tfll
T2L,
De heer Sterk heeft gevraagd of er bij de bouw van nieuwe gymnastieklokalen niet op gelet kan
worden dat ze zo gebouwd worden dat de ramen niet op het zuiden komen, dit i.v.m. het feit dat er
een aantal lokalen zijn gebouwd met de grote ramen op het zuiden. De 7 gymnastieklokalen konden
wij indertijd in samenwerking met de Heide Mij in Leeuwarden krijgen en daarmee konden wij een
deel van de nood die er op het terrein van gymnastieklokalen was oplossen. Het waren lokalen van
een voorgebakken model en niet aangepast aan de situatie van de terreinen; de situatie is bij het ene
lokaal dan ook wat ongunstiger dan bij het andere. Bij een ontwerp voor een speciaal schoolcomplex
wordt dat heel anders bezien en ook veel beter.
Punten 168 en 169.
De heer Visser: Op zich heb ik geen vragen meer over het vrij uitvoerige antwoord op vraag 169;
dat is zeer bevredigend. In de voorvorige raadsvergadering zijn er in deze sfeer twee raadsbesluiten
genomen, a. voor de 5-jaarlijkse afrekening voor het buitengewoon onderwijs en b. voor de eerste
5-jaarlijkse afrekening in het kader van de Mammoetwet. Blijven nog over de afrekeningen voor het
kleuteronderwijs en het lager onderwijs. Om mij bekende redenen is er in het verleden op de afdeling
Onderwijs een achterstand ontstaan en mijn enige vraag n.a.v. dit punt is: Ontwikkelt dit zich in
gunstige zin wat betreft het inlopen van die achterstand?
De heer De Pree: In het antwoord op vraag 168 zegt u dat het geen zin heeft een commissie in te
stellen om te bekijken welke bijzondere behoeften die niet vallen onder artikel 72 van de Lager
onderwijswet toch incidenteel aan een school kunnen worden toegewezen wanneer de wenselijkheid
daarvan is aangetoond zonder dat dat betekent dat daarmee een precedent wordt geschapen t.a.v.
andere scholen. Ik ben dat helemaal niet met u eens. Ik denk dat het juist erg veel zin zou kunnen
hebben. Of het mogelijk is is punt 2, maar daar gaat nu juist mijn vraag over. Ik heb altijd begrepen
dat de moeilijkheid was dat, zodra een school iets aanvroeg wat nog niet viel onder artikel 72, u als
college zo'n verzoek niet kon honoreren om de eenvoudige reden dat, als u dat bij één school zou
doen, in principe alle andere scholen hetzelfde konden claimen; dat is duidelijk. Nu is mijn vraag
of het in Leeuwarden werkelijk niet mogelijk is om een vorm te vinden waardoor je een school, die
b.v. duidelijk kan maken, vanuit de didactiek die men daar heeft - zo'n school kan de enige zijn
in Leeuwarden -, dat hij behoefte heeft aan bepaalde middelen, die middelen ook werkelijk zou
kunnen verschaffen. Het was maar een suggestie om een commissie samen te stellen uit openbaar en
bijzonder onderwijs die dat zou beheren. Je zou dan niet juridisch maar wel via een soort gentle
man's agreement op lokaal niveau kunnen regelen dat het verschaffen van middelen aan één bepaalde
school niet betekent dat alle andere scholen hetzelfde kunnen claimen. Ik vind het jammer als dat
niet mogelijk zou zijn, want het lijkt mij erg zinvol. Het zou tenminste geprobeerd kunnen worden
omdat je dan eens een enkele school die echt iets wil dat ook mogelijk kunt maken, waarbij je dan
voorkomt dat ook andere scholen het krijgen en er niets mee doen. Ik heb dus eigenlijk mijn vraag
nog eens herhaald.
De Voorzitter: Ik kan de heer Visser zeggen dat wij hopen in januari 1976 de vergoedingen over
1973 vast te kunnen stellen en een paar maanden daarna die voor 1974. Wij zijn dus sterk aan het
inhalen. T.a.v. de vergoedingen voor 1974 kan het nog wel eens een beetje tegenvallen, maar t.a.v.
