/41
heeft; dat aantal groeit. Er zijn een aantal gemeenten die het bedrag bevroren hebben. Willen wij
deze zaak uit die krampachtige situatie halen en willen wij het orkest voor Friesland behouden dan
zal er een reëlere lastenverdeling moeten komen. Ons voorstel om te komen tot een verdeling: 50%
voor de provincie, 35% voor de gemeente Leeuwarden en 15% voor de andere gemeenten is m.i. wel
een redelijk voorstel; daar moet toch in Friesland een meerderheid voor te vinden zijn. Als dat niet
het geval is zie ik de toekomst voor het Frysk Orkest somber in. Het zou betekenen dat wij ons
orkest in zouden moeten ruilen voor een noordelijk orkest en dat betekent dat uiteindelijk het speel-
gebied niet verder komt dan één noordelijke provincie; dat zijn nu eenmaal de feiten. Dan zouden
wij weer precies in dezelfde situatie zitten als waarin wij na de bevrijding zijn begonnen met alle
moeilijkheden daaromheen. Ik dacht dus dat het een reëel voorstel is en ik heb uit die vergadering
begrepen dat men voor het standpunt van de gemeente Leeuwarden duidelijk begrip heeft. Men zegt
niet: Leeuwarden probeert zijn financiële moeilijkheden zonder meer op anderen af te schuiven.
Met mijn antwoorden op financieel terrein heb ik ook al een groot deel van de opmerkingen van
de heer Visser beantwoord. De heer Visser is begonnen met de situatie van 1972; daar heb ik het zo
pas al over gehad. Wij zijn het daar niet over eens, maar dat is niet zo erg. Wij leven nu in 1975 en
wij moeten gewoon verder. Ik dacht dat het verleden ons niet mag beheersen, maar dat wij ons oog
op de toekomst moeten richten en dat onze visie op de toekomst onze houding zal moeten bepalen.
Ik wiI nog eens onderstrepen wat de heer Visser heeft gezegd, n.1dat wij nu zijn gekomen tot
een geleidelijke overgang naar een sluitende begroting voor 1976; ik wil er nog even aan herinneren
dat dat het principiële punt is geweest in 1972. Wat mij betreft zand er over; ik meen dat wij gelijk
hadden, maar ik wil daar verder niet op staan.
Het is natuurlijk een feit dat het een krappe boel blijft. Wij zouden ook nog wel eens een groot
probleem kunnen krijgen als onze planning niet overeenkomt met die van de A.C.W. Dat vereist wel
enige elasticiteit, niet alleen van de A.C.W. maar ook van ons. Er zitten financieel noodgedwongen
zoveel A.C.W .-werken in dat wij toch wel voldoende mogelijkheden hebben tot switchen.
Ik ben het met de heer Visser eens dat de vraag zich voordoet of de reserve van 1 ton - wij
beginnen, dacht ik, in 1976 met 2 ton, maar hebben voor de andere jaren 1 ton geraamd - voor
diverse correcties, misrekeningen, optisch bedrog e.d. - dat laatste komt er gemakkelijk in als je met
een beleidsplan voor komende jaren gaat werken - wel voldoende is. Wij hebben die ton niet voor
1975 geraamd, maar er voor 1976 2 ton op gezet. Ik kan u namens het college wel zeggen dat wij
op dit punt ook wel de nodige reserves hebben. Het is niet onmogelijk dat wij bij volgende beleids
plannen met hogere bedragen zullen gaan werken.
Wij blijven duidelijk afhankelijk van de rijksoverheidDat zijn alle gemeentenMaar ik moet
toch zeggen dat het rijk ons op dit punt in onze nare situatie - ik kan niet altijd kwaad spreken van
het rijk, mijnheer Singelsma - niet slecht heeft behandeld. (De hear Singelsma: It is in gunst en gjin
rjocht.) Nee, dat is natuurlijk niet helemaal waar. Artikel 12 van de Financiële Verhoudingswet is
een objectieve zaak; daar hebben wij een beroep op gedaan. Het viel deze keer mee. Wij moeten
ook reëel zijn. Ik moet zeggen dat deze staatssecretaris die m.n. de financiële problematiek goed
kent een aantal belangrijke verbeteringen - dat geldt niet alleen voor Leeuwarden maar voor het
totaal - op het terrein van de financiële verhouding tussen rijk en gemeenten heeft aangebracht. Het
blijft een zaak van kostenbewaking, efficiency enz. heeft de heer Visser gezegd. Ik ben het daar
helemaal mee eens. Ik dacht dat wij alleen op de manier zoals wij het nu aanpakken de mogelijk
heid hebben om dat te proberen. Dat zullen wij ook van harte doen; het zal echter niet meevallen.
