>27&?
uit rolt. Het gaat immers om de houding en de instelling van de sociale dienst-ambtenaren die tijd en
ruimte nodig hebben om de hulpaanvragen op hun juiste waarde te beoordelen, daar er anders voorbij
wordt gegaan aan de oorzaak van allerhande financiële problemen. Juist in deze tijd worden steeds
meer aanvragen om bijstand en andere uitkeringen ingediend die steeds ingewikkelder en complexer
lijken te worden. Het rijk verfijnt verder de bestaande regelingen met de regelmaat van de klok waar
door de ambtenaren van de G.S.D. niet alleen maar formulieren invullen. De toenemende werkloos
heid is verder een probleem dat o.a. door de W.W.V.-uitkering van de G.S.D. een extra taak voor de
dienst betekent. Bij onze G.S.D. werden in 1974 600 aanvragen meer behandeld dan in 1973. Met
minder personeel en kortere werktijden in 1975 zullen zeker problemen ontstaan. Wij weten onvol
doende wat het effect van de werkloosheid is voor de G.S.D., want alleen met invullen van uitke
ringsformulieren ben je er niet. Achter m.n. langdurige werkloosheid gaat veel persoonlijk leed schuil
waarvoor wij als overheid een open oog moeten hebben en waaraan wij voor zover mogelijk iets moe
ten doen als wij mensen in hun menszijn tot hun recht willen laten komen en maar niet denatureren
tot objecten of cijfers in een statistisch verslag. Ik wil de wethouder dan ook vragen uiterste zorg te
betrachten bij de inkrimping van het personeel bij de G.S.D. en in ieder geval geen ingrijpende
maatregelen te nemen voordat de werkgroep onder voorzitterschap van de wethouder voor Sociale
Zaken verslag heeft uitgebracht en ait verslag voor advies is voorgelegd aan de Raad voor Maat
schappelijke Dienstverlening. Het lijkt mij geen gewenste ontwikkeling dat straks in het mooie lichte
gebouw van de G.S.D. op het Vliet een donker zwartboek door de medewerkers gemaakt wordt omdat
zij de aanvragen niet op tijd en niet op een juiste wijze kunnen afhandelen. (De heer Schaafsma:
Daar hebben zij vast geen tijd voor.) Nou, reken maar! Hoe groot de verontrusting bij de mensen van
de G.S.D. nu al is moge blijken uit een schrijven aan de raad dat wij zojuist hebben ontvangen en
waarmee ik volledig instem. In het beleidsplan wordt verder voorgesteld dat zowel in 1976 als in 1977
1 maatschappelijk werker bij de afdeling Maatschappelijk Werk van de G.S.D. moet afvloeien. Dit
vind ik een onjuiste zaak omdat er in het beleidsplan van wordt uitgegaan dat cliënten van deze
afdeling wel verwezen kunnen worden naar de stedelijke Stichting voor Maatschappelijke Dienstver
lening. Een sociale dienst moet echter zelf ook maatschappelijk werkers in dienst hebben omdat
materiële en immateriële problemen hand in hand gaan. Bij artikel 2 van de Algemene Bijstandswet is
aan de Gemeentelijke Sociale Dienst de taak gegeven om voorlichting te geven over de mogelijk
heden van dienstverlening, te bemiddelen om dienstverlening te verkrijgen door kerkelijke of parti
culiere instellingen of personen of het zelf als overheid te doen. Het is een bekend feit in de maat
schappelijke dienstverlening dat een aantal cliënten niet overdraagbaar zijn door de aard van de
persoon en de omstandigheden. Aangezien deze mensen vaak terecht komen op de G.S.D. moet er
een afdeling Maatschappelijk Werk binnen de dienst zijn. Uiteraard kunnen een aantal cliënten van
deze afdeling overgedragen worden naar de particuliere hulpverleningsinstanties, hetgeen in het
verleden ook al gebeurde. De onlangs gefuseerde stedelijke Stichting voor Maatschappelijke Dienst
verlening is daarvoor volgens de antwoorden van de wethouder de aangewezen instantie. Het is echter
allerminst duidelijk of deze instelling een extra stuk werk er wel bij kan hebben, mede omdat vanuit
andere maatschappelijk werkgebieden een beroep op hun dienstverlening wordt gedaan. Onlangs is
binnen deze algemeen maatschappelijk werkinstelling een werkgroep schuldsanering opgericht om
zich eens te verdiepen in de hele problematiek van budgettering wat een specialisme binnen het
maatschappelijk werk is. Er is geen duidelijk overleg geweest tussen de afdeling Maatschappelijk
Werk van de G.S.D. en het algemeen maatschappelijk werk over verwijzing van cliënten enz. Het
personeelsbestand binnen de stedelijke stichting voor algemeen maatschappelijk werk is voor deze
extra werkzaamheden onvoldoende. Bij het gemeentebestuur ligt op dit moment een aanvraag voor
uitbreiding van formatieplaatsen met een aantal van 3, waarover nog geen enkele zekerheid bestaat.