1973 lijkt het vrij dichtbij.
Dan de opmerkingen van de heer De Pree. Als wij er nog nooit over hadden gedacht, er nog nooit
iets aan hadden gedaan en het ook nooit in de contacten met de schoolbesturen aan de orde hadden
gesteld - eigenlijk mankeert er een stuk voorgeschiedenis aan dit antwoord - dan was dit antwoord
wel wat vreemd geweest; dan zou je kunnen zeggen: Je zou dit toch minstens kunnen bekijken. Wij
hebben echter - misschien ten onrechte - uit de vraagstelling meer gelezen dat het om een commis
sie ging die al wat dichter bij de uitvoering zat en gebleken is dat dat bijzonder moeilijk was. Het
ging n.l. in het bijzonder om erg dure technische voorzieningen. Televisie is momenteel een heel
aanvaardbaar leermiddel; of het overal gebruikt wordt is de vraag, maar elke school heeft wel een
t.v.-toestel; dat zou zoiets kunnen zijn. Het is gebleken dat dat bijzonder moeilijk is omdat t.a.v.
de voorzieningen in de school op dat punt, als je het inderdaad tot bepaalde zeer bijzondere dingen
beperkt want dat moet dan wel, het startpunt van de scholen niet gelijk is. Sommige schoolbesturen
hebben in overleg met de oudercommissies voor eigen rekening bepaalde dingen aangeschaft, ook
openbare scholen hebben via oudercommissies bij een jubileum of iets dergelijks dat soort dingen
gekregen. Dat is dus bijzonder moeilijk. Een algemene afspraak is niet tegen de wet maar het is wel
de wet even op zij zetten. Er zijn in enkele andere gemeenten wel pogingen hiertoe gedaan, maar
die zijn gestrand. Men is na verloop van tijd weer in het oude schema terug gevallen. Nu noemt u
als voorbeeld de bijzondere situatie van een school i.v.m. de didactische aanpak van die school; die
school zou in verband daarmee bepaalde middelen beslist wel moeten hebben. Ik moet zeggen dat wij
- dat blijkt, dacht ik, zo nu en dan ook wel uit de voorstellen die wij aan de raad doen - op dat
punt wel wat ruimer handelen met artikel 72, maar dan zitten wij in de sfeer van: alleen voor deze
specifieke school. Ik herinner mij het geval van een school die bij wijze van proef met medewerking
van de S.A.D. over ging op de methode van het Jena-plan. Toen is er medewerking verleend om
daarvoor de nodige leermiddelen te geven terwijl vervanging van de leermiddelen in de normale situ
atie niet zou zijn gebeurd. Zo streng als misschien uit het antwoord op vraag 168 zou kunnen blijken
handelen wij niet. Wij proberen echt wel soepel te zijn binnen het totaal-kader van de wet, waarbij
wij dan misschien meer overeenkomstig de Algemene Bijstandswet dan overeenkomstig de Lager onder
wijswet trachten de zaak toch wel wat te individualiseren.
Punten 170, 171 en 172.
