UT95 ytji helaas niet te verwezenlijken. Dat neemt echter niet weg dat wij wat onze tuin betreft een ander standpunt innemen, maar daar dus ietwat voorzichtig mee zouden willen zijn. In het kader van de hele entourage om die tuin heen zouden wij hier nader op terug willen komen. De heer Ten Hoeve: U zegt dat het voor u niet een principekwestie is; dat is het voor mij wel, maar dan betrek ik dat niet alleen op deze tuin. Ik heb in eerste instantie gezegd dat wij heel duide lijk - ik heb ze genoemd - een aantal doelstellingen hebben geformuleerd en een aantal intenties hebben uitgesproken m.b.t. de binnenstad. Al vaker is dezer dagen in de raad gezegd dat wij ons zelf ook geloofwaardig moeten maken. Wij moeten niet zeggen: Dat schuiven wij maar weer weg. Prak tische bezwaren zijn er om overwonnen te worden. Wanneer wij elke keer onze eigen intenties gaan ondergraven met praktische bezwaren dan worden wij daardoor ongeloofwaardig. Het gaat hierbij dus wel om een principezaak en dan niet alleen om deze tuin, maar om een grotere uitbreiding. U hebt zopas al gezegd dat dat mogelijk moeilijkheden zal opleveren wat betreft St. Anthoon, maar er is een uitspraak over gedaan waar ik toen achter kon staan en waar ik nu nog achter kan staan. Wij moeten er naar streven dat die gerealiseerd wordt. U zegt dat dat mogelijk in de toekomst kan. Ik zie de reden niet dat dat weggeschoven moet worden in de tijd. Ik vraag u ook niet om de deur die er is morgen open te zetten; ik zou u genoeg tijd willen geven om voor de moeilijkheden die er zijn op lossingen te vinden. Wanneer er gesproken wordt over de kleinschaligheid van deze tuin dan zeg ik: Waarom hebben wij dan in 's hemelsnaam deze vijf doelstellingen geformuleerd, want waar zou je, afgezien van de Prinsentuin, in de binnenstad één tuin kunnen vinden die groter is dan deze tuin. Die is er niet. Met het verwerpen van de openstelling van deze tuin zeggen wij in wezen: Geen enkele tuin is er voor geschikt om in die zin te functioneren. (De heer J. de Jong: Dan kent u de binnen stad niet. Er zijn echt wel meer mogelijkheden. Als u particulieren zou willen dwingenMaar zo formuleer ik het niet. U zegt dat die tuin te klein is en ik vraag dan: Waar is afgezien van de Prinsentuin in de binnenstad een grotere tuin dan deze tuin. (De heer J. de Jong: Die zijn er wel.) Ja? (De heer J. de Jong: Als u dat niet weet kent u inderdaad de binnenstad niet.) Noemt u ze dan eens even. (Mevr. Smit: Achter de Nieuwestad.) Het antwoord van de wethouder spijt mij. Ik zie de verkiezingstoestanden nog voor mij. Een grote foto in de krant met een grote kreet er onder: Groene ruimte in de binnenstad. Nu is er - op grond waarvan? - een ommezwaai. Ik vind dat jammer. De heer Heidinga: De heer Ten Hoeve heeft in eerste instantie een vrij groot gebied genoemd dat naar hij dacht voor groengebied in aanmerking kwam. Als ik dat gebied zo in ogenschouw neem dan dacht ik dat je dan onmogelijk aan afbraak zou kunnen ontkomen. En dan begrijp ik het niet helemaal van hem omdat hij naar ik meen een fervent tegenstander is van afbraak in de binnenstad. De heer Ten Hoeve heeft volkomen gelijk als hij zegt dat dit in onze fractie speciaal de hobby van de heer Rijpma is; dat is wel waar en ik dacht dat hem dat tot eer strekte. De heer Rijpma heeft ook de binnenstad bestudeerd en hij heeft gezien dat er door de jaren heen in de binnenstad in de tuinen van bepaalde huizen andere huizen zijn gebouwd die straks bij de rehabilitatie van de binnenstad