*wjirr-*. vz»
26
graag achter de gedachte van de voorzitter die zegt dat - dit is ook al eerder gevraagd - wij binnen
een paar jaar toch werkelijk moeten praten over het hele functioneren van de verschillende raden. Mis
schien moet de samenstelling dan wel op belangrijke punten gewijzigd worden. Ik dacht toch dat het
fijn is dat de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening die nog zo kort functioneert nu even de kans
krijgt om met het opbouwwerk samen een start te maken en misschien te komen tot een beleidsnota om
dan straks te kunnen voorstellen hoe de vertegenwoordiging van de verschillende takken van maatschap
pelijke dienstverlening in die raad zal moeten zijn. Ik heb erg graag het voorstel ondertekend en ik hoop
dat het door de raad aanvaard zal worden.
De heer De Greet: De belangrijkste argumenten waarom u voorstelt om de Commissie voor het Op
bouwwerk op te heffen zijn het uithollen van de taak van de commissie door de installatie van de Raad
voor Maatschappelijke Dienstverlening en het niet isoleren van het denken over samenlevingsopbouw
binnen een aparte raad. Ik denk dat het goede argumenten zijn om deze commissie op te heffen. De op
lossing ligt na deze argumentatie dan ook voorde hand. Opbouwwerk wordt ondergebracht bij samenlevings
opbouw - het hoort daar m.i. ook onder samenlevingsopbouw is vertegenwoordigd in de Raad voor Maat
schappelijke Dienstverlening, dus de zaak is rond. Zoals de heer De Pree echter al gezegd heeft - ik ben
het hier wel mee eens - is de zaak daarmee nog niet helemaal af; dit is in tegenstelling tot hetgeen
mevr. Visser heeft gezegd. De Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening heeft n.l. al wel een adviseur
voor opbouwwerkzaken. Opbouwwerk heeft echter veel meer relaties met b.v. andere functionele raden
binnen de gemeente. De vraag is nu of die disciplines ook binnen de Raad voor Maatschappelijke Dienst
verlening geïncorporeerd worden om aan de andere kant het opbouwwerk weer niet te isoleren. Je kunt
het opbouwwerk n.l. isoleren door de commissie te laten voortbestaan, maar je kunt het opbouwwerk,
dacht ik, ook isoleren door het in een commissie te zetten die vanuit een bepaalde optiek werkt. Als ik
dan door redeneer dan zou het volgens mij noodzakelijk zijn er eens over na te denken hoe de samen
stelling van de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening er uit zal moeten zien. Als ik het onderwerp
koppel aan bejaardenwerk, jeugd- en jongerenwerk, sport, recreatie, onderwijs, enz. dan zou dat be
tekenen dat maatschappelijke dienstverlening dat ook zou omvatten. Wat hier echter in feite mee aange
toond is is dat de definitie van maatschappelijke dienstverlening erg rekbaar is. U zult het dus goed moeten
omschrijven om te weten wat er wel en wat er niet onder valt. Ik kwalificeer opbouwwerk in ieder geval
als een iets anders georiënteerde werksoort dan maatschappelijk werk, gezinsverzorging en kinderbescher
ming. Het zijn m.n. juist die laatste disciplines die ik terug vind in de Raad voor Maatschappelijke Dienst
verlening. Waar ik dan ook voor zou willen pleiten is dat het multifunctionele karakter van de Raad voor
Maatschappelijke Dienstverlening eens wordt bekeken en dat er wordt bekeken welke plaats het opbouw
werk daarin heeft. Waar ik bovendien voor zou willen pleiten - de heer De Pree heeft dit genoemd, de
vorige spreker heeft dit genoemd en er is al meer op'aangedrongen - is dat de opzet van de structuur van
de functionele raden in Leeuwarden op korte termijn wordt bekeken. Wat het welzijnswerk betreft, in
navolging van de Knelpuntennota zou ik graag willen dat er eens bekeken werd in hoeverre er een aantal
kristallisatiepunten voor het welzijnsbeleid zouden kunnen worden ontwikkeld van waaruit je de radenen
de commissies structureert. Op deze wijze zou je dan ook het opbouwwerk die plaats kunnen geven die het
verdient binnen het welzijnswerk. Je zou althans die condities kunnen stellen waardoor het opbouwwerk
zich verder zou kunnen ontwikkelen. Wat betreft de realisatie van het voorstel, ik vind het vanuit de
achtergrond die ik net heb genoemd een vrij voorbarige conclusie om het opbouwwerk nu onder te brengen
bij de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening. Ik zie een andere oplossing op korte termijn ook niet,
die komt ook niet uit de brieven die bij de raadsstukken waren toegevoegd. Wat dat betreft wil ik nog
verwijzen naar de brief van het bestuur van het C.O.L.
