D. aan de orde ge steld. Het is misschien het beste dat ik maar probeer hen stuk voor stuk te beantwoorden en niet de pun ten in het boek te volgen. Ik zal proberen op die ma nier tot een enigszins sluitend verhaal te komen. Daar na kunnen wij dan nagaan of men zich daar allemaal in kan vinden. Mej. De Vos is begonnen met de opmerking dat de dienstverlening en de kwaliteit van onze G.S.D. goed is; mevr. Visser heeft ook een opmerking in die lich ting gemaakt. Dat is zonder meer het geval en dat is dan ook een positieve kant aan deze zaak. Maai als mej. De Vos het zwartboek van Rotterdam er bij haalt en daaruit verschillende zaken citeert dan geloof ik dat dat minder gelukkig is. Dat past n.l. niet in onze situatie. Wij leven hier in Leeuwarden in een totaal andere verhouding, ook die van overheid tot burgerde maatschappij is hier gelukkig nog zo doorzichtig dat ook de G.S.D. veel meer zicht heeft op het maatschappelijk gebeuren in onze stad en de ambtenaren van onze dienst zijn daarbij individueel ook wel zo zeer betrokken dat zij zelf nog een eigen cliëntenbestand hebben. Wat dat betreft geloof ik dat de verwijzing naar het zwartboek Rotterdam niet op zijn plaats is. Ook de kreet ,,wij dreigen te degrade ren tot een uitkeringsfabriek" zou ik niet graag tot de mijne willen maken, want niets is minder waar dan dat. Wat is hier aan de orde. Ik dacht dat het zo is dat wjj op een gegeven moment als gemeente geconfronteerd werden met een tekort van 10 mil joen. Wij schrokken wakker. Mevr. Visser heeft al gezegd dat er vanuit haar kring in een eerdere fase al eens gewezen is op een mogelijkheid van bezuini ging, maar dat toen van andere zijde aangedrongen is op het bewaren van wisselgeld; zij zegt dat dit nu misschien het wisselgeld is. Het gemeentelijk ap paraat werd gealarmeerd en b. en w. stelden ambte lijke werkgroepen in om alle uitgavenposten kritisch door te lichten en na te gaan in welke sectoren ruimte zat voor bezuinigingen of welke sectoren eventueel zouden moeten worden gecoupeerd. In die situatie werd er ook een ambtelijke werkgroep ingesteld waar in de begroting van de G.S.D., evenals alle andere takken van dienst, werd doorgelicht. Bij het bespreken van de afzonderlijke uitgavenposten kwam plotseling voor de dag het rapport dat door de Divosa was uit gebracht m.b.t. de vergelijking van de personeelsfor matie van een aantal gemeenten. Het is inderdaad juist de heer De Greef merkte dat op dat het hierbij ging om kwantitatieve gegevens en niet om kwalitatieve gegevens, maar je moet toch ergens een handvat hebben en kwalitatieve gegevens is zo'n weke materie dat zij moeilijk vergelijkbaar zijn. In deze sec tor is men gewoonlijk ook alleen maar gewend om te werken met kwantitatieve gegevens. Ook voor Leeu warden gold dat men vergelijkingen trok met verge lijkbare gemeenten van dezelfde grootte naar rato van het aantal taken dat die diensten vervulden. Dat was het uitgangspunt en niet anders. Op grond daarvan kwam men tot de conclusie dat een dienst als die van Leeuwarden naar boven afgerond er werd rekening gehouden met een marge van een behoefte aan extra personeel van 7 een gemiddelde bezetting van 0,77% per 1.000 inwoners zou moeten hebben. Als je dat uitrekent dan zie je wel dat wij er boven uit piek ten. In de begroting 1975 zat een aantal verdiscon teerd van 105. De ambtelijke werkgroep is op dat moment geschrokken van het vrij grote verschil; Leeu warden torende hoog uit boven andere vergelijkbare gemeenten. Dit laatste is in de artikel 12-overlcgsitu- atie met de Inspecteur voor de Gemeentefinanciën ook nog eens weer bevestigd en die vindt zelf dat een promillage van 0,77 zelfs nog wel aan de ruime kan! is; hij zou het liever nog iets lager zien. Maar ik dacht dat onze wethouder van Financiën daarmee niet zoveel moeilijkheden krijgt; als wij dit intern binnen een sluitende begroting weten op te lossen dan valt de inspecteur zich geen buil aan dit promillage. Het wijst er in ieder geval op alleen al deze zaak dat wij in Leeuwarden met onze personeelsbezetting vergeleken met gemeenten van gelijke grootte in een te ruime jas steken. Nu is het per se zo dat deze mensen beslist niet zitten te duimen draaien en dat zij een volledige dagtaak hebben, maar dat het zit in de mate van dienstbetoon, de aandacht en de zorg die deze