moei lijk te handhaven zijn. Daarom heeft bij gesteld: herstel van de groene gebieden in de binnenstad. Die gebieden waren dus oorspronkelijk veel groter dan ze nu zijn. Dat weet de heer Ten Hoeve trouwens ook wel. De heer Ten Hoeve: Ik ben dat ook uitdrukkelijk met hem eens. Ik ben het - ik ben blij dat de heer Heidinga dat ook zegt - uitdrukkelijk eens met de heer Rijpma dat wij gewoon een begin moeten maken. En die aanzet ligt hier, dit is de eerste aanzet die de gemeente kan doen. Ik vind het jammer dat een aantal mensen de geloofwaardigheid van de structuurnota hiermee voor een deel gaan onder graven. De Voorzitter: Ik zou nog graag één opmerking willen maken. U hebt van deze kant van de tafel - daar mag geen misverstand over zijn - als verdediging het argument van rust voor de wethouders niet gehoord. Dat wij u adviseren het op dit moment niet te doen heeft niets te maken met het feit dat de wethouders zodanig moeten werken dat niemand dicht bij hen kan komen. Ik heb duidelijk gezegd dat het voor ons geen principezaak is. Wij zijn bereid hier in de toekomst op terug te komen. Er zijn heel andere argumenten die ons op het ogenblik aanleiding geven - ik heb ze genoemd; ik wil er nu niet dieper op ingaan - u dringend te vragen nu niet tot openstelling over te gaan. De motie van de heren Ten Hoeve en Buising wordt verworpen met 23 tegen 14 stemmen. Voor stemmen de dames E. Brandenburg-Sjoerdsma, G. Visscher-Bouwer en A.J. de Vos en de heren S. Bouma, G. Buising, C.G.H. Geerts, M.H.G. de Greef, H. ten Hoeve, J.F. Janssen, H. Meijerhof, W.A. de Pree, A. Pronk, K.Spoelstra en P.D. van der Wal. Vraag 211. De heer Van der Wal: Ik kan hier, dacht ik, vrij kort over zijn. Bij de behandeling van het structuurplan voor de binnenstad is een beslissing genomen - het was misschien wel het grootste discussiepunt van deze structuurnota - over de parkeergarage aan de Minnemastraat. Met één stem verschil is deze parkeergarage in het binnenstadsplan opgenomen en wij hebben toen al aangekondigd dat wij zo gauw de gelegenheid zich zou voordoen opnieuw een uitspraak van de nieuw gekozen raad zouden vragen. Dat ga ik dus bij deze doen. De motie die ik daartoe indien luidt: "De gemeenteraad, in vergadering bijeen op 15 april 1975, besluit dat bij het uitwerken van de plannen voor de oplossing van de parkeerproblematiek in de binnenstad niet langer uitgegaan kan worden van de realisering van een parkeergarage aan de Minnemastraat." Ik vraag dus niet het hele structuurplan weer van stal te halen en opnieuw met wijzigingen te komen, maar gewoon niet langer deze verwachting voort te laten bestaan terwijl deze raad - ik ver moed dat althans sterk - toch nooit aan deze parkeergarage aan de Minnemastraat zal meewerken. De heer Ten Hoeve: U kent het standpunt van de P.v.d.A.-fractie. Wij hebben altijd uitdrukke lijk gezegd dat een parkeergarage aan de Minnemastraat er niet mag komen en niet zal komen. Wij zijn er wat dat betreft ook helemaal voor deze motie te steunen. De heer Heidinga: Dank zij de stem van weth. Tiekstra, dacht ik, heeft de raad destijds het besluit genomen dat deze kwestie open zou blijven, dat de mogelijkheid om daar eventueel een parkeergarage te bouwen wel aanwezig zou blijven. Dat houdt helemaal niet in dat die parkeer garage daar zal komen, maar wel dat niet op voorhand is vastgesteld dat die er niet zal komen. Ik acht dat nog altijd een zeer verstandig besluit. Eén der doelstellingen van de structuurnota voor de binnenstad is dat wij moeten