*81 ÜQ8 kant, als hij ingediend wordt, zijn er geen bezwaren van onze kant om er mee in te stemmen omdat het allemaal zaken zijn waar wij het mee eens kunnen zijn. De heer Ten Brug (weth.): Ik wil wel even een stemverklaring afleggen. Ik heb op zichzelf geen bezwaar tegen de inhoud van de motie, maar ik zal wel tegen stemmen i.v.m. de eerste 3 zinnen. De heer Rijpma (weth.): Datzelfde geldt natuurlijk ook voor mij. De heer Heidinga: Als wij de eerste 3 zinnen er uit halen dan heeft de rest toch totaal geen zin meer. Dat is toch zo duidelijk als wat. Dacht u dat wij van het standpunt uit gingen dat u die dingen niet zult doen? U zult het uiterste doen wat in uw vermogen is om de rehabilitatie van de binnenstad te bevorderen. Daar zijn wij van overtuigd. Maar op het ogenblik gebeurt er eigenlijk iets te weinig aan. Wij moeten dus wegen vinden om er meer aan te doen. Nu, dat is de essentie van de motie. De heer Rijpma (weth.): Dat mag u best verklaren, maar het betekent dat het voor het college toch wel wat moeilijk is om de motie over te nemen en tot zelfbeschuldiging te komen. De heer Ten Hoeve: Het gaat toch om de tendentie van de motie en ten aanzien daarvan heeft het college al verklaard dat het die overneemt. Is het dan eigenlijk niet het open trappen van een al open deur? De heer Heidinga: Nee, het college zegt: Er gebeurt beslist niet te weinig. En daar gaat het om. De heer Rijpma (weth.): Er is uitvoerig gesproken over de belangen die in de schil aan de orde zijn, er is uitvoerig gesproken over de belangen die in de binnenstad aan de orde zijn. Er heeft een afweging van belangen plaats gevonden waarbij je uiteindelijk misschien tot de conclusie kunt komen dat er aan alles eigenlijk te weinig gedaan is. Ik verwacht niet van de raad dat hij zal zeggen dat er aan alles teveel gedaan is, dus de enige mogelijkheid die er dan nog overblijft is dat er aan alles te weinig is gedaan. Er is dus een afweging van belangen geweest en er is ook een afweging geweest van de beschikbaarheid van de middelen; die heeft geleid tot het voorstel dat wij u hebben gedaan. U hebt daarbij een aantal elementen in de discussie gebracht die het college tot zich genomen heeft. De punten die nu worden aangeroerd zijn al een keer door de raad genoemd en die worden nu nog een keer beklemtoond. Maar dat betekent niet dat het college van zichzelf moet zeggen dat u mag constateren dat u vindt dat het college te weinig gedaan heeft. (De hear Miedema: Dat wit ik noch net.) De Voorzitter: Ik vind het wat jammer dat de heer Heidinga zo reageert maar het is zijn goed recht. Ik heb de heer Heidinga een suggestie gedaan en ik dacht dat wij daarmee bij elkaar zouden kunnen komen. Ik heb de suggestie gedaan de motie als volgt te laten luiden: "De raad der gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 15 april 1975, nodigt het college uit bij de voorbereiding voor de begroting 1976 m.b.t. de meerjarenplanning voor het uitwerken van bestemmingsplannen bijzondere aandacht te schenken aan het probleem "binnenstad" en daarbij de aspecten: Dan volgen de 5 genoemde aspecten en vervolgens: "dan aan de raad voor te leggen." Als hij de motie zo had willen wijzigen dan hadden wij die zo over kunnen nemen. Maar dat wij zouden moeten verklaren dat wij op dit moment te weinig hebben gedaan, sorry, dat mag u van ons niet vragen. (De heer Heidinga: Dat doe ik toch ook niet.) U handhaaft dus de motie zoals die was? (De heer Heidinga: Ja.) Ik vind dat jammer, maar het is uw goed recht. De heer Ten Hoeve: Mag ik nog even een stemverklaring afleggen? Ik heb zopas eigenlijk ook al gezegd dat ik niet tegen deze motie wil stemmen vanwege de tendentie die er in zit, dus de zorg voor de binnenstad. Daarbij zijn een aantal aspecten genoemd. Om die reden zal ik voor stemmen. Nog één opmerking er bij. Wij hebben ook bij een aantal punten vragen gesteld. Ik heb dat bij het C.D.A. duidelijk gemist; toen de behandeling van de meerjarenplanning aan de orde was zijn er van die zijde geen alternatieven bepleit, zijn er geen andere mogelijkheden aangegeven. Maar nogmaals, gezien de strekking van de motie zal ik er voor stemmen. De heer Geerts: Ik wil graag namens een aantal leden van onze fractie verklaren dat wij deze motie wegens overbodigheid niet zullen steunen. De heer J. de Jong: Ik wil er toch nog dit van zeggen. Ik ben het met de heer Heidinga eens. Het is zo dat, wanneer wij over het algemeen de opstelling zien van de bestemmingsplannen, zonder meer naar voren komt dat de binnenstad - dat komt mede door de bestedingsmogelijkheden die wij hebben - te weinig aan bod komt. Er is vanmiddag in een heel ander kader de vraag gesteld of wij niet meer reserves kunnen vinden. Ik ben en blijf van mening dat de binnenstad in de opstelling van de meerjarenplanning voor bestemmingsplannen zonder meer tekort komt. Ik ben er voorstander van dat de zaak