De heer Schaafsma: Ik dacht dat er op vraag 170 geen antwoord is gegeven. De vraag luidt: "Zou
op het onderhoud van schoolgebouwen niet kunnen worden bezuinigd door een andere organisatie
c.q. uitbesteden aan derden?" In uw antwoord zegt u: "Het ligt o.i. voor de hand dat zoveel moge
lijk gebruik wordt gemaakt van de eigen dienst op dit gebied, teneinde bij deze dienst een maximale
bezetting te bereiken." Ik dacht dat dat heel wat anders was. Er wordt hier in concreto gevraagd of
er bezuinigd kan worden door een andere organisatiestructuur. Dat is wat anders dan een maximale
bezetting bij de dienst. Verderop in het antwoord - ik zou het eigenlijk geen antwoord willen noe
men - spreekt u nog eens over "de optimale omvang van de Dienst Stadsontwikkeling, afdeling On
derhoud Gebouwen". Dat is weer totaal iets anders dan optimaal besteden van geld. De vraag is: Is
het mogelijk om een andere vorm van onderhoud te vinden dan via de Dienst Stadsontwikkeling die
voorde gemeenschap goedkoper is? Dit is niet de eerste keer dat deze vraag gesteld wordt, vorig
jaar is die ook aan de orde geweest; toen was, dacht ik, eigenlijk zo'n beetje de zachte overeen
komst dat zou worden geprobeerd in geval van een nieuwe school - een uitbreiding van de bestaande
toestand dus, waardoor de werkgelegenheid van de afdeling Onderhoud Gebouwen niet in gevaar
zou komen - eens te bekijken wat een uitbesteding aan derden op zal leveren aan financiële conse
quenties, zodat wij uiteindelijk eens richting en stuur konden geven aan de afdeling Onderhoud
Gebouwen en wij misschien op de lange duur kunnen beslissen of wij dit systeem van onderhoud via
de dienst wensen te handhaven of naar een ander systeem, uitbesteding aan derden, willen over gaan.
De Voorzitter: Ik ben het wel met de heer Schaafsma eens dat dit antwoord een beetje langs de
vraag heen glijdt; het antwoord had in feite wat langer moeten zijn. (De heer Schaafsma: Dan was het
nog beter gecamoufleerd geworden.) Nee, hier mist toch een bepaalde vooronderstelling. Wij hebben
bij het ingaan van 1975 behoorlijk op het onderhoud bezuinigd, m.n. ook op het schoonhouden. Wij
waren met het schoonhouden - laat ik dat als voorbeeld nemen; het geldt dan mutatis mutandis voor
het onderhoud - al zo ver dat wij ons afvroegen: Kunnen wij niet meer uitbesteden? Toen wij het
schoonhouden terug gingen schroeven wilden wij geen mensen ontslaan in dienst van de gemeente en
daarom was het gewoon noodzakelijk om een belangrijk deel van het uitbesteden van het schoonhou
den terug te trekken omdat het bestaande personeel dat moest doen. Op dezelfde manier zitten wij
op het moment eigenlijk met de onderhoudssituatie van de dienst. Wanneer wij op dit moment, ter
wijl op het onderhoud bezuinigd is, onderhoudswerkzaamheden zouden gaan uitbesteden dan krijgen
wij bij de onderhoudsdienst van de D.S.O. een stuk leegloop. Dat mag dan op papier - het moet nog
blijken of dat waar is - voor het onderdeel onderwijs goedkoper zijn, maar voor het totaal van de
gemeente is het dat uiteraard niet. Vandaar ook dat wij in het antwoord stellen dat wij ons eens zul
len moeten beraden wat de optimale grootte van de dienst zou moeten zijn en daarbij moet ook het
al dan niet uitbesteden van het onderhoud worden betrokken. Dan kan je aftasten hoe ver deze
dienst eventueel zal moeten terug lopen; dat zal dan moeten via een natuurlijk verloop door het niet
vervullen van vacatures. De intentie om te bekijken of wij niet beter tot uitbesteding over kunnen
gaan is dus wel aanwezig, maar de situatie waarin wij op dit moment zitten door de bezuinigingen
die aangebracht zijn terwijl de dienst op meer werk was ingesteld maakt dat het op dit ogenblik
geen acute affaire is. De intentie blijft echter wel. (De heer Schaafsma: Volledig akkoord. Ik dacht
dat wij het vorig jaar ook zo afgesproken hadden dat de werkgelegenheid van de dienst door leeg
loop niet in gevaar zou komen.) Maar u bedoelt dat het principe daardoor niet stiekum mag verdwij
nen. (De heer Schaafsma: Ja, dat bedoel ik; dat miste ik in het antwoord.) Dat geef ik toe.