- &3é willen bouwen in de Frieslandhal. Wij zouden willen zoeken naar een mogelijkheid de Frieslandhal te handhaven als veemarkt en daarnaast meer dan tot nu toe te exploiteren als evenementenhal. Dat hoeft dan geen kwestie te zijn van enorm grote bedragen; wij dachten dat wij zo binnen redelijke grenzen in Friesland een goede evenementenhal zouden kunnen krijgen. In die zin heb ik mij tijdens de bewuste t.v.-uitzending uitgelaten. (De heer Ten Brug (weth.): Maar het zit er nu niet in!) Nee, dat is zo. Je weet niet hoe goed wij de komende jaren zullen boeren, maar wij hebben het niet gepland. Als wij het de komende jaren hadden willen realiseren dan hadden wij het in het beleids plan opgenomen. Wij gaan er echter vanuit dat wij eerst de Harmonie af moeten werken; dat is punt één. Dat is nog niet klaar. Wij moeten straks eerst bekijken of wij daar iets goeds van gemaakt hebben en of wij daar uit de voeten kunnen met concerten, toneel, grote bijeenkomsten enz. Je moet niet al les tegel i jk wi I len, want dan bereik je niets. Punt twee is dat er ook iets moet gebeuren aan Zalen Schaaf. Daar zijn gelukkig geen miljoenen mee gemoeid, maar er moet wel iets gebeuren. Wij kunnen die accommodatie niet missen en wij kunnen niet meer 5 tot 10 jaar wachten met het opknap pen hiervan. Dat is ook in het beleidsplan opgenomen. Dat moeten wij dus ook eerst waar maken. Ondertussen kunnen wij - ik geef toe dat het wat gebrekkig is - grote evenementen'houden in de Frieslandhal. Wij houden een aanpassing van die accommodatie op ons programma en zullen proberen die zo gauw mogelijk te realiseren. Natuurlijk komt die zaak in de raad want de raad moet er uit eindelijk over beslissen; het college zal stellig de komende jaren in een beleidsplan een bedrag op nemen voor het aanpassen van de Frieslandhal in de zin als ik straks heb aangegeven. Mijn laatste punt betreft de raadsbrieven. De heer Schaafsma heeft, geloof ik, de indruk dat dit college niet meer de lijn volgt in raadsbrieven duidelijk meerderheids- en minderheidsstandpunten kenbaar te maken. Ik kan u de verzekering geven dat wij, toen wij in september voor het eerst bij elkaar waren en heel intensief allerlei problemen hebben doorgesproken - ik moet zeggen dat dat een bijzonder goed gesprek is geweest; ik was daar erg gelukkig mee want het betekent dat wij een goede start hebben gemaakt -, ook dit punt onder ogen hebben gezien. Er is toen afgesproken dat wij voort zouden gaan op de lijn die door het vorige college in deze werd gevolgd. Als in het college dus duidelijk minderheidsstandpunten zijn dan zullen de betreffende leden van het college - eventueel met inbegrip van de burgemeester - dat duidelijk kenbaar maken in de raadsbrief. Het is echter mogelijk dat één of meer leden van het college bij het bepalen van een standpunt niet zo erg enthousiast zijn over een bepaalde zaak, maar er niet absoluut tegen zijn of een duidelijk alternatief hebben. Dan komt er dus niet een minderheidsstandpunt in de raadsbrief te staan. Dat houdt echter niet in - dat moet worden aanvaard - dat de betreffende leden van het college door het verloop van de discussies in de raad niet van het collegestandpunt mogen afwijken. Wij hebben dat goed afge sproken; ik vind dat ook een juiste weg. Dergelijke dingen komen niet onverwacht. Ik geloof niet dat het ons zal overkomen dat plotseling, terwijl wij dachten dat wij hetzelfde standpunt hadden, één of meer van de leden van hef college een afwijkend standpunt innemen; wij steken dan natuurlijk wel even de koppen bij elkaar. Hef hele college aanvaardt dat, wanneer de discussies in de raad zodanig zijn dat één of enkele wethouders menen dat zij b.v. met hun fractie mee moeten gaan, zij