Ik kan mij wel vinden in de motie die door de P.v.d.A. is ingediend. Ik heb daarbij echter nog wel
een vraag, eigenlijk dezelfde vraag als de heer De Pree heeft gesteld. In hoeverre stemmen de medewer
kers van het C.O.L. met deze situatie in? Het lijkt mij dat zij eigenlijk verder geen keus hadden, omdat
er geen alternatief was. Ook heb ik nergens terug kunnen vinden wat nu exact de mening van C.R.M. in
deze is. C.R.M. was n.l. ook een partner in het overleg. Ook zou ik graag willen weten waar de contro
lerende functie die aan de oude Commissie voor het Opbouwwerk werd toebedeeld nu onder komt te vallen.
Gaat de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening die nu uitvoeren?
De Voorzitter: Ik had niet verwacht dat een eenvoudig onderwerp als dit zo gecompliceerd zou wor
den. In onze gedachtengang steekt er veel minder achter dan blijkt uit de breedvoerige uiteenzettingen
die gegeven zijn. De heer De Pree veronderstelt dat wij lang gepraat en onderhandeld hebben en dat er
nog wel veel onder de oppervlakte zal zitten wat hij nog niet heeft kunnen zien. Nou, zo is het helemaal
niet. Dat gebeurt wel eens, hoor, maar in dit geval niet.
Ik wil er even in het algemeen dit van zeggen. Waarom is er destijds een Commissie voor het Opbouw
27
werk ingesteld? (Die naam was waarschijnlijk niet helemaal een juiste naam.) In het verleden werden
wij regelmatig geconfronteerd met subsidieverzoeken van buurt- en wi jkverenigingen. Die zaken kwamen
allemaal wat als los zand op ons af en er was geen groepering die deze subsidieverzoeken beoordeelde
in een bepaalde samenhang. Dit soort verzoeken moet je toch in een bepaald kader bekijken en er voor
zorgen dat je die afhandelt volgens bepaalde lijnen. Dat hiervoor geen commissie bestond was een handi
cap die wij in de praktijk hadden geconstateerd. Toen hebben wij op een bepaald moment een commissie
ingesteld bestaande uit een aantal raadsleden en een aantal mensen die duidelijk voortkwamen uit het
buurt- en wijkwerk. Deze mensen kregen als taak, ik zou bijna willen zeggen als enige taak, het beoor
delen van de subsidieverzoeken. Toen deze mensen eenmaal rondom de tafel zaten - dat is mij wel bekend
hebben zij zelf herhaaldelijk gepoogd om zich een bredere taak toe te meten. Die hebben zij echter van
ons niet gekregen. Zij hebben zich dat zelf wel steeds willen aanpraten, maar dat is een ander punt.
Ondertussen gingen de functionele raden fungeren en het bleek na verloop van enkele jaren dat er in feite
geen behoefte meer was aan de oorspronkelijk gedachte taak voor die betreffende commissie. Die commis
sie moest ook een naam hebben en de beste naam die wij al jaren geleden daarvoor konden bedenken was:
Commissie voor het Opbouwwerk. Ik zeg nogmaals, ik heb enige twijfel of dat wel de meest juiste naam
was, want nadien is er een hele ontwikkeling in de samenlevingsopbouwproblematiek gekomen en heeft
een en ander wel wat verwarrend gewerkt. Ik moet u zeggen dat, toen wij balans opmaakten aan het
eind van de vorige zittingsperiode van college en raad, wij in het college vrij snel tot de conclusie
kwamen dat wij aan de Commissie voor het Opbouwwerk met die taak geen behoefte meer hadden. Dat
heb ik eens gelanceerd in deze zaal en dat viel niet zo best. Er werd toen duidelijk gesteld: Die commis
sie moet blijven, wij moeten die commissie een taak geven, er is behoefte aan die commissie. Nou, wij
doen wat u ons opdraagt en wij zijn vol goede moed weer begonnen om een taak te zoeken voor die com
missie. Wij waren het er echter wel over eens dat de oude constructie geen zin meer had. Wij hebben
ijverig gezocht; wij hebben daarbij inderdaad C.R.M. betrokken en wij hebben er met op dit terrein des
kundige mensen over gesproken. Ik moet u eerlijk zeggen dat wij er niet zo best uit konden komen. Wij
waren bijna zover dat wij een concept klaar hadden toen ons plotseling een brief van de Raad voor Maat
schappelijke Dienstverlening bereikte. Deze Raad had kennelijk ook van deze kwestie gehoord en deze
vond het niet zo'n erg zinvolle zaak om weer een Commissie voor het Opbouwwerk samen te stellen.