Ik ben dan ook van mening dat personeelsinkrimping op de afdeling Maatschappelijk Werk van de
G.S.D. een premature zaak is en duidt op beleid met een breekijzer, een middel dat je wel kunt
toepassen op huizen en straten maar niet op maatschappelijke dienstverlening waar het om een
uiterst kwetsbare groep mensen gaat. Het lijkt mij dan ook gewenst dat er vanuit het college van b.
en w. een plan wordt opgesteld waarin een duidelijk overleg gecreëerd wordt tussen het maatschap
pelijk werk van de G.S.D. en de stedelijke Stichting voor Maatschappelijke Dienstverlening om tot
een beleid en een vorm van samenwerking te komen. Deze fase is nu volkomen overgeslagen en daar
door dreigt een stuk maatschappelijk werk door de saneringsmolen vermalen te worden en ontstaat er
een situatie waarin in een welzijnssector het snoeimes wordt gehanteerd, iets waartegen wij ons als
P.v.d.A. op grond van ons verkiezingsprogramma moeten verzetten. Ik wil dan ook besluiten met het
indienen van een motie die als volgt luidt:
"De raad der gemeente Leeuwarden, op 15 april 19.75 in vergadering bijeen, besluit dat er geen
personeelsinkrimpingen bij de afdeling Maatschappelijk Werk van de Gemeentelijke Sociale Dienst
zullen plaats vinden zolang er uit overleg binnen de Gemeentelijke Sociale Dienst en met de Stich
ting voor Maatschappelijke Dienstverlening niet duidelijk wordt aangetoond dat het maatschappelijk
werk dat thans door de Gemeentelijke Sociale Dienst wordt uitgevoerd volledig gewaarborgd blijft."
De motie is mede-ondertekend door mijn fractiegenoot Bouma.
De Voorzitter: Ik zou voor de goede orde nog even op willen merken dat bij deze discussie tevens
aan de orde is een schrijven dat aan de raad is gericht - u hebt dat allemaal - van de leden van de
medezeggenschapcommissie van de G.S.D.
De heer De Greef: Wij hebben uw argumenten om bij de G.S.D. tot personeelsbezuinigingen te
komen in overweging genomen, maar zijn niet tot dezelfde conclusies gekomen als u. De structurele
aanpak die u gevolgd heeft door het takenpakket door te lichten en terug te brengen tot hoogstnood
zakelijke taken roept bij ons vraagtekens op omdat u hierbij enerzijds een beroep doet op het Divosa-
rapport en anderzijds nalaat dit te toetsen aan de opvattingen over de uitvoering van dit beleid en
het beheer dat daaraan vast zit door de medewerkers van de dienst. Dit blijkt volgens ons duidelijk
uit de brief van de leden van de medezeggenschapscommissie van de G.S.D. die scherp protesteren
tegen de personeelsinkrimping, niet alleen omdat dit zonder voldoende vooroverleg zou zijn gebeurd
maar ook omdat zij zich afvragen wat dit beleid zal betekenen voor hun taakuitoefening en de
kwaliteit van de maatschappelijke dienstverlening. Wij pleiten er dan ook voor dat eerst de personeels
leden van de dienst, de Commissie voor de G.S.D., de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening
en de Stichting voor Maatschappelijke Dienstverlening worden betrokken bij de plannen voordat u tot
bezuinigingen overgaat. Dat wij dit nodig vinden zouden wij ook willen baseren op de taakverzwa
ring die zich thans bij de dienst voordoet als gevolg van de toegenomen werkloosheid. Hierdoor stijgt
niet alleen het aantal hulpaanvragen met gemiddeld 20% tot 40% - dat hangt van de verschillende
aanvragen af - maar ook zal hierdoor een deskundiger en frequentere begeleiding noodzakelijk zijn.
