279
positieve uitwerking hebben. Ik heb echter wel enige vrees dat, wanneer wij doorgaan met een groep
hiervoor en een groep daarvoor, wij straks het kind met het badwater weg zullen gooien. M.a.w., wij
zouden wel eens in al die groepen kunnen verdrinken. Ik zou er voor willen pleiten om te coördine
ren daar waar dat mogelijk is. Er zijn vaak met deze materie heel veel raakvlakken die misschien
door één groep behandeld zouden kunnen worden in plaats van door twee.
De Voorzitter: Ik ben het in beginsel met de heer Visser eens. Wij hebben, dacht ik, bij de werk
groepen die hier genoemd worden ook al wat samengevoegd; wij hebben b.v. de hele kwestie van de
ouderparticipatie en de beheersvormen van het openbaar onderwijs in één werkgroep menen te moeten
verenigen omdat deze zaken elkaar nauw raken. Ook wij hebben het probleem gezien van de vele
werkgroepen. De genoemde is het topje van de ijsberg; wij hebben onlangs i.v.m. de vergaderruimte
voor de afdeling Onderwijs eens een lijst gemaakt welke contacten en besprekingen e.d. er zijn en
toen kwamen wij tot ongeveer 35. Dit is dus lang nog niet alles. Maar er is één groep waar ik in het
bijzonder op wil wijzen en dat is de groep die wij de begeleidingsgroep voor het onderwijs noemen.
Die is op 31 oktober j.l. gei'nstalleerd en de bedoeling is dat die groep die vrij breed is samengesteld
als centraal punt van al die werkgroepen zal gacn functioneren. Er zal ook aan die groep worden
gerapporteerd en van daaruit zal het verder naar b. en w., raadscommissies en raad gaan. Dit is ge
beurd om te voorkomen dat de situatie ontstaat waarop de heer Visser doelde.
Punten 146, 147 en 148.
De heer Buising: Ik zou even een opmerking willen maken n.a.v. vraag 148. Daarin wordt gesteld
dat er in Amsterdam een socialistische school wordt geopend dezer dagen. Nu geeft u in het antwoord
ook al aan dat het volgens u niet zo is, maar volgens mij - het is meer nieuwsgierigheid dat ik dit
vraag - was het toch zo dat er een vergadering is geweest voor de oprichting van een vereniging
voor socialistische opvoeding. Een vereniging oprichten is natuurlijk wat anders dan een school stich
ten. Als ik goed ben ingelicht was dat dezelfde vergadering waar minister Van Kemenade heeft ge
zegd dat je zoiets in principe beter niet meteen kon doen. Maar om zo in deze vraag te stellen dat
er een dezer dagen een socialistische school wordt geopend, dat lijkt mij eigenlijk nogal stug.
De Voorzitter: De heer Buising spreekt meer over de vraag dan over het antwoord en het college is
alleen verantwoordelijk voor het antwoord. Daar heeft hij, begrijp ik, in feite niets aan toe te voe
gen. Mij dunkt dat ik er daarom niet verder op in hoef te gaan.
Punten 149 t e.m. 153.
De heer Buising: Vraag 149 gaat over de "Stifting Frije Skoallen Fryslan". U zegt in het antwoord
dat een verzoek om medewerking het college nog niet heeft bereikt, maar dat was natuurlijk op het
moment dat dit boekwerk werd samengesteld. Floe is dat nu?
De Voorzitter: De situatie is nog precies zoals die was op dat moment. Het is duidelijk ook een
zaak van vrij initiatief van degenen die een bijzondere school willen stichten.
Punten 154, 155 en 156.
De heer Buising: Punt 156 betreft de aanstelling van een schoolbioioog. Ik vind dat u in het ant
woord eigenlijk een beetje om de zaak heen draait. Ik kan mij best voorstellen dat er op onderwijs
gebied hogere prioriteiten zullen zijn dan een schoolbioioog; laten wij het daar eerst even over eens
zijn. Maar toch, ik vind dit antwoord een beetje aan de goedkope kant. Kunt u daar ook iets meer
over zeggen?
De heer Visser: Vraag 155 betreft de samenwerking tussen het buitengewoon lager onderwijs en het
lager technisch onderwijs. Er staat dan: „Kunt u de raad daarover inlichten?" In het antwoord staat
dan: "Of naar aanleiding hiervan tot een bepaalde vorm van symbiose wordt besloten moet worden
afgewacht." Mijn vraag is: Heeft u ook een indruk of hef lager beroepsonderwijs hier positief of min
der positief tegenover staat, ik bedoel tegenover die vorm van symbiose met het buitengewoon lager
onderwijs?
220
De hear Singelsma: Ek even eat oer de skoalbiolooch. Ik mien dat der al ris in oanset west hat yn-
dertiid yn Ljouwert. Mar dat is ek wer hwat dea roun. Der is nou, as ik goed ynljochte bin, in sub-
sydzje kommen fan it ministearje om hjir yn Fryslan in konsulint foar de Natuerbiskermingsedukaesje
oan to stellen. Dat eksperimint sil wierskynlik ynkoarten los gean. Is der ek oanlieding fa om yn it
Ijocht fan dizze nije untjowing - if sil de earste konsulint op dit mêd wurde yn Nederlan - dit punt
noch ris under eagen to sjen?