Het is niet een onplezierige aanpak geweest - voor het college ook niet al was het een zwaar stuk
werk -, want wij menen dat dit de manier is waarop wij door moeten gaan en dat zullen wij ook
doen. Hiermee wilde ik dan mijn aandeel besluiten.
De Voorzitter schorst, om 21 .10 uur, de vergadering voor de eerste pauze.
De Voorzitter heropent, om 21 .25 uur, de vergadering.
De heer Rijpma (weth.): De heer Ten Hoeve heeft nog eens in hoofdlijnen het pad uitgezet
waarlangs zijn fractie meent dat het beleid moet gaan en waardoor het beleid gekenmerkt moet
worden m.b.t.de ruimtelijke ordening. Wij hebben in de laatste raadsvergadering uitvoerig
gediscussieerd over de gang van zaken bij de bestemmingsplannen en ik dacht dat er tussen hem en
ons weinig fundamenteel verschil was. Ik zou dan ook ter wille van de tijd alleen nog even in willen
gaan op een aantal saillante punten die hij heeft genoemd en ook op punten waarin nog enige ver
andering is opgetreden sinds het laatste debat.
Een van de dingen die hij genoemd heeft is het gebied van de Willemskade. In dit gebied zijn
>5 l/Z
een aantal ontwikkelingen gaande - dat heb ik ook de vorige keer al gezegd - die van verschillende
aard zijn; daar zijn kleinschalige, maar ook grootschalige elementen bij. Die kleinschalige elementen
zijn in hun realiteitswaarde harder dan de grootschalige. Wanneer er voor dit gebied een project
maatschappij op komt duiken dan betreft dat over het algemeen een maatschappij die belang heeft
bij een groot gebied. Dan stuit hij al gauw op verschillende eigenaren en ook op de gemeente. Zonder
de medewerking van een aantal eigenaren en de gemeente is in die omgeving in de richting waarin
men meestal denkt weinig te beginnen. De richting waarin de grootscha lige ondernemers meesta I denken is
die van de exploitatie van kantoren. Als je die mensen vraagt naar de hardheid van hun voornemens
dan is het typische dat hun plannen bijzonder speculatief zijn. Als je naar harde elementen vraagt
dan komt men over het algemeen aan met spreiding van rijksdiensten, met Giro en P.T.T.; dan kan je
direct ontzenuwen dat dat enige hardheidswaarde heeft omdat betrokkenen wel in hun eisen en in
hun eigen behoeften kunnen voorzien doordat zij de terreinen waarop gebouwd kan worden al bezit
ten of dat de gemeente als alternatief duidelijke mogelijkheden heeft, mogelijkheden die aan
trekkelijker zijn dan realisering in de buurt van de Willemskade. De kleinschalige ontwikkelingen
die daar aan de gang zijn zijn harder, want daarbij gaat het om mensen die één pand of een beperkt
aantal panden bezitten en in staat zijn om op die beperkte oppervlakte ook een beperkt gebouw te
realiseren. Die kleinschalige ontwikkelingen - als ik het zo mag noemen - zijn moeilijker te
begeleiden dan de grootschalige. Wij hebben daarvoor weinig mogelijkheden. Als je voor dit gebied
een bestemmingsplan zou hebben dan zou dat bestemmingsplan aansluiten bij de schaal die dit gebied
op dit moment heeft. Binnen die schaal zou je bepaalde ontwikkelingen niet kunnen keren, omdat er
heel weinig - ik dacht dat ik mij nu nog eufemistisch uitdrukte - mogelijkheden zijn om tegen te
gaan dat een bepaald gebouw, ook als het een aantrekkelijk gebouw is, ten offer valt aan de
slopershamer. Dat kan je niet tegengaan met een bestemmingsplan en dat kan je waarschijnlijk ook
nauwelijks tegengaan met een sloopverbod. In andere plaatsen is wel gebleken dat een sloopverbod
over het algemeen een boeteclausule kent die in geen verhouding staat tot de belangen die op het
spel staan. Men probeert die boetebepaling wel te versterken door er een herbouwplicht aan te
koppelen; het gaat ons echter niet om die herbouwplicht maar om het sparen van datgene wat er
staat. De aanpak daarvan is bijzonder moeilijk. De heer Van der Wal had daar een oplossing voor:
Maak een bestemmingsplan en zet daar alles op wat er staat en bepaal dat dat maatgevend moet zijn.