zorgen dat het hoofdwinkelcentrum van Leeuwarden intact blijft en dat het goed functioneert. Onlosmakelijk daarmee verbonden is het parkeren bij dat winkelcentrum. Wij kunnen nu wel net als een struisvogel doet de kop in het zand steken en zeggen: het kan ons niets schelen, dan gaat dat winkelcentrum er maar aan. Maar wij vinden dat wij dan niet verantwoord zijn. Wij kunnen heel gemakkelijk zeggen dat wij de auto uit de binnenstad terug moeten dringen. (De heer Van der Wal: Dat is besloten in de structuurnota; u hebt daar, meen ik, zelf ook voor gestemd.) Ja, dat ontken ik toch ook niet. Ik zeg alleen: Dat kunnen wij heel gemakkelijk zeggen. Maar dat houdt nog niet in dat er in of vlak bij de binnenstad geen parkeergarage moet komen. Welke alternatieven heeft men als men al deze dingen op voorhand vast zet: daar niet, daar niet en daar niet. Maar het schijnt dat het u allemaal niets kan schelen. Ik zou voor het aanzien van de binnenstad persoonlijk veel liever op één plaats geconcentreerd geparkeerd zien dan op elke groene heuvel of onder iedere groene boom, overal maar op alle gekke hoeken auto's neer zetten. Ik zou het concentreren van parkeren op één plaats voor de binnenstad van veel groter belang vinden. Maar dat is een persoon lijke visie. Ik denk dat de binnenstad er dan een aardig stukje knapper uit zou zien dan op het ogen blik het geval is. Ik dacht dat wij er bijzonder voorzichtig mee moesten zijn om nu overhaast beslui ten te nemen, want dat dient nergens toe. Wij bereiken er niets mee of misschien bereiken wij er alleen maar mee dat wij de zaak voordat die beslissingsrijp is al beslissen. Er is een parkeernota in het vooruitzicht gesteld; daar wordt veel zorg en moeite aan besteed. Die komt in de raad in discus sie. Ik hoorde kort geleden dat er weer een poging wordt gedaan - die zal wel doorgaan ook - om een supermarkt te vestigen in garage Borger in de Ruysdaelstraat. Wij zien dat er op de industrie terreinen overal winkelvestigingen verrijzen die eigenlijk de detaillisten grote concurrentie aan doen. Wij zien dat allemaal voor onze ogen gebeuren. Ik vind dat wij bijzonder voorzichtig moeten zijn met deze ontwikkeling, want als wij niet oppassen dan hebben wij met de kortste keren onze binnen stad verknoeid, dan gaat het winkelcentrum naar de barrebiesjes, dan zitten de ramen dichtgespijkerd. En dan zegt de raad: Hadden wij maar tijdig en goed gedocumenteerd beslist over deze dingen. Het is nu naar mijn mening niet de tijd om die beslissing te nemen. Er is ook geen enkele reden om nu overhaast zonder enige nadere documentatie over de aspecten die er aan vast zitten dit besluit te nemen. De heer J. de Jong: De heer Heidinga heeft, dacht ik, duidelijk gesteld hoe zijn mening is. De mijne doet daar niets aan onder. Als wij op'dit moment zouden besluiten om geen parkeergarage aan de Minnemastraat toe te staan dan - ik ben dat volledig met de heer Heidinga eens - nemen wij een verkeerd besluit. De plaats in dat stukje binnenstad doet er op dit moment niet toe. Er is destijds met een kleine meerderheid besloten de plaats aan de Minnemastraat er voor te bestemmen. Wij moeten ons goed realiseren waarover wij het eigenlijk hebben. Wij kunnen de auto nooit uit de stad bannen zonder afbreuk te doen aan de levendigheid van en de toeloop naar de stad. Wij kunnen ons wel verbeelden dat dat kan, maar het is niet zo. Als wij de binnenstad coute que coute ontoegankelijk

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1975 | | pagina 6