30 IIS
waar. Als er niet zo hard gelachen was had ik sneller kunnen reageren dan ik nu doe, maar ik heb de
neiging om te zeggen: Als dat waar was dan zou er minder welzijnswerk zijn.
Nu de zaak waar het om gaat. Het ging in de afdelingsvergadering over de vraag betreffende de
eventuele noodzaak van een Welzijnsraad hier in Leeuwarden of hoe je dat ding ook zou willen noe
men. Ik wilde daar nog een paar dingen puntsgewijs over zeggen. In de eerste plaats dit. Het doel dat
achter deze vraag zat moet nog even duidelijk naar voren gebracht worden. Het komt er op neer dat
in de nabije toekomst, als alle voortekenen niet bedriegen, de gemeentelijke autonomie t.a.v. het
welzijnswerk groter zal worden dan die op het ogenblik is, dat het zo zal zijn dat binnen niet al te
lange tijd de gemeente jaarlijks zal moeten komen met een welzijnsplan dat moet worden ingediend
en dat de goedkeuring nodig heeft van gedeputeerde staten en dat dat dan een welzijnsplan moet zijn
in het kader van een totaal-visie, een totaal welzijnsbeleid. Een dergelijk plan dat wij dan ook zul
len moeten gaan maken zal voorbereid moeten kunnen worden. Daarom zal er een structuur, een or
gaan of een organisatie nodig zijn die die voorbereiding ter hand kan nemen. Nu moet ik zeggen
dat de reactie in de afdelingsvergadering - een reactie van u, mijnheer de voorzitter - mij niet over
tuigd heeft. U hebt een aantal argumenten genoemd. U hebt gezegd: Ja, maar wij hebben toch al zo
iets, wij hebben een groot aantal functionele raden en die zijn er niet zo maar gekomen, daar is
lang over gepraat en daar is ook een duidelijke keuze voor gemaakt; het voordeel van deze raden is
nu juist (in tegenstelling tot wanneer je een andere weg zou zijn ingeslagen, wanneer je een R.O.A.,
een stichting of wat dan ook zou hebben en je daarmee als gemeente en gemeenteraad heel weinig
inbreng zou kunnen hebben) dat nu uiteindelijk het beleid bepaald wordt door de gemeenteraad. Ik
vind dat dat formeel wel klopt, maar dat, hoewel ik nog maar kort in de raad zit, ik nu al het gevoel
heb dat het in de praktijk niet werkt, want wij zitten iedere keer wanneer het over welzijnszaken
gaat of om aanvragen om subsidies enz. enz. toch min of meer met de handen in ons haar omdat wij
niet weten of het ergens in past. Maar waar het dan in moet passen, zo'n concrete aanvraag, dat heb
je dan niet. U hebt toen ook gewezen op de mogelijkheid die er is van het contact tussen de diverse
raden in de zin van het presidia-overleg. Ik had toen al zo hier en daar eens geïnformeerd, ik heb
dat na die afdelingsvergadering nog wat verder doorgevoerd, ik heb nergens een positief geluid in
deze zin over het presidia-overleg gehoord, niet in de zin dat het een zinloze zaak zou zijn, maar
wel dat het een structuur is waarvan je niet mag verwachten dat daaruit een beleidsbepaling tot stand
zou kunnen komen. Misschien om even duidelijk te maken dat dit inderdaad landelijk speelt, ik
kwam vanmiddag in een tijdschrift tegen een citaat van de staatssecretaris van C.R.M., een citaat
van woorden die hij heeft gebruikt in de begrotingsbehandelingen in de Tweede Kamer begin 1974.