wordt aangepakt zoals de heer Heidinga voorstelt. De heer Bouma: |k zou hier nog aan toe willen voegen dat, ongeacht het erg grote belang van de binnenstad, toch ook de belangen van de bewoners van de wijken in de schil erg belangrijk zijn. Op het moment dat hier een plan in de raad komt wil ik het belang van die wijken afwegen. Ik wil echter nogmaals benadrukken dat ook de binnenstad in mijn ogen erg belangrijk is. Maar om nu bij voorbaat te zeggen dat er meer aan de binnenstad moet gebeuren lijkt mij te ver gaan. Dat zou ten koste kun nen gaan van de schil. Ik kan dat zo maar niet even verklaren. Dan zou de heer Heidinga vandaag moeten aangeven: Er moet meer aan de binnenstad gebeuren en het geld daarvoor moet je daar en daar vandaan halen. Want in die situatie zitten wij nu. De heer Heidinga: Daar wil ik nog graag één opmerking over maken. Wij hebben kort geleden een verfijningsuitkering gekregen i.v.m. de binnenstad. Die verfijningsuitkering bedroeg (De heer Ten Brug (weth.): Ter wille van Die verfijningsuitkering was speciaal voor de oude binnensteden; dat staat er in de stukken duidelijk bij. Die verfijningsuitkering bedroeg ruim 2 ton. En wat doen wij? Dat weten wij wel. Wij maken het op, ogenblikkelijk. (De heer Ten Brug (weth.): Ja. Maar als u het anders gewild had had u één fase eerder moeten zijn.) De Voorzitter: Wij zullen nu stemmen over de motie. De motie van de heren Heidinga en De Leeuw wordt aangenomen met 18 tegen 17 stemmen. Tegen stemmen mej. A.J. de Vos en de heren S. Bouma, J. ten Brug (weth.), G.F. Eijgelaar (weth.), C.G.H. Geerts, M.H.G. de Greef, J. Hoekstra, J.F. Janssen, J. Knol, H. Meijerhof, W.A. de Pree, A. Pronk, C.L. Rijpma (weth.), K. Spoelstra, P. van der Veen, G. de Vries (weth.) en K. Weide (weth.). Vraag 101. De Voorzitter: Bij dit punt komt tegelijkertijd in discussie een brief die aan de raad is gericht van de Vereniging de Nieuwestad, gedateerd 8 april 1975. De heer Ten Hoeve: Dit punt is door mij geclaimd, maar mevr. Brandenburg zal namens onze fractie over dit punt spreken. Mevr. Brandenburg—Sjoerdsma: Het afsluiten voor het doorgaand autoverkeer van de Nieuwestad in de buurt van de Lange Pijp was een suggestie gedaan in de toelichting op motie 3 van 15 oktober 1973, ingediend bij de discussies over de binnenstad. Het was toen onze bedoeling om zaken die zonder of met weinig middelen zouden kunnen worden gerealiseerd niet uit te stellen tot alles omtrent de binnenstad haarfijn zou zijn uitgezocht en onderzocht. Een ander criterium was dat het verande ringen zouden zijn die te allen tijde terug gedraaid of verbeterd zouden kunnen worden. Wie de notulen van 1973 nog eens naleest komt tot de conclusie dat deze fractie zich niet bepaald als een olifant in de porseleinkast wilde gedragen. Er kwam een soort tegen-motie die met een even kleine of grote meerderheid de eindstreep haalde en de hele zaak op slot zette. Of dat op slot zetten terecht of niet terecht gebeurde hoeven wij nu niet meer over te twisten. Wij zijn nu anderhalf jaar verder en wij zijn van mening dat het tijd wordt weer eens met de raad over te verwezenlijken mogelijkheden en proefnemingen te praten. Niet omdat wij per se willen dat de Nieuwestad noordzijde ter hoogte van de Waag zal worden afgesloten voor autoverkeer, maar om na te gaan welke verbeteringen nu zijn aan te brengen in het leefmilieu van onze binnenstad. Wij denken dan niet alleen aan het terug dringen van de auto, maar ook aan het instellen van voetgangersgebieden, meer faciliteiten voor fietsers, het aankleden van pleinen, kortom allerlei zaken die o.i. het verblijven in de binnenstad plezieriger maken, leder van ons heeft een brief ontvangen van de Vereniging de Nieuwestad waarin die vereniging laat blijken nu niet te voelen voor een afsluiting. Als reactie op wat staat in de raadsbrief, n.l.: "het vragen aan de raad om een uitspraak", kan ik mij die brief voorstellen al ben ik niet bereid toch maar blij te zijn met zoveel mogelijk drukte - dat wordt in die brief gevraagd -, want daarvan is een deel zeer onplezierig en dat deel betreft vooral de op zaterdagmiddag alsmaar rondjes rijdende auto's die de voetgangers en de fietsers hinderen. Onze bedoeling nu is dat wat ook in 1973 al onze bedoeling was, n.!.: Wat kan je al vast doen zonder veel kosten en zonder onomkeer bare beslissingen te nemen; hoe zouden wij dat kunnen doen met inspraak van alle betrokkenen? Het heie binnenstadsplan is immers gebaseerd op inspraak. In antwoord op vraag 100 in het vraag- en antwoordboek die ook over een deel van deze problematiek gaat antwoordt het college: "Wij hebben besloten een projectgroep in te stellen van de Dienst Stadsontwikkeling. Parallel met deze project groep zal er een contactgroep worden gevormd waarin vele belangen vertegenwoordigd zullen moeten

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1975 | | pagina 2