anders kunnen stemmen dan u misschien in eerste instantie zou blijken uit de raadsbrief. Ik geloof dat ik hiermee duidelijk de afspraken die in het college over deze kwestie zijn gemaakt heb weergegeven. Wat dit betreft volgen wij dus geen andere lijn dan het vorige college; ik dacht zelfs dat wij een nog duidelijker afspraak hadden gemaakt dan in het vorige college hef geval is geweest. Dit was mijn aandeel wat betreft de beantwoording van de zijde van het college in eerste in stantie De heer Ten Brug (weth.): Ik zal proberen uit de algemene beschouwingen de financiële krenten te halen; dat zijn er weinig. Ik kan u wel zeggen - u begrijpt dat ook wel - dat mij dat tot vreugde stemt. Het is bijzonder plezierig dat dit financiële beleidsplan zo door de raad is ontvangen als het is ontvangen. Ik wil van mijn kant ook graag nog eens de dank onderstrepen die is uitgesproken aan het adres van de ambtenarenIk denk in dit verband altijd aan het woord van Vondeln .1- dit is wat een variatie er op - dat dit alles spruit is goed beleid van ambtenaren, die dag en nacht zichzelf niet sparen, geschapen tot een ieders nut. Vondel gaf met deze woorden een verklaring van de wel vaart. Ik geloof echter dat wij in deze situatie m.b.f. de begroting van Leeuwarden - I5 miljoen tekort in 1975, een sluitende begroting voor 1976 en voor 1978 een geraamd overschot van 25.000,- - moeilijk van welvaart kunnen spreken. Ik ben hef dan ook heel hartelijk eens met hetgeen de heer Knol in de loop van zijn betoog heeft gezegd, n.lWij spelen precies quitte. Zo ligt de situatie op dit moment duidelijk. Ik heb uit de woorcfen van de sprekers begrepen dat er uit de raad geen fundamentele kritiek is SFsBipT! op hef beleidsplan. Wel is er - ik had dat ook niet anders verwacht - nog een duidelijk politiek punt aangehaald, eerst door de heer Heidinga en later door de heer Visser, een punt waar de heer Knol ook al op heeft gewezen, n .1 de situatie waar wij in 1 972 voor stondenHef is bekend hoe ik daar in 1972 over dacht. Ik dacht ook dat wij daar wel een duidelijk antwoord op hadden gegeven in het antwoord op vraag 534 van hef vraag- en antwoordspel, waar wij gesteld hebben dat het begrotings tekort niet een incidenteel begrotingstekort was. Dat kwam in 1972 niet zo maar uit de lucht vallen; dat zagen wij al een aantal jaren aan komen.Wij waren bezig te praten over wat toekomstige inkomsten als b.v. de kwestie van de rioolbelasting en dergelijke. Wij waren wat aan het teren op onze reserves. Het was dus geen incidenteel maar een structureel tekort dat ook duidelijk verband hield - dat is toen in de raad, dacht ik, ook gezegd - met hef achterblijven van de rijksuifkeringen. Het ging er in 1972 niet om of wij in de verre toekomst ongewijzigd of gewijzigd beleid zouden moeten krijgen, de strijd ging om de vraag: Moeten en kunnen wij op dit moment al met verantwoorde wijzigingen komen? De praktijk van de 3 jaar die wij nu hebben gehad heeft ons in staat gesteld om, hoewel er verkie zingen in vielen en er in september j.l. een nieuw college kwam, nu met een zo verantwoord moge lijk verhaal te komen. Die 3 jaar zijn daarvoor een duidelijke aanloop geweest. Als wij in 1972 een andere keus hadden gedaan hadden wij - ik gebruik nu een staande uitdrukking - het rode potlood moeten gebruiken. Ik heb op zichzelf niets tegen een rood potlood, maar wel tegen het gebruik er van op de manier waar ik op doelde. Wij hebben het hanteren er van kunnen voorkomen door de keus die toen gedaan is. Het is natuurlijk niet helemaal juist te zeggen dat wij hierdoor ai 4 of 5 mil joen - misschien wordt het wel 8 miljoen - uit de rijkskas naar Leeuwarden hebben gehaald. Het zijn bedragen die niet alleen