De Raad vond dat er - dit is een essentieel punt - zoveel samenhang was - niet met de subsidiebeoorde
ling die in het verleden speelde, want daar zijn ondertussen andere structuren voor, daar hadden wij die
commissie niet meer voor nodig - tussen de taak die de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening had
gekregen en de samenlevingsopbouwproblematiek dat het niet erg zinvol was om hier nog weer een apart
instituut voor te creëren. Men vond het zeker in de komende tijd nuttiger en zinvoller om dat te combi
neren. Ik moet u zeggen dat wij het daar wel mee eens waren; wij vonden dat een goede gedachte. Wij
hebben toen eens met het presidium van de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening gepraat; wij
wilden het wat voorzichtig aanpakken omdat wij weten dat daar ook enkele mensen in zitten die nogal
"slokop" ideeën hebben. Ik moet u zeggen dat het een goed gesprek is geweest. (De heer De Pree: Dat is
dan toch een stukje ijsberg.) (Gelach) Zij hebben de zaak goed verkocht en zij hebben ons duidelijk
aangetoond dat zij helemaal niets willen opslokken, maar dat zij net als wij een zekere samenhang zien.
De heer De Pree heeft gezegd dat je die gedachte van de maatschappelijke dienstverlening dan wel ruim
moet interpreteren en daar ben ik het mee eens. Dat moet inderdaad ruim geïnterpreteerd worden, want
anders kom je snel tot de conclusie dat het daar niet onder valt. Maar er is wel een formulering te vinden
er zijn hier net al diverse uitdrukkingen gebezigd - om aan te tonen dat die samenhang er is. Het lijkt
mij een zinvolle oplossing om, zeker in dit stadium, deze problematiek die werkelijk belangrijk is in de
komende periode door een bepaalde groepering te doen behandelen. Verder steekt er werkelijk niets achte
De heer De Pree heeft gevraagd - ik ga nu niet op alle principiële, overigens zeer interessante pun
ten van zijn betoog in - waarom het C.O.L. wordt ondergebracht bij de maatschappelijke dienstverlening.
Laten wij daar heel duidelijk over zijn, het C.O.L. wordt niet ondergebracht bij de Raad voor Maatschap
pelijke Dienstverlening; het C.O.L. heeft duidelijk een eigen taak. Ik moet wel zeggen dat de taak van
bet C.O.L. zodanig is dat waarschijnlijk de meeste contacten, de meeste relaties liggen op het vlak van
de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening met inbegrip van deze samenlevingsopbouwproblematiek.
Maar het C.O.L. heeft ook regelmatig te maken met de taken die de Jeugdraad, de Bejaardenraad en de
Culturele Raad - hoewel die laatste in mindere mate - hebben; daar liggen ook contacten en relaties.
Ik ben er op zich ook blij om dat de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening en het C.O.L. en ook
de Jeugdraad en het C.O.L. het er intussen over eens geworden zijn dat één van de medewerkers van het
C.O.L. adviserend lid is van de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening en als ik mij niet vergis -
ik citeer uit het hoofd - ook van de Jeugdraad. Ik vind dat een goede zaak want die band moet er echt
zijn. Maar het C.O.L. wordt onder geen beding ondergebracht bij de Raad voor Maatschappelijke Dienst
verlening; dat heeft heel duidelijk een eigen taak en een eigen verantwoordelijkheid.