De hear Klomp: Is it ek mooglik om yn it ramt fan it Frysk Natuerhistoarysk Museum yn forban mei
it oanstellen fan in twadde krêft dizze kombinaesje ris under eagen to sjen?
De Voorzitter: De heer Buising vindt het antwoord op vraag 156 wat goedkoop. Hij heeft ook in
letterlijke zin gelijk, want uiteraard spelen de financiën hierbij een rol. De vraag is vrij algemeen
gesteld, n.l. of het college de wenselijkheid van hef aanstellen van een schoolbioioog ziet. Een nog
goedkoper antwoord zou zijn geweest: Ja, die wenselijkheid zien wij wel. Ik zou niet willen zeggen
dat het aanstellen van een schoolbioioog een heel hoge prioriteit heeft bij het college, dit mede ge
zien in het licht van de financiële mogelijkheden. Jaren geleden is er - dat geldt niet alleen voor
de schoolbioioog, maar ook voor alle andere specifieke vakmensen in het lager onderwijs - wel eens
anders over gedacht dan tegenwoordig; die indruk heb ik tenminste. Men wil liever het onderwijzend
personeel zelf deze totaal-aanpak laten doen dan de kinderen zo nu en dan aan deze specifieke
leerkrachten over te laten. Wij vinden - dat staat ook in het antwoord - dat er duidelijk hogere
prioriteiten zijn. Nu zegt de heer Singelsma dat er vroeger wel eens initiatieven op dit terrein zijn
genomen. Dat is inderdaad het geval. Dat was een initiatief uit de kringen van het Nut. Daar is ook
een rapport over geschreven. Toen dat bij ons binnen was zaten wij zo in de financiële perikelen dat
wij een andere kant uit moesten dan hef uitbreiden van activiteiten. Van een consulent voor Natuur
beschermingseducatie weet ik weinig af. Ik weet wel - de vraag van de heer Klomp gaat eigenlijk
ook in die richting - dat er gedacht wordt in de sfeer van: Is het niet mogelijk om de onderwijs
krachten van hef lager onderwijs, hetzij apart hetzij met klas en al, te betrekken bij deze zaak en
via deze natuurbeschermingsman van de nodige materialen te voorzien voor het onderwijs? Daarbij
kan ook museumbezoek een rol spelen. Nu weet ik niet of er op het moment veel scholen naar het
Fries Natuurhistorisch Museum gaan, maar er gaan wel scholen naar toe. Ik dacht dat dat ook een
goede zaak was. Ik weet ook dat in schoolverband nogal druk gebruik wordt gemaakt van onze heem-
tuinen. Juist door die heemtuinen zijn wij met het biologie-onderwijs aanmerkelijk verder dan voor
heen het geval was. Ik wil best de kwestie van hef museum en de kwestie van de aanwezigheid van
die consulent eens onder de aandacht van de hoofden van scholen brengen.
Zoals in het antwoord op vraag 156 staat is er op 10 oktober j.l. een gesprek geweest tussen enke
le besturen van het lager beroepsonderwijs, de inspecties van hef buitengewoon lager onderwijs en
het beroepsonderwijs, het hoofd van de Arendstuinschool en de wethouder van Onderwijs. De heer
Visser vraagt of ik ook kan zeggen of het lager beroepsonderwijs positief of minder positief staat te
genover samenwerking. Dat is een juiste vraagstelling want negatief is een verkeerd woord in dit
verband. Ik moet zeggen dat de houding wat gereserveerd is, omdat men bij hef lager beroepsonder
wijs nogal wat problemen ziet in de zin van menging van kinderen van verschillende scholen en ook
in de zin van het ruimtegebrek bij het lager beroepsonderwijs, want er zouden toch de nodige loka
liteiten in de scholen voor vrij gemaakt moeten worden. Maar niettemin is er afgesproken dat het
hoofd van de Arendstuinschool met de hoofden van een huishoudschool, het l.b.o. en het i.t.o. deze
zaak nog nader zal bezien om te bekijken, met alle beperkingen die wij dan in Leeuwarden hebben
- ik weet niet of die beperkingen groter zijn dan elders -, of toch nog iets van deze symbiose tot
zijn recht zal kunnen komen. Wij zijn volledig afhankelijk van schooldirecties en schoolbesturen van
scholen die buiten de directe sfeer van de gemeente liggen.
B. Gebouwen en overige materiele voorzieningen.
Punten 157 t.e.m. 161.
De hear Miedema: Yn fraech l 58 wurdt praet oer de eventueel frij kommende skoallen yn de aide
stedswiken. It antwurd is dat der eventueel foraldere skoalgebouwen fordwine kinne; de terreinen
dy't dan frij komme kinne dan meidwaen by de stedsfornijing. Myn fraech is: Hoe leit it op'f heden?
Der komme hwat skoalgebouwen frij omt it oantal learlingen werom rint, mar hoe leit it mei de totale
fraech nei skoallokalen ek troch nije underwiistypenen nije fêstigingen dêr't faek net daliks in nij
gebou foar delset wurdt? Is der yndied romte ombipaelde skoalgebouwen of to stjitten? Wy hawwe