dienst besteedt aan de cliënten. Wanneer je ziet dat je te ruim zit dan moet je op een gegeven mo ment zeggen: Wij moeten ergens kappen, wij moeten ergens een streep door halen en wij moeten eens kij ken wat zuiniger en wat minder kan. Dat hebben wij onder meer gevonden in de verhaalsprocedure. Wij hebben een aantal verhaalsmogelijkheden afgekapt en gezegd: Het lak is hier duurder dan de brief; hier houden wij mee op. Nu wordt er van uw kant gezegd: Is dat nu wel juist want op die manier stimuleer je dat mensen zich onttrekken aan hun wettelijke ver plichtingen. Dat is inderdaad waar. Wij zouden dit ook niet in zijn algemeenheid willen toepassen. Wij dachten dat er op dit stuk van zaken toch wel selectief nog verhaal toegepast kan worden, alleen niet meer im peratief. Dit zal van geval tot geval op zichzelf be keken moeten worden. Welnu, op deze manier hebben wij in overleg met de directeur van de dienst, die het evenals de medewerkers natuurlijk aan het hart gaat dat er op deze manier in zijn bedrijf ingegrepen wordt het is ook geen wonder dat dat zo is gepro beerd een aantal werkzaamheden af te kappen. Wat wij op het ogenblik bezig zijn te doen is dat het col lege gezegd heeft: Per 31 december 1975 moet het aantal formatieplaatsen bij de dienst van 98 terug gebracht zijn tot 91. Als ik u zeg dat er enige maan den geleden bij de dienst 93 mensen werkten dan blijkt dus dat er in de loop van dit jaar nog 2 mensen zul len moeten afvloeien om op die norm te komen. B. en w. hebben ook in principe gezegd: Voor 1976 geldt dat er dan nog 4 mensen moeten afvloeien plus eventueel nog een x-aantal die mogelijk te vinden zijn n.a.v. het ambtelijk onderzoek dat ingesteld wordt. Per 31 de cember 1977 zal de norm worden gebracht op 84 waar in dus ook een onbekende x zit en per 31 december 1978 op 81. Dat is onze voorlopige benadering van het terugbrengen van het aantal formatieplaatsen bij de dienst. Wanneer de situatie nu zo is dat de eco nomische recessie de werkvoorraad bij de dienst sterk doet verhogen en wanneer de directeur kan aantonen dat zijn bezetting zo belast wordt dat men het niet aan kan dan zullen wij natuurlijk maatregelen moeten treffen; dat kan eenvoudig niet anders. Wij zitten op het ogenblik met een situatie dat er tussen de 30% en 40% meer uitkeringen plaats vinden dan het vorig jaar om deze tijd, wij zitten bovendien met de situatie waarmee het rijk ons opzadelt in het kader van de centrale normering van de bijstandsnormen dat per 1 januari, per 1 april en per 1 juli alle normen her berekend moeten worden. Dat gaat met een stuk extra werk gepaard. De herberekening van 1 april geeft hier en daar verschillen te zien van 1 dubbeltje om trent de aftrekregeling van bepaalde gezinsinkomsten. Dit is de dwaasheid ten top. Eigenlijk zouden wij dit niet moeten nemen; wij zouden gewoon moeten zeg gen: Het spijt ons erg, maar u moet een ander middel proberen te vinden, want het kost enorm veel extra man kracht en extra manuren om deze berekeningen uit te voeren. Welnu, dit zijn factoren waar wij op dit moment mee te rekenen hebben; die zullen dus ook ingecalcu leerd worden bij het ambtelijke onderzoek dat de amb telijke werkgroep bezig is in te stellen. Op het ogen blik is een jeugdige econoom die nog niet zo lang ge leden is aangesteld bij de gemeente bezig om in over leg met de dienst tot kwantificering te komen van de hoeveelheden werk. Hij bestudeert ook de procedu res die gevolgd worden. Aan de hand van deze ge gevens hopen wij straks te komen tot vergelijkingen met andere gemeenten zodat wij niet alleen kwanti tatief maar ook kwalitatief kunnen gaan zien of er wellicht in de administratieve sector nog besparingen zijn te vinden doordat er misschien hier en daar dub bele controles zitten; dat weten wij niet precies op dit moment, wij hebben de indruk dat het mogelijk is, maar dat is dus een zaak die wij nader moeten be studeren. Wanneer de administratie op een bepaalde manier vereenvoudigd kan worden en wij dit ook in overeenstemming kunnen brengen met de controlen voorschriften van de accountantsdienst dan geloof ik dat niets ons in de weg staat om ook op dat stuk van zaken te proberen vereenvoudigingen aan te brengen. (De heer Bounia: Eén interruptie. De wethouder

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1975 | | pagina 6