Bovendien dienen zich nu activiteiten aan zoals een nieuwe loonsuppletieregeling, verlenging van
uitkeringstermijnen van werkloosheidsvoorziening, mutaties van lopende A.B.W.-uitkeringen enz. Ook
het aantal overuren zal naar verwachting stijgen. Was dit aantal in 1974 nog 1.379, in het eerste
kwartaal van 1975 bedroeg dit aantal al 772 en als je dat doorrekent voor heel 1975 zou dit wel eens
boven de 3.000 kunnen komen terwijl de norm is dat het maximaal 180 zal bedragen. Ook nog ver
meldenswaardig is dat door de uitbreiding van studiefaciliteiten zo'n 4 formatieplaatsen niet bezet
worden en dat door werktijdverkorting ook nog eens 120 uur verloren gaat. Bovendien is het zo dat de
automatisering ook niet datgene heeft gebracht wat wij er allemaal van verwachtten, omdat er nog
vrij veel handwerk nodig is. Voor ons is dit aanleiding te vragen wat de invloed is van de nieuwe
taken en de uitbreiding van hulpaanvragen op de uitvoering van de taken van de dienst. Zijn hier
door de voorgestelde bezuinigingen op lange termijn wel reëel. Ik kan dit als leek niet helemaal over
zien. Ik vraag daarom informatie op dit punt. Wij zouden hierbij ook willen verwijzen naar de vraag
van de gemeentelijke sociale diensten in Leiden en Haarlem om een groter personeelsbestand. In het
licht van het Divosarapport lijkt het ons dan ook gerechtvaardigd om de conclusie te trekken dat de
personeelsomvang van andere gemeentelijke sociale diensten in vergelijkbare plaatsen in tegenstel
ling tot Leeuwarden niet in overeenstemming is met hun takenpakket. Onze fractie wil er niet toe
bijdragen dat de G.S.D. van Leeuwarden die een goede naam heeft in de regio gaat solliciteren naar
de situatie die in veel zwartboeken over sociale diensten naar voren wordt gebracht. Wij hopen dat u
ons goed begrijpen wilt, wij zijn niet tegen efficiency. Het gaat ons er om hoe je die efficiency wilt
bereiken. Een belangrijk punt hierbij vind ik het principe "de juiste man op de juiste plaats". Dit zou
ik willen verbinden met de kwaliteit van de hulpverlening en m.n. sluit ik hierbij aan bij het verhaal
dat mej. De Vos heeft gehouden over de onderafdeling Maatschappelijk Werk. Voor de meerderheid
van de mensen die een beroep doet op de G.S.D. is de financiële nood een symptoom van persoon
lijke en maatschappelijke problematiek. Dit vereist dat er voldoende professionele hulpverleners bin
nen de instelling aanwezig zijn om aan deze problematiek toe te komen. Louter en alleen geld geven
is voor ons een blijvende financiering van problemen. Het gaat er juist om verandering aan te bren
gen in gedrag en herstel te bewerkstelligen wat betreft de verhouding van de cliënt met zijn omge
ving. In dit verband zou ik er op willen wijzen dat de G.S.D. in menig opzicht een restfunctie ver
vult op het gebied van de hulpverlening. Als illustratie van de immateriële restfunctie zou het feit
kunnen dienen dat in een stad als Eindhoven bijna driekwart van de cliënten van de afdeling Imma
teriële Hulp in zijn probleemgeschiedenis één of meer hulpverleners heeft versleten en tenslotte bij
Be G.S.D. als laatste mogelijkheid is neergestreken. Als je dit ziet dan is het duidelijk dat de imma
teriële hulpverlening niet zo maar kan worden overgedragen aan de stedelijke stichting. Ik vraag mij
af hoe het college zo'n voorstel kan doen zonder dat er vooroverleg is geweest met die stedelijke
stichting. Voordat er sprake kan zijn van zo'n bezuiniging moet duidelijk zijn in welke mate deze