onze tekorten hebben weggewerkt. Wij zullen er in de komende jaren ook profijt van trekken, denk maar eens aan wat wij met de begroting 1973 hebben gedaan door extra afschrijvingen waardoor wij in de toekomst duidelijk voordelen kunnen behalen. Als onze wijze van werken een zeer dwaze en domme politiek was geweest zou hef rijk ons zeker niet tegemoet zijn gekomen in de mate waarin dit nu gebeurd is. De voorzitter heeft zopas dank gebracht aan de staatssecretaris en de provinciale overheid voor de wijze waarop zij ons tegemoet gekomen zijn; de raad zal begrijpen dat die medewerking niet gelegen heeft in de diakonale sfeer, maar duidelijk in de rechtssfeer van de toepassing van artikel 12 van de Financiële Verhoudingswet. Profeteren achter af is gemakkelijk - hoewel het deze keer niet uit komt- vooruit profeteren is moeilijk. Ik herinner mij nog als de dag van gisteren dat de heer Heidinga profeteerde dat öf het G .G .D.-gebouw óf het G ,S.D .-gebouw niet zou doorgaan en dat er van de zijde van zijn fractie een voorstel kwam om één van beide gebouwen maar van de lijst te schrappen. Het ene gebouw is al in gebruik en het andere gebouw is bijna klaar; wij hebben met rijksgelden duidelijk op de kapitaal lasten van beide gebouwen voor de toekomst kunnen bezuinigen, niet ten laste van ons maar door medewerking van het rijk. Dit was de meer algemene kant van mijn verhaal. Ik zal nu proberen even bij de sprekers langs te gaan. De heer Ten Hoeve heeft een aantal opmerkingen gemaakt over het onderwijs. Het waren op merkingen die hij maakte vanuit zijn politieke visie t.o.v. het totale beleid; ik dacht niet dat ik daar als wethouder van onderwijs op in hoefde te gaan. Hij heeft nog wel de wenselijkheid uit gesproken dat er een contactgroep zou komen tussen de Schooladviesdienst en de mensen in het onderwijs zelf, hef onderwijzend personeel dus. Wij hebben onlangs de gemeenschappelijke regeling voor schoolbegeleidingsdiensten aangenomen en in de bepalingen m.b.t. de regionale diensten staat dat er een adviesgroep moet komen; die adviesgroepen zullen niet direct de bestuurlijke kant betref fen en daarin zal het onderwijzend personeel vertegenwoordigd moeten zijn. Wij hebben tot nu toe nagelaten op dit punt voorzieningen te treffen, wetende dat deze regeling onderweg was. Wanneer er in deze regionalisatie meer duidelijkheid komt zullen wij daarop terugkomen. U begrijpt dat ik op dit moment spreek als wethouder van Onderwijs; de zaken zijn wat moeilijk uit elkaar te halen. De heer Heidinga heeft een opmerking gemaakt over de financiële kant van de automatisering. Hij heeft gezegd dat die ons wel een miljoen kost en vraagt zich af of het wel nodig is. De heer Heidinga maakt bij het berekenen van dat bedrag een fout. Er staaf inderdaad van 1975 t.e.m. 1978 in de betreffende kolommen een bedrag van 250.000, maar dat betekent dat wij per 1975 hef uitgavenniveau met 250.000,gaan verhogen als meerkosten en dat wij op dat niveau met de automatisering verder gaan. Hef is een versterkte jaarlijkse last van 250.000,waar dan een besparing tegenover staat - dat staat ook in het beleidsplan - van 55.000,voor een cithograaf; er staaf ook in dat wij in de toekomst, als de automatisering zijn beslag heeft gekregen, een besparing verwachten op personeelskosten. Ik kan meedelen dat de gemeente Groningen die ons 1 2 jaar voor is op dit moment door de automatisering in hef kader van de bevolkingsadministratie een besparing roomt van 4 tot 6 man. Waar hef in Leeuwarden op neer komt zullen wij nog moeten zien; wij zijn zo voorzichtig geweest om nu niet direct die besparing te ramen, omdat de ervaring toch

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1975 | | pagina 5