Dat hebben wij al eens gedaan in 1965 door een bevriezingsverordening. Op het ogenblik ligt er een
schadeclaim bij de gemeente op tafel die door hogere overheden is toegewezen; wij moeten nu
proberen daar met niet al te forse kleerscheuren af te komen. Ik moet er bij zeggen dat het gaat over
een rentevergoedingsbedrag dat over een aantal jaren loopt. Als je rente op rente moet betalen van
een voorgenomen maar niet gerealiseerd bouwplan dat enkele tonnen beloopt ben ik niet zo gerust
over de schadeclaim die straks bij de gemeente zal worden gedeponeerd. Datzelfde zou zich voor
doen wanneer je een besfemmingsplan maakt waarbij de bestemming precies zo blijft als die is; dan
krijg je automatisch de schadeclaims op je bureau van degenen die bouwvoornemens hebben en die
niet kunnen realiseren. Binnen het Nederlandse recht hebben zij verhaal op de overheid die derge
lijke maatregelen treft. Een voorbereidingsbesluit zou een reëlere zaak zijn, maar dan moet er toch
wel een plan achter staan dat duidelijk ontwikkelingen realiseerbaar maakt die in dat gebied aan
wezig zijn. Wanneer die ontwikkelingen in het bestemmingsplan weer op slot gezet worden dan krijg
je dezelfde ellende. Dat betekent natuurlijk niet dat in het betreffende gebied niets gebeuren moet,
het betekent ook niet dat wij de ontwikkeling daar maar zijn gang moeten laten gaan, maar behoed
zaam voorbereiden is in dit gebied duidelijk een dringende eis anders loop je op alle manieren vast.
Binnen het kader van de mogelijkheden die wij hebben in het opstellen van bestemmingsplannen
willen wij best nog eens bekijken of wij tot een opschuiving kunnen komen van dit gebied naar een
hogere prioriteit dan dit gebied op dit moment heeft. Over het stellen van die prioriteitenkwestie is
binnen de dienst een afspraak gemaakt om op een redelijke termijn de zaken daaromtrent op een
rijtje te hebben. Ik ben op dit moment niet in staat om te zeggen wat het resultaat van dat overleg
is, maar uiteraard kom ik daar gaarne via de betreffende commissies bij de raad op terug.
In aansluiting op zijn opmerkingen m.b.t. de Willemskade heeft de heer Ten Hoeve iets gezegd
over het welstandstoezicht dat hem zorgen baart. Er is een bepaalde ontwikkeling aan de gang.
Telkens weer blijkt dat, wanneer er voorzieningen moeten komen voor meerdere mensen - het geeft
niet of dat een kantoor is of een bejaardentehuis of iets dergelijks -, de tendens over het algemeen
is dat het bepaalde gebouw een veelheid van personen moet bevatten. Als men een bejaardenhuis
rendabel wil opzetten dan komt men niet meer met 100 personen om de hoek, maar dan blijkt al
gauw dat om allerlei motieven dat tehuis alleen economisch functioneren kan binnen de beheers-
regels die de overheid stelt als het grootschalig wordt opgezet; dan zit je vaak dichter bij de 300
dan bij de 100 personen. Wanneer je met een kantoor te maken hebt dat een behoorlijke dienst moet