Het z i jn maar 4 regels dus die kan ik wel citerenHij zei :"jlk heb dan ook niet zoveel behoefte
aan aparte zelfstandige raden voor elk beleidsterrein, want afgezien van de positieve taken die ze
voor het eigen terrein kunnen vervullen zie ik daarmee de samenhang in de beleidsvoorbereiding niet
altijd gediend." Ik moet u zeggen dat dat precies is wat ik met deze hele zaak eigenlijk aan de orde
wil stellen, n.l. dat ik het gevoel heb dat dat hier in Leeuwarden ook een probleem is, dat diverse
functionele raden in hun jaarverslagen laten zien wel degelijk in de gaten te hebben dat zij zich op
bepaalde punten begeven op een terrein dat eigenlijk bij een andere raad thuis hoort, maar dat er
met die overlappingen tot dusver nog maar heel weinig gebeurt; kortgeleden werd op een vergadering
van de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening nog geconstateerd dat het zo ontbreekt aan
coördinatie, weer hetzelfde punt. Wij hebben ons in onze fractie hierover beraden. Wij hebben
geconstateerd - ik meen dat ik dat ook in de afdelingsvergadering al gezegd heb - dat je natuurlijk
maar niet zo een nieuwe structuur, als je die zou willen, uit je mouw kunt schudden. Wij hebben het
besluit genomen - dat wil ik u ook meedelen - dat wij zullen proberen voor de volgende begrotings
vergadering te komen met een fractienota die wij t.a.v. deze zaak in elkaar willen zetten zodat wij
iets op papier hebben om te kijken wat wij daar dan verder mee kunnen doen in het kader van deze
raad.
De heer De Greet: Ik wil even kort reageren omdat wij ook in onze algemene beschouwingen
hebben gezegd dat wij van plan zijn in het najaar met een nota te komen over de regeling van het
welzijnsbeleid in de gemeente Leeuwarden. Misschien kunnen wij het wel gezamenlijk doen. In ieder
geval wil ik de argumenten van de heer De Pree ondersteunen. Het gaat ons niet om een coördinatie
van welzijnsbeleid zoals de burgemeester die voorstelde en waarvan hij zei dat die functioneerde.
Het gaat ons om het voorbereiden en het ontwerpen van een welzijnsbeleid. Wat dit betreft zou ik
ook nog willen citeren wat Wil van der Leur als adviseur van de Commissie Opbouwwerk in 1971
heeft gezegd. Hij zei: „De onderlinge coördinatie en afstemming der raden is niet geregeld, zodat
van een evenwichtige beleidsvorming op welzijnsterrein geen sprake kan zijn." Daar gaat het ons om.
Ons gaat het dus om een stuk beleidsvorming, een stuk beleidsbepaling op welzijnsterrein. Wij vin
W6
den dat wij dat nader moeten regelen en dat het beter zou moeten dan het op dit moment door middel
van het presidia-overleg gebeurt.
De heer J. de Jong heeft inmiddels de vergadering verlaten.
De Voorzitter: Ik dacht dat ik vrij kort zou kunnen zijn. Wij hebben in de afdelingsvergadering
een bijzonder uitvoerige discussie gehad over dit onderwerp. De heer De Pree heeft daar ook naar
verwezen. U ontvangt het verslag van deze vergadering binnenkort allemaal en dan kan ook de hele
raad nog eens rustig doornemen wat er over en weer is gezegd. Ik ben erg blij dat de heer De Pree
heeft meegedeeld dat men in het laatst van deze zittingsperiode hier op terug wenst te komen. Dat
loopt dan, dacht ik, ook parallel met de richting waarin ik in de afdeling reeds heb gesproken. Ik
heb ook daar gezegd dat wij ons bij voortduring moeten bezinnen - dat betekent niet elke dag - of
wij wel op de goede weg zijn. Nu hij het zo benaderd staan wij, dacht ik, ook niet zo ver van elkaar.
De heer De Pree heeft helemaal niet de structuur van de raden in het kader van de Gemeentewet aan
gevochten, maar hij heeft ter discussie gesteld - ik dacht dat wij daarin veel dichter bij elkaar ston
den dan misschien in de afdeling aanvankelijk bleek - of wij inderdaad op de goede weg zijn met 6
raden, of dat het er misschien minder moeten worden, met bepaalde afdelingen. Wij moeten ons
daarop bezinnen; dat is nooit een principepunt, dat is alleen maar een kwestie van: hoe kunnen wij
die problematiek het beste benaderen. Ik zou hier nu mee willen volstaan. Wij zien elkaar wat dit
betreft aan het eind van deze rit stellig weer. Wij zullen deze zaak ook in het "beruchte" presidia-
overleg doornemen, uw nota zal er dan ook zijn en dan zal een en ander in elkaar gepast moeten
worden. Ik heb begrepen dat de heer De Greef nog sneller wil werken. Misschien kan hij wat tempo
riseren waardoor hij in hetzelfde kader komt.
Vraag 416.
Mevr. Visser—van den Bos: Wij zijn zo gelukkig dat wij in een aantal wijken van onze stad
buurtgebonden jeugdwerk hebben dat begeleid wordt door beroepskrachten. Wij hebben peuterspeel
zalen zo hier en daar waarvan maar één wordt begeleid door een beroepskracht. Wij hebben ook een
functionaris die tracht dit geheel te begeleiden en die natuurlijk ook het plan heeft om in andere
wijken van onze stad het buurtgebonden jeugdwerk op te zetten. Wij mogen hier niet een lang ver
haal gaan houden om aan te tonen hoe overtuigd in ieder geval wij zijn van het grote belang van
hef jeugdwerk in de wijken en vooral ook van de noodzaak van peuterspeelzalen in de wijken om
heel vroegtijdig te signaleren welke problemen er eventueel voor het jonge kind zijn. Wij vinden het
een groot goed en wij zijn ontzaggelijk blij met deze ontwikkeling in de stad. Nu is er een verzoek
gekomen om de functionaris die belast is met de leiding van deze beroepsmensen wat te ontlasten of
zelfs een heel stuk te ontlasten teneinde hem meer vrij te maken voor zaken die nu verwaarloosd
dreigen te worden. De man of vrouw die daarvoor aangesteld zal moeten worden zal dan een ambu
lante functionaris zijn, dus een functionaris die in verschillende wijken kan worden ingezet, die
eventueel op bedreigde posten waar een vacature is door ziekte of vakantie of waar deskundige hulp
van vrijwilligers ontbreekt kan worden ingezet. Wij vinden dit een zo belangrijke zaak dat wij er
vóórwillen pleiten om toch, ondanks de situatie waarin wij verkeren, te bekijken of wij ruimte kun
nen maken om deze persoon alsnog aan te stellen. Het is voor de thans werkzame functionaris niet
doenlijk om werkelijk waar te maken wat er moet gebeuren om in onze stad deze zaken goed voor te
bereiden en goede contacten te onderhouden met het achterland zodat hij goed geïnformeerd blijft
wat er landelijk mogelijk is, zowel financieel als op hef terrein van de kwaliteit in onze stad, zodat
wij het een groot voordeel zouden vinden als wij ruimte zouden kunnen vinden om de ambulante
functionaris aan te stellen.
De heer De Pree: Ik kan mij helemaal aansluiten bij hef betoog dat mevr. Visser heeft gehouden,
m.n. omdat het hier een functionaris betreft waarvan de taakomschrijving eigenlijk al klaar is en ten
aanzien waarvan ook gebleken is dat er behoefte aan bestaat. Het is dus typisch een functie waarvan
wij niet bang hoeven te zijn dat er eerst een functionaris is en dat er daarna nog naar werk gezocht
moet worden. Ik heb dan ook een motie klaar gemaakt die mede-ondertekend is door de heer Van der
Wal en mevr. Visser. Die luidt als volgt:
"De raad van de gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 15 april 1975, besluit het
college van b. en w. op te dragen door middel van de geëigende subsidie de aanstelling van een
ambulant functionaris mee mogelijk te maken bij de Stichting Sociaal Kultureel Werk voor de Jeugd
in Leeuwarden."
De heer Van der Wal: Ik kan dit